ECLI:NL:RBDHA:2023:14045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
09/021258-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met voorbedachten rade in Wassenaar

Op 19 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord. De verdachte, geboren in 1974 en op dat moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Nieuwersluis, werd ervan beschuldigd op 21 januari 2023 in Wassenaar met een mes in het bovenlichaam van het slachtoffer te hebben gestoken. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 19 april, 17 juli en 5 september 2023. De officier van justitie, mr. F.M. de Vries, vorderde een gevangenisstraf van acht jaar, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met haar zoon in de woning van het slachtoffer was en dat er een gevecht heeft plaatsgevonden. De verdachte had een mes in haar handen en er zijn bloedvlekken van het slachtoffer op haar jas aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, aangezien zij voorafgaand aan het incident had aangegeven dat zij het slachtoffer 'van de wereld af wilde helpen'.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende tijd had om na te denken over haar handelen en dat er sprake was van voorbedachte raad. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot moord en kreeg een gevangenisstraf van acht jaar opgelegd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €2.000 aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/021258-23
Datum uitspraak: 19 september 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Nieuwersluis te Utrecht .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 19 april 2023, 17 juli 2023 (beide pro forma) en 5 september 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.M. de Vries en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. M.G. Cantarella naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 5 september 2023 - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 21 januari 2023 te Wassenaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 januari 2023 te Wassenaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord (primair ten laste gelegd).
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Heeft de verdachte [slachtoffer] verwond?
Niet ter discussie staat dat de verdachte met haar destijds 22-jarige [zoon] op 21 januari 2023 in de woning van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in Wassenaar is geweest en dat er een gevecht heeft plaatsgevonden tussen [zoon] en [slachtoffer] . Nadat de verdachte en [zoon] uit de woning zijn gehaald door een buurman bleek dat [slachtoffer] een bloedende steek- dan wel snijwond had in zijn linkerzij, onder zijn oksel. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken dan wel gesneden.
Uit het dossier blijkt niet dat iemand heeft gezien wie [slachtoffer] heeft verwond. Uit de verklaringen, waaronder die van de verdachte zelf, blijkt dat de verdachte de enige is geweest die in de woning een mes in haar handen heeft gehad. Er is ook fysiek contact geweest tussen [slachtoffer] en de verdachte. Op verschillende plekken op de jas van de verdachte zijn bloedvlekken aangetroffen. Uit onderzoek blijkt dat dit bloed van [slachtoffer] was. Dit bloed moet afkomstig zijn geweest van de wond van [slachtoffer] in zijn zij, want verder zijn geen bloedende wonden bij hem aangetroffen. Dit past bij de verklaring van [getuige] dat zij de verdachte [slachtoffer] ook heeft zien duwen. Daarbij komt dat de verdachte zelf heeft verklaard dat zij [naam 1] , de vriendin van [slachtoffer] die tijdens het incident de trap in de woning af kwam lopen, het mes heeft getoond en daarbij heeft gezegd “ik pak jou ook”. ‘Ook’ duidt erop dat zij al iemand anders had ‘gepakt’. Het voorgaande maakt de verklaring van de verdachte dat zij [slachtoffer] niet heeft verwond met het mes en niet bij hem in de buurt is geweest ongeloofwaardig.
Uit deze feiten tezamen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft verwond met het mes.
Dat iemand anders of [slachtoffer] zelf de steek- dan wel snijverwonding heeft toegebracht acht de rechtbank onaannemelijk, omdat hier geen aanwijzing voor te vinden is in het dossier.
Opzet op de dood?
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer] . Opzet op de dood kan worden aangenomen als (minstens) sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van haar gedragingen. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, of anders gezegd om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij de verdachte heeft zien staan met een vleesmes met een punt eraan en zijn vriendin [naam 1] heeft verklaard dat de verdachte een broodmes in haar handen had. Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat de verdachte met een mes van groot formaat de verwonding heeft toegebracht. De verdachte heeft [slachtoffer] bovendien geraakt terwijl hij en [zoon] met elkaar aan het vechten waren in de hoek van de smalle gang van de woning van [slachtoffer] . In die omstandigheden gaat de rechtbank uit van een steekbeweging en niet van een snijbeweging. Door in een dergelijke chaotische situatie in een kleine ruimte met een mes van groot formaat richting het bovenlichaam (de borststreek) van [getuige] te steken, bestond er een aanmerkelijke kans dat vitale lichaamsdelen van hem zouden worden geraakt. In een dergelijke situatie is het risico op onvoorziene bewegingen immers aanzienlijk, waardoor er geen controle is over een (eventueel bedoelde) insteeklocatie of perforatiediepte. Het is bij een relatief oppervlakkige steekwond in de linkerzij van [slachtoffer] gebleven. Afhankelijk van de steekdiepte en -richting hadden volgens de deskundige Botter de linker long, het hart, grote bloedvaten, dan wel de milt en de dikke darm geraakt kunnen worden, in welk geval op zeer korte termijn adequate medische hulpverlening zou moeten worden toegepast om overlijden te voorkomen. De rechtbank stelt dan ook vast dat bij het steken in de zij in de genoemde omstandigheden de kans op de dood aanmerkelijk was.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht aldus bewezen dat de verdachte opzet had, in voorwaardelijke zin, op de dood van de aangever.
Voorbedachte raad?
Tot slot moet de rechtbank de vraag beantwoorden of er sprake was van voorbedachte raad op de dood van [slachtoffer] en dus van een poging tot moord.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van voorbedachte raad acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Ongeveer 45 minuten voordat de verdachte bij de woning van [slachtoffer] arriveerde, heeft zij naar haar vriendin, [vriendin] , het volgende spraakbericht gestuurd (onderstreping door de rechtbank):
" [zoon] die komt net met een heel verhaal ehhh .. Over zijn oom, blablabla. En daarna kwam ie met 'mijn vader is vrij'. En ik weet waar z'n vader is.En als hij vrij is dan heb ik hem beloofd dat ik hem van deze wereld af help.Dus dat heb ik niet gedaan, maarik heb al vervoer geregeld. En de rest heb ik ook geregeld. Dus ehh .. Ik had [naam 2] (fonetisch) gevraagd om voor m'n hond en m'n kind te zorgen, het nummer van mijn moeder en ehh De rest zien we dan wel.”Waarop [vriendin] reageert dat de verdachte ‘haar handen niet vuil moet maken’. Ook ‘ [naam 2] ’ ( [naam 2] ) heeft verklaard dat de verdachte hem die avond heeft gebeld met de vraag of hij voor haar zoon (de rechtbank begrijpt de nog thuis wonende autistische zoon van de verdachte, de broer van [zoon] ), haar honden en haar huis wilde zorgen omdat haar ex vrij was. [naam 2] heeft daarop gezegd dat hij ‘het’ wel zou doen en ervoor zou gaan zitten, omdat hij minder te verliezen had dan de verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gesprekken niet anders worden begrepen dan dat de verdachte van plan was om [slachtoffer] letterlijk van de wereld te helpen, dus dood te maken. Zij had immers al geregeld dat iemand op haar huis, honden en kind zou passen. Daaruit blijkt dat zij zich ervan bewust was dat haar voorgenomen handelen ertoe zou kunnen leiden dat zij voor langere tijd vast zou komen te zitten. Dat past bij het scenario dat zij [slachtoffer] zou gaan ombrengen, en zich heeft beraden over de gevolgen daarvan. Dat scenario wordt ondersteund door het feit dat [naam 2] heeft aangeboden dat hij in plaats van de verdachte [slachtoffer] van de wereld af zou helpen en daarvoor naar de gevangenis zou gaan. Bovendien blijkt uit de conversatie met [vriendin] eveneens dat ook zij het voornemen van de verdachte letterlijk heeft opgevat.
De uitleg van de verdachte ter zitting dat zij in haar bericht aan [vriendin] enkel doelde op het ‘verbaal’ van de wereld af helpen van [slachtoffer] ofwel om hem het laatste zetje te geven tot zelfmoord door hem afstand te laten doen van zijn [zoon] , acht de rechtbank in de context van de genoemde gesprekken dan ook onaannemelijk.
Bovendien heeft de verdachte ter uitvoering van dat plan vervoer geregeld naar de woning van [slachtoffer] en heeft zij daartoe een mes meegenomen. Dat de verdachte het mes op de trap in de woning van [slachtoffer] heeft gevonden, zoals zij zelf verklaart, acht de rechtbank onaannemelijk. [getuige] en zijn partner hebben verklaard dat er geen mes op de trap lag en dat zij geen mes uit hun huis missen. Een trap is ook geen gebruikelijke plek om een mes te bewaren.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte het vooropgezette plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven. De verdachte heeft voldoende tijd gehad (in ieder geval 45 minuten) om zich te beraden op het genomen besluit, zodat zij kon nadenken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Zij had immers voorzien dat haar daad als gevolg zou hebben dat zij vast zou komen te zitten en iemand voor haar huis, kind en honden moest zorgen. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Integendeel, immers ook nadat zowel [vriendin] als [naam 2] de verdachte van haar plan hebben proberen te weerhouden, heeft zij doorgezet.
Evenmin is gebleken van contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Dat de verdachte op enig moment in de gang van de woning [getuige] heeft gevraagd excuses te maken, naar de rechtbank begrijpt voor misbruik van [zoon] in het verleden waarvan de verdachte [slachtoffer] beschuldigt, is naar het oordeel van de rechtbank geen contra-indicatie. Het vragen van excuses sluit de voorbedachte raad op het doden van [slachtoffer] geenszins uit, terwijl het op voorhand regelen dat iemand voor haar zoon, huis en honden zou zorgen nu juist niet past bij het enkele voornemen om excuses te vragen van [slachtoffer] .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht een poging tot moord bewezen.
Partiële vrijspraak medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat [zoon] enige betrokkenheid had bij het steken van [slachtoffer] of dat hij van tevoren wist van het plan van de verdachte om [getuige] te steken. Om die reden zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van het onderdeel medeplegen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij op 21 januari 2023 te Wassenaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest redelijk zou zijn.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Moord behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaren vastgesteld. De achtergrond daarvan is dat door dit misdrijf niet alleen aan iemand het recht op leven wordt ontnomen, maar dat dit ook gebeurt ingevolge een tevoren daartoe beraamd plan. Het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt kan vele verschillende vormen aannemen, zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit misdrijf dan ook geen landelijke oriëntatiepunten. Dat neemt niet weg dat de rechtbank zich zal beraden op een algemeen vertrekpunt dat als basis kan dienen voor een beslissing over de strafmaat in deze concrete zaak. Daarvoor is onder meer van belang het kennisnemen van beslissingen over straffen die in het recente verleden zijn opgelegd voor een enkelvoudige moord. Daarbij is een verschil te zien tussen de strafmaat voor een moord in het criminele milieu, zoals een liquidatie, en die voor een moord in de relationele sfeer. Voor de eerste categorie worden tegenwoordig gevangenisstraffen van tussen de achttien en tweeëntwintig jaren opgelegd. Voor de tweede categorie – waarin de onderhavige zaak valt – worden tegenwoordig gevangenisstraffen van tussen de veertien en achttien jaren opgelegd. De rechtbank zal dit dan ook als algemeen vertrekpunt nemen.
Voor poging tot moord is het strafmaximum vastgesteld op twee derde van de straf op moord, dus op twintig jaren. Uitgaande van het hiervoor genoemde vertrekpunt voor een moord in de relationele sfeer (veertien tot achttien jaren) is het vertrektpunt voor een poging daartoe twee derde daarvan, te weten (afgerond naar beneden) negen tot twaalf jaren.
Wat betreft de ernst van deze poging tot moord op [getuige] overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte heeft [slachtoffer] in zijn bovenlichaam gestoken, terwijl hij in gevecht was met zijn zoon. De verdachte heeft geprobeerd om hem in zijn eigen woning zijn belangrijkste bezit, namelijk zijn leven, te ontnemen. Dat het bij een oppervlakkige steekwond is gebleven, is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. Blijkens haar berichten eerder op de avond was het haar bedoeling om [slachtoffer] ‘van de wereld af te helpen’. Met die bedoeling is zij midden in de nacht, nota bene samen met haar zoon, met een mes op zak naar de woning van [slachtoffer] gegaan.
[slachtoffer] heeft, zo blijkt uit de toelichting bij zijn schadevergoedingsverzoek, mentaal nog steeds last van het incident en hij voelt zich onveilig in zijn eigen huis.
Met haar handelen heeft de verdachte ook de samenleving als geheel geschokt. Buren hebben de ruzie gehoord of zijn met de gevolgen daarvan geconfronteerd. Het handelen van de verdachte zal bij hen, maar ook bij anderen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt. Ook in algemene zin brengt een steekpartij – ook als deze geen dodelijke afloop kent – voor het grote publiek dat gevoel van onveiligheid met zich mee.
Uit de aard en de ernst van dit feit volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 juli 2023. Daarop staan geen recente feiten.
Uit het reclasseringsrapport van 31 augustus 2023 lijkt de verdachte maatschappelijk ingebed. Het recidiverisico kan vanwege de ontkennende houding van de verdachte niet worden ingeschat. Wel merkt de reclassering op dat de verdachte wrok koestert tegen [slachtoffer] en het recidivebeperkend zou kunnen werken als zij de gevoelens ten aanzien van [slachtoffer] bespreekt en zou kunnen verwerken door middel van behandeling. De reclassering adviseert daarom een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Straf
De rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie van acht jaren gevangenisstraf. Die duur acht de rechtbank in deze zaak passend en geboden en die straf zal zij dan ook opleggen aan de verdachte. Gelet op de lange duur van de gevangenisstraf ziet de rechtbank geen aanleiding om een locatie- of contactverbod op te leggen, zoals verzocht door [slachtoffer] .
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de door de benadeelde partij aangehaalde uitspraak niet vergelijkbaar is met deze zaak en dat daarom de vordering moet worden gematigd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat degene die immateriële schadevergoeding vordert in beginsel met concrete gegevens moet onderbouwen dat sprake is van een van de limitatief in de wet opgesomde gevallen die een grondslag biedt voor toewijzing. In dit geval is de vordering gestoeld op de grondslag ‘aantasting in zijn persoon’ in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Van die bedoelde aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven moet zijn vastgesteld, houdt niet in dat daarvan slechts sprake is indien het gaat om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, en evenmin dat dit geestelijk letsel slechts door een psychiater of psycholoog kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, kan het zo zijn dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval moet degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens onderbouwen, tenzij de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat van dit laatste sprake is. Daartoe wijst zij erop dat de verdachte [slachtoffer] heeft opgezocht in zijn woning in de late avond en hem met een groot mes heeft gestoken op zodanige wijze dat de kans aanmerkelijk was dat hij hieraan zou komen te overlijden. Het ligt zo voor de hand dat de psychische gevolgen hiervan voor de benadeelde partij ernstig zijn, dat de rechtbank een aantasting in zijn persoon aanneemt. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze met geestelijk letsel tot gevolg, zoals bedoeld in artikel 6:106, sub b, onder 3 BW en dat de schade als gevolg hiervan voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, dat hij een continue gevoel van onveiligheid heeft en traumabehandeling krijgt, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 januari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover [slachtoffer] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot moord;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.000,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 januari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.M. Loos, voorzitter,
mr. M. Diepenhorst, rechter,
mr. E. Boot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Haalem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2023.