6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft op 5 februari 2023 de levens van meerdere personen voorgoed veranderd.
De verdachte is vanuit Antwerpen naar Delft gereden nadat hij het berichtje van [slachtoffer 1] had gelezen dat zij de relatie tussen hen wilde stoppen. Tijdens deze rit heeft hij zijn plan om haar ‘kapot te maken’, en aldus haar leven te beëindigen, nog laten weten aan een vriend en een vriendin vanuit de auto. Zij hebben hem met berichten en telefonisch contact gewaarschuwd om geen domme dingen te doen, om de auto te keren richting Antwerpen en hem hulp aangeboden. Ondanks dit is hij toch doorgereden naar de woning van de moeder van [slachtoffer 1] en heeft hen buiten opgewacht om te doen wat hij van plan was: het leven van [slachtoffer 1] te beëindigen.
De verdachte heeft [slachtoffer 1] het leven ontnomen, het belangrijkste wat een mens toekomt. Op brute wijze heeft hij haar leven beëindigd door haar 26 keer te steken waarbij zes steken vitale delen van haar lichaam hebben geraakt, zoals haar longen, hartzakje en hart.
Ook de moeder van [slachtoffer 1] en de partner van de moeder moesten het ontgelden. Eerst probeerde [slachtoffer 3] haar dochter te beschermen, waarop zij direct meermalen door de verdachte in haar hals en bovenlichaam werd gestoken. Hierna raakte [slachtoffer 2] , toegesneld vanuit de woning, met de verdachte in gevecht waarbij ook hij meerdere keren werd gestoken, waaronder in zijn wang en halsslagader. Zijn leven kon alleen worden gered door acuut medisch ingrijpen in het ziekenhuis.
Op het moment dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] waren uitgeschakeld en zij door hun steekverwondingen de verdachte niet meer konden tegenhouden, heeft de verdachte [slachtoffer 1] op weerzinwekkende wijze op haar ingestoken en haar van haar leven beroofd. Zij is tientallen keren in haar gezicht en borst gestoken.
[slachtoffer 1] had geen schijn van kans om te overleven; de toegesnelde hulpdiensten konden vanwege de ernst van het steekletsel niets meer voor haar doen en de reanimatie moest worden gestaakt.
Alle drie de slachtoffers zaten of zelf onder het bloed of lagen in een plas van bloed in de voortuin en/of op het trottoir voor de woning. Het beeld hiervan moet verschrikkelijk zijn geweest en juist dit alles heeft de toen zes jaar oude dochter van [slachtoffer 1] van achter het woonkamerraam moeten aanzien. Zij was getuige van de steekpartij gericht op haar moeder, oma en stiefopa. Meerdere getuigen hebben verklaard dat zij na de steekpartij in de deuropening van de woning stond en zei: “Mama niet doodgaan”. Dit moet ook het laatste zijn dat [slachtoffer 1] heeft meegekregen, toen zij haar dochter nog gebaarde dat ze 112 moest bellen.
Ook voor een buurtbewoner die op zondagochtend nietsvermoedend zijn hond uitliet en voor buren en andere getuigen heeft het handelen van de verdachte, instekend op drie personen, een onuitwisbare indruk achtergelaten.
Door zijn voornemen uit te voeren en een einde te maken aan het leven van [slachtoffer 1] en door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] levensgevaarlijk neer te steken heeft de verdachte de nabestaanden van [slachtoffer 1] onherstelbaar leed aangedaan.
Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen van diverse familieleden is gebleken hoezeer de gebeurtenissen van 5 februari 2023 collectief traumatiserend zijn geweest. Het is voor hen onbegrijpelijk en zij moeten hun verdere leven meedragen, dat de verdachte met zoveel geweld en zoveel agressie een einde aan het leven van [slachtoffer 1] heeft gemaakt, enkel omdat zij de relatie tussen hen wilde uitmaken, een relatie die al een tijd niet goed liep. Het is helemaal onbegrijpelijk waarom [slachtoffer 1] dit met haar leven heeft moeten bekopen, omdat [slachtoffer 1] als moeder de zorg voor haar nog jonge dochter had. [slachtoffer 1] wordt enorm gemist, als moeder, als dochter en als (schoon)zus. Haar dochter is nu opgenomen in het gezin van de zus van [slachtoffer 1] . In haar slachtofferverklaring is treffend verwoord hoe zwaar en moeilijk het gemis van [slachtoffer 1] is voor iedereen in het gezin en in de familie en hoeveel leed de verdachte heeft berokkend.
Uit de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van forse duur. Omtrent de daarvoor te hanteren uitgangspunten overweegt de rechtbank het volgende.
Moord en doodslag behoren tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor moord als maximumstraf een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor deze delicten geen landelijke oriëntatiepunten. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om de onderhavige zaak te vergelijken met andere zaken, heeft de rechtbank voor het bepalen van een uitgangspunt van de hoogte van de straf, de straffen die recentelijk en in het verleden zijn opgelegd voor een enkelvoudige moord in aanmerking genomen. Uit een analyse van recente rechterlijke uitspraken blijkt dat voor een enkelvoudige moord in relationele sfeer doorgaans een gevangenisstraf wordt opgelegd tussen de 14 en 18 jaren (zie bijvoorbeeld vonnissen van de rechtbank Den Haag met vindplaatsen: ECLI:NL:RBDHA:2023:16782 en ECLI:NL:RBDHA:2023:14045). Voor een enkelvoudige poging tot doodslag wordt doorgaans een gevangenisstraf opgelegd van tussen de vijf en acht jaren. Deze uitgangspunten nemen niet weg dat het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepalingen leidt vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. De rechtbank overweegt, gelet op voormeld uitgangspunt, dat voor de jegens de verdachte bewezen verklaarde moord oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren in aanmerking komt. Daarbij speelt met name de zeer gewelddadige wijze van de moord een rol en het feit dat [slachtoffer 1] voor de ogen van haar minderjarige kind, moeder en stiefvader is vermoord.
Ten aanzien van de pogingen tot doodslag op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat – per feit – oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren in aanmerking komt gelet op het ernstig gevaar zettend handelen van de verdachte en de noodzaak van medisch ingrijpen bij beiden.
De slotsom is dan ook dat, uitsluitend gelet op de ernst van de feiten en de rol van de verdachte daarbij, oplegging van een gevangenisstraf van 28 jaar in aanmerking komt.
Vervolgens zal de rechtbank de overige omstandigheden in strafverzwarende of strafmatigende zin meewegen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 1 januari 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Het strafblad van de verdachte weegt de rechtbank dan ook niet in strafverzwarende zin mee.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 16 oktober 2023 opgesteld door [naam 3] , psychiater onder supervisie van [naam 4] , psychiater, en [naam 5] , GZ-psycholoog en de beantwoording van aanvullende vragen door voornoemde rapporteurs van 17 januari 2024. Uit de rapportage volgt dat de verdachte in de weken voorafgaand aan 5 februari 2023 droevig was en veel piekerde. De stemming van de verdachte was het gevolg van een opeenstapeling van verschillende
life events.Zo verliep de relatie met [slachtoffer 1] niet goed en had zij aangegeven te twijfelen aan hun relatie. Daarnaast bracht de chemotherapie van verdachtes terminaal zieke moeder niet het gewenste effect. Daarbovenop maakte [naam 2] aan de verdachte kenbaar gevoelens voor hem te hebben, hetgeen de situatie voor hem nog ingewikkelder maakte. Door deze opeenstapeling was hij moe, uitgeput, verdrietig en vol twijfel. Vervolgens ontving de verdachte het bericht van [slachtoffer 1] over het einde van hun relatie en besloot hij – na haar vaak maar tevergeefs te hebben gebeld – naar haar toe te rijden. De verdachte weet zich ten overstaan van de deskundigen niet veel meer te herinneren na het moment dat hij dit bericht ontving. Hij herinnert zich slechts flarden van het steekincident en heeft pas vanaf het moment van zijn aanhouding in België weer herinneringen.
De deskundigen hebben verdachtes geheugenklachten omtrent de ten laste gelegde feiten onderzocht. Zij concluderen dat de amnesie niet vanuit een neurocognitieve stoornis is te verklaren, noch vanuit collaterale- en anamnestische informatie en het neurologisch- en testonderzoek. De geheugenproblematiek van de verdachte omtrent de ten laste gelegde feiten is daarmee gedragskundig dan ook niet te verklaren.
Volgens de deskundigen is bij de verdachte sprake van een onder stress kwetsbare persoonlijkheidsstructuur die is ontstaan door vroegkinderlijke hechtingsproblemen en affectieve verwaarlozing. Daarnaast heeft de verdachte een kwetsbaar zelfgevoel en is hij afhankelijk van externe bevestiging, hetgeen hem in de interactie met anderen kwetsbaar maakt. Verdachtes gebrekkige ontwikkeling van zijn persoonlijkheidspatroon in psychodynamisch opzicht classificeren de deskundigen als een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Verder concluderen zij dat bij de verdachte ten tijde van en in aanloop naar de ten laste gelegde feiten sprake was van een aanpassingsstoornis in stemming en gedrag, gezien zijn psychisch ontregeld toestandsbeeld.
Op basis van collaterale informatie en ondanks de tegenstrijdige informatie van de verdachte en amnesie omtrent de ten laste gelegde feiten, concluderen de deskundigen dat het voorstelbaar is dat de persoonlijkheidsstoornis én aanpassingsstoornis hebben doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten. Zij adviseren dan ook de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Wat betreft het recidiverisico wordt de context waarin de verdachte functioneert van belang geacht. Zo kunnen dynamische risicofactoren in een (intieme) relatie leiden tot recidive en is de kans op recidive hoger, naar mate de context van die (intieme) relatie gelijkenissen vertoont met de context van de ten laste gelegde feiten. Desalniettemin is de problematiek van de verdachte behandelbaar in een intensieve multimodale opzet en een daarmee gepaarde hoog beveiligde omgeving, zoals een forensisch psychiatrisch centrum (FPC). De deskundigen adviseren dan ook om aan de verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen en hem in dat kader in een FPC te behandelen voor zijn psychopathologie.
De rechtbank acht de conclusies van de onderzoekers van het PBC inzichtelijk en gedegen onderbouwd. In de rapportage is helder en concludent gemotiveerd hoe de deskundigen tot hun conclusies zijn gekomen. De rechtbank neemt de conclusies daarom over en maakt die tot de hare. Dit brengt mee dat de rechtbank de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte zal toerekenen. De rechtbank zal dit in strafmatigende zin meewegen.
Voorts is nog het volgende van belang. In zijn eerste verhoor heeft de verdachte met enkele woorden verklaard betrokken te zijn geweest bij het neersteken van de drie slachtoffers, in zijn tweede en derde verhoor wist hij zich weinig meer te herinneren en in zijn vierde verhoor heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting wist de verdachte zich wederom weinig te herinneren en gaf zelfs toe zich weinig te durven herinneren. Het stond en staat de verdachte uiteraard geheel vrij een dergelijke proceshouding aan te nemen en dat wordt dan ook niet in strafverzwarende zin meegewogen. Uit een heimelijk opgenomen gesprek tussen de verdachte en zijn broer gedurende verdachtes voorarrest, blijkt echter dat de verdachte tegen zijn broer vertelde dat hij zich wel alles kon herinneren, maar rekening houdend met een eventueel beroep op onbekwaamheid zou verklaren zich niets meer te kunnen herinneren. De verdachte heeft hiermee laten zien zich niet te bekommeren om het feit dat de nabestaanden door zijn opstelling nog altijd met vragen achterblijven. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
De op te leggen straf
Gelet op het voornoemde en alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van 27 jaren. Deze straf is hoger dan de officier van justitie heeft gevorderd. Met verwijzing naar hetgeen hierboven is overwogen is de rechtbank van oordeel dat met name de ernst van de feiten een hogere straf verdient.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De op te leggen maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de formele vereisten die de wet stelt in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de tbs-maatregel. De rechtbank beschikt over een advies van twee deskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Het door de verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Met inachtneming van de conclusies en de adviezen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist en dat dit tevens geldt voor verpleging van overheidswege. Daartoe is redengevend dat de begane feiten zeer ernstig zijn en problematiek van de verdachte die daaraan ten grondslag ligt en het daaruit voortvloeiende herhalingsgevaar indien de problematiek van de verdachte onbehandeld blijft, zodanig is dat het niet verantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De bescherming van de veiligheid van de samenleving noodzaakt daarom tot het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging en de rechtbank zal deze maatregel dan ook naast de gevangenisstraf aan de verdachte opleggen.
De rechtbank overweegt ten slotte dat de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten moord en tweemaal poging tot doodslag. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.