ECLI:NL:HR:2012:BY0094

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/00160
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest inzake voorbedachte raad en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van moord met voorbedachte raad, gepleegd op 5 augustus 2009 te Nieuwegein. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen met betrekking tot voorbedachte raad uit eerdere rechtspraak en constateert een innerlijke tegenstrijdigheid in de bewijsvoering van het Hof. De verdachte had opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon van het leven beroofd door met een vuurwapen kogels af te vuren op het slachtoffer. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte voldoende gelegenheid had om na te denken over zijn daad, maar de Hoge Raad oordeelt dat de bewijsvoering op dit punt niet consistent is. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van feit 1 en de strafoplegging. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

13 november 2012
Strafkamer
nr. S 12/00160
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 2 augustus 2011, nummer 21/002407-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van feit 1 en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - bewezenverklaard dat:
"hij op 05 augustus 2009 te Nieuwegein, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, te weten [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen kogels van korte afstand en gericht afgevuurd op en in de richting van [slachtoffer], waardoor [slachtoffer] door een of meerdere van die kogels in het lichaam en hoofd werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.2. De bewezenverklaring steunt onder meer op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.3 en de bewijsoverwegingen die zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.2.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring wat betreft de voorbedachte raad onvoldoende met redenen is omkleed, onder meer vanwege een tegenstrijdigheid in 's Hofs bewijsvoering.
3.2. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012/518).
3.3. Blijkens zijn bewijsoverwegingen heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte "meer dan voldoende gelegenheid [heeft] gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven", in welk verband het Hof naar aanleiding van het betoog dat bij de verdachte niet vóór het schieten de intentie bestond om [slachtoffer] te doden heeft overwogen: "De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] 'slechts' had willen aanhouden en hem vervolgens had willen overdragen aan de politie, acht het Hof niet geloofwaardig nu daarvoor in het dossier geen enkele ondersteuning is te vinden".
Het Hof heeft onder de bewijsmiddelen evenwel opgenomen de verklaring van de verdachte: "(...) ik denk ik hou je staande. Ik dacht ga jij maar aan de politie vertellen wat je bij mijn deur deed. Toen riep ik: "[Slachtoffer] kom uit die auto met je handen op het dak"." (bewijsmiddel 3).
's Hofs overweging aangaande de ongeloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte dat hij het latere slachtoffer slechts had willen aanhouden, strookt niet met de inhoud van bewijsmiddel 3. De bewijsvoering is daarom - op een punt dat niet van ondergeschikte betekenis is - innerlijk tegenstrijdig.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van feit 1 en de strafoplegging;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 13 november 2012.