ECLI:NL:RBDHA:2024:13099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.37763 (beroep) en NL23.37764 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en schijnhuwelijk

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER. Eiser, geboren in 1989 en van Turkse nationaliteit, had op 18 september 2022 een aanvraag ingediend als verblijvende partner bij zijn referente. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die concludeerde dat er sprake was van een schijnhuwelijk. Eiser voerde aan dat de positieve indicatoren van zijn relatie niet voldoende waren onderzocht en dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een oprechte relatie, en dat de negatieve indicatoren, zoals discrepanties in verklaringen en het niet-rechmatig verblijf van eiser, zwaar wogen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er geen connexiteit meer was na de uitspraak. Eiser kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.37763 (beroep) en NL23.37764 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. van Kersbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser tot de afgifte van een verblijfsdocument EU/EER en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 26 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mevrouw [naam] (referente), mevrouw S. Aydos-Bransma (tolk), gemachtigde van eiser en gemachtigde van verweerder

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1989 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft op 18 september 2022 een aanvraag ingediend tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER als verblijvende partner bij referente.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd, omdat uit onderzoek zou zijn gebleken dat eiser en referente een schijnhuwelijk zijn aangegaan. [1] Gelet daarop is er geen sprake van familie- en gezinsleven en hoeft er geen belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [2] gemaakt te worden. [3] Verder is de hoorplicht niet geschonden, nu het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond is.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit en voert – kort gezegd – het volgende aan. Verweerder is verplicht bij onderzoeken van de relatie eerst de positieve indicatoren te onderzoeken. Door zich te focussen op de negatieve indicatoren uit de richtsnoeren heeft verweerder een onjuiste toets verricht. [4] Verweerder heeft, zonder dat er een gegrond vermoeden van een schijnhuwelijk bestond, schriftelijke vragen gesteld aan eiser en daarbij ook gevraagd om Whatsapp-gesprekken tussen eiser en referente. Dit was onrechtmatig. Het verkregen bewijs uit de hoorzitting van 15 mei 2023 kan dan ook niet aan eiser worden tegengeworpen. Ook kent het gehoorverslag gebreken. Het is onvolledig, op punten onjuist en er blijkt niet uit dat er meermaals overleg is geweest tussen tolk en gehoorders zonder dat eiser en referente daarbij betrokken zijn. Verder heeft verweerder ten onrechte niet getoetst of er sprake is van beschermenswaardig privéleven in Nederland bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM en heeft verweerder de hoorplicht geschonden door eiser niet te horen in de bezwaarprocedure. Het terugkeerbesluit moet worden vernietigd, omdat eiser niet gehoord is over verweerders voornemen dit op te leggen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Indicatoren ten behoeve van instellen eventueel nader onderzoek naar relatie
5. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder beslissingsruimte heeft bij het antwoord op de vraag wanneer een vermoeden van misbruik mag worden aangenomen. [5] De in de richtsnoeren opgenomen lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik heeft een niet-limitatief karakter. Het staat verweerder dan ook vrij andere omstandigheden in de beoordeling te betrekken. Het vorenstaande laat onverlet dat de bestuursrechter kan toetsen of de door verweerder daartoe in aanmerking genomen concrete aanwijzingen het instellen van een onderzoek rechtvaardigen.
5.1.
De rechtbank overweegt dat bij eiser en referente sprake is van enkele positieve indicatoren, te weten dat zij 6 maanden hebben samengewoond voordat zij zijn getrouwd en dat zij dezelfde taal spreken en cultuur delen. Daartegenover mocht verweerder betrekken dat eiser eerst een aanvraag heeft ingediend als ‘arbeid als zelfstandige’ en kort daarna de onderhavige aanvraag heeft gedaan. Voorts staat vast, zoals eiser zelf ook ter zitting heeft bevestigd, dat voorafgaand aan de onderhavige aanvraag eiser niet-rechtmatig in Nederland verbleef vanwege het aflopen van de geldigheid van zijn Schengenvisum. Hieruit mocht verweerder afleiden dat eiser kennelijk graag in Nederland wil verblijven. Voorts mocht verweerder als negatieve indicatoren betrekken dat er discrepanties zijn in de data van samenwonen en de inschrijving in het BRP en dat tussen eiser en referente een groot leeftijdsverschil bestaat. Een terechte negatieve indicator is ook dat eiser en referente hebben verklaard dat zij hun eerste ontmoeting in een restaurant hadden om 19:30 uur en daarna naar een ander café zijn gegaan, terwijl destijds de coronamaatregelen van kracht waren en horeca om 20:00 moest sluiten. Anders dan eiser stelt, is dit wel een individuele indicator. Dat bij deze indicator gebruik is gemaakt van algemene informatie doet daar niets aan af. Ook de omstandigheid dat gedurende het nader onderzoek door eiser bonnen zijn overgelegd die onderbouwen dat hij – ondanks de coronamaatregelen – daadwerkelijk na 20.00 uur in een café aanwezig was, doet hier niet aan af. Op het moment dat werd beslist tot nader onderzoek over te gaan waren deze stukken nog niet bekend en kunnen dan ook niet achteraf de rechtmatigheid van het instellen van het onderzoek aantasten. Het beroep van eiser op de uitspraak van de rechtbank van 20 april 2017 [6] slaagt evenmin, alleen al omdat verweerder meerdere indicatoren dan de BRP-inschrijving, niet-rechtmatig verblijf en het leeftijdsverschil heeft betrokken.
5.2.
Verweerder heeft de positieve indicatoren afgewogen tegen de negatieve indicatoren en is niet ten onrechte overgegaan tot het instellen naar een nader onderzoek naar een eventueel schijnhuwelijk.
Onderzoek naar relatie
6. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat van een vreemdeling en de gestelde partner mag worden verwacht dat zij over belangrijke of essentiële gebeurtenissen in hun leven, eenduidige verklaringen kunnen afleggen, ook als die zich al langere tijd geleden afgespeeld. [7]
Overleg tussen gehoorders en tolk
6.1.
Voor wat betreft de fouten in de gehoorverslagen en dat de gehoorders en tolken overleg hebben gepleegd zonder dat eiser en referente daarbij zijn betrokken, overweegt de rechtbank als volgt. De bedoeling is dat een tolk vertaalt wat eiser en referente verklaren. Echter is het voor een tolk soms nodig aan de gehoorder een verduidelijkingsvraag te stellen. De vreemdeling die gehoord wordt, wordt daar niet bij betrokken en dit komt ook niet in het verslag te staan. Als eiser of referente hadden willen weten wat er werd besproken hadden zij hiernaar kunnen vragen of verlangen dat een en ander in het verslag zou worden opgenomen. De rechtbank stelt vast dat zowel eiser als referente hebben aangegeven de tolk goed te hebben verstaan en begrepen en het verslag een weergave is van hetgeen zij zelf hebben verklaard. Verweerder mocht hetgeen is verklaard in de gehoren dus meenemen bij het nader onderzoek naar de relatie tussen eiser en referente.
Betrokken omstandigheden
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat de verklaringen die zien op essentiële gebeurtenissen voor eiser en referente niet gelijkluidend is. Zo hebben zij tegenstrijdig verklaard over of eiser al contact heeft gehad met de zonen van referente en over (het doel van) de reis die referente in januari en mei 2022 naar Turkije heeft gemaakt. Ook over de hoeveelheid vervolgafspraken die zij hebben gehad tussen hun eerste ontmoeting en het moment dat zij gingen samenwonen zit een opvallend verschil. Ook hebben eiser en referente tegenstrijdig verklaard over het uitwisselen van cadeaus op verjaardagen en Valentijnsdag. Dit zijn niet alleen onderwerpen die partners in een oprechte liefdesrelatie zich over het algemeen redelijk goed herinneren, al was het maar omdat het dingen zijn die indruk hebben gemaakt (ontmoetingen/attenties) of je oprecht interesseert aan de ander ((huwelijk van) diens kinderen). De opvallende discrepanties op deze onderwerpen onderbouwen het vermoeden dat sprake is van een schijnrelatie. Dit wordt nog eens bevestigd door de Whatsapp-gesprekken tussen eiser en referente voorafgaand aan hun huwelijk. Zo schreef referente aan eiser dat de trouwambtenaar onder andere zal vragen hoe zij elkaar hebben ontmoet. Referente geeft daarbij aan dat eiser maar een verhaal moet verzinnen.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de gerezen twijfel zodanig sterk dat verweerder in de omstandigheid dat eiser en referente op onderdelen wel gelijkluidend hebben verklaard, er een getuigenverklaring is die de eerste ontmoeting van eiser en referente in het restaurant bevestigt en er foto’s zijn van het huwelijk tussen eiser en referente geen reden had hoeven zien tot een andere conclusie te komen. Hierbij overweegt de rechtbank dat niet duidelijk is hoe objectief de overlegde getuigenverklaring is en dat de punten waar gelijkluidend over zijn verklaard praktische zaken zijn die ook huisgenoten van elkaar kunnen weten en over kunnen verklaren. Het beroep van eiser op de uitspraak van de rechtbank van 20 augustus 2020 [8] kan daarom niet slagen. De overlegde foto’s van het huwelijk leggen onvoldoende gewicht in de schaal om te stellen dat er geen sprake is van een schijnhuwelijk.
6.4.
Gelet op vorenstaande, mocht verweerder er van uit gaan dat tussen eiser en referente sprake is van een schijnhuwelijk.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRMFamilieleven
7. De rechtbank is van oordeel dat – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een huwelijksrelatie en daarmee geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Nu verweerder terecht heeft gesteld dat er sprake is van een schijnhuwelijk, had verweerder in dit kader geen belangenafweging moeten maken.
Privéleven
7.1.
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit niet is getoetst aan het privéleven, maar dat verweerder dit wel heeft gedaan in het verweerschrift. Verweerder betrekt dat sprake is van eerste toelating en dat hij ervoor heeft gekozen om privéleven op te bouwen tijdens onzeker verblijf. Ook betrekt verweerder dat misbruik is gemaakt van de in de Unierecht geformuleerde rechten en er geen objectieve of subjectieve belemmeringen zijn als eiser terugkeert naar Turkije. Hij is volwassen, daar geboren en getogen en is daarom bekend met de Turkse taal en cultuur. Verder heeft eiser in dit kader niks aangevoerd. Verweerder heeft niet ten onrechte aangenomen dat er geen sprake is van beschermenswaardig privéleven.
Hoorplicht
8. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [9] De rechtbank stelt vast dat eiser en referente in de aanvraagfase van deze procedure uitgebreid door verweerder zijn gehoord, maar overweegt dat horen in de aanvraagfase niet gelijk staat als gehoord worden in de bezwaarprocedure. Echter zijn eiser en referente in de eerdere gehoren wel geconfronteerd met verschillende tegenstrijdigheden in hun verklaringen en is er geen blijk van dat het beeld dat verweerder had bij het nemen van het bestreden besluit incompleet of onjuist was, waardoor verweerder eiser en referente voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit hadden moeten horen. Gelet op voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte vastgesteld dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar ongegrond was. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien. Tot slot overweegt de rechtbank dat er geen rechtsregel is die verweerder verplicht eiser te horen over zijn voornemen een terugkeerbesluit op te leggen. De beroepsgrond op dit punt slaagt daarom evenmin.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [10]
11. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep
of verzet open.

Voetnoten

1.Zoals omschreven in Richtlijn 2004/38/EG (de Unieburgerrichtlijn).
2.Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3745 en de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 12 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:16099
4.Richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van
5.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3233.
6.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 20 april 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5849.
7.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2434.
8.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 20 augustus 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:8098.
9.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
10.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).