6.3De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel eiseres en referent op sommige onderdelen inderdaad afwijkend van elkaar hebben verklaard, hebben zij op veel essentiële punten wel overeenkomstig verklaard. Zo hebben zij hetzelfde verklaard over hun ontmoetingsjaar (2001), het moment waarop hun relatie is ontstaan, het jaar waarin referent in Nederland is gekomen (2009), het eerste adres waar zij samenwoonden (zowel over de huiseigenaar als de periode), hun tweede adres (over de huiseigenaar, de periode en huurbetaling) en hun derde adres (de verhuizing, de personen waarmee zij samenwoonden en de huurbetaling). Tevens verklaren zij met gelijke strekking over de drie kinderen uit een eerder huwelijk van eiseres, over de manier waarop eiseres contact met hen onderhoudt, dat zij haar kinderen voor het laatst in 2015 in Ghana heeft gezien, over de reis van referent naar het Verenigd Koninkrijk en over de kerk waar de ander naar toegaat. Zij hebben ook gelijkluidend verklaard over het werk van referent (de naam van zijn werkgever, de werkdagen, zijn salaris en dat hij in het verleden in een hotel heeft gewerkt), het werk en salaris van eiseres, wie boodschappen doet en over het globale verloop van de op dat moment vorige zaterdag en zondag. Verweerder heeft dit ook niet betwist. Verder staat vast dat de tegengeworpen tegenstijdigheden met betrekking tot bepaalde gebeurtenissen zoals de verhuizing in 2011, de verjaardag van referent, kerst en oudejaarsdag lang of wat langer geleden hebben plaatsgevonden. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in dit geval onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat op grond van de door hem aan eiseres en referent tegengeworpen tegenstrijdigheden aannemelijk is geworden dat tussen eiseres en referent sprake is van een schijnrelatie.
7. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen wegens strijd met de artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien, nu het geconstateerde gebrek tot gevolg heeft dat verweerder het bestreden besluit volledig dient te heroverwegen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat, naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Gelet op het bovenstaande had verweerder ook niet op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mogen afzien van het horen van eiseres in bezwaar.
9. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, met een waarde van € 525,- per punt en een wegingsfactor 1).
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
10.. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank vandaag op het beroep heeft beslist.
11. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 525,- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).