ECLI:NL:RBDHA:2024:10578
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een mvv-aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel van gezinshereniging op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd op 10 oktober 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, en het bezwaar hiertegen werd op 6 november 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 21 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eisers als verweerder aanwezig waren.
Eisers, bestaande uit de ouders en broers en zus van de referent, hebben de Syrische nationaliteit en willen bij de referent verblijven. De staatssecretaris erkende dat er sprake is van familie- en gezinsleven tussen de referent en zijn ouders, maar niet tussen de referent en zijn broers en zus. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken en dat de afwijzing van de aanvraag niet onterecht was. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gewicht heeft toegekend aan het economisch belang van de staat en dat de situatie in Syrië niet voldoende onderbouwd is om de aanvraag te honoreren.
De rechtbank wijst ook het beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn af, omdat de uitspraak van de hoogste vreemdelingenrechter niet dwingt tot gunstigere voorwaarden voor gezinshereniging. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.