ECLI:NL:RBDHA:2023:9753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16821
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelt het beroep op 20 juni 2023, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris aanwezig zijn. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 16 juni 2023 opgeheven, waardoor de rechtbank zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat eiser niet in een begrijpelijke taal is geïnformeerd over de redenen van de bewaring en de mogelijkheid om hiertegen in beroep te gaan. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de ernst van dit gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Eiser heeft gebruik gemaakt van zijn procedurele rechten en is niet in zijn belangen geschaad. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

De rechtbank veroordeelt echter de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,00. De uitspraak is gedaan door rechter G.A. van der Straaten en griffier A.M. van Gerwen, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 8 juni 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2. De staatssecretaris heeft op 16 juni 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2023 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

4. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4.1.
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welk gevolgen dit oordeel heeft.
Is voldaan aan de eisen van artikel 5.3 van het Vb 2000?
5. Eiser betoogd dat dat de staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De staatssecretaris had hem op grond van deze bepaling bij de uitreiking van de maatregel van bewaring in een taal, die hij beheerst, moeten informeren over de inbewaringstelling, de redenen hiervoor en de mogelijkheid om hiertegen met gratis rechtsbijstand in beroep op te komen. Eiser heeft hiertoe verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 1 mei 2023. [1] Eiser stelt dat primair de maatregel van het begin af aan onrechtmatig is omdat deze niet op de juiste wijze is uitgereikt. En subsidiair dat er een belangenafweging moet plaatsvinden, die in zijn voordeel moet uitvallen.
5.1.
Artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 luidt als volgt:
“De maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b van de Wet wordt opgelegd wordt gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt. De vreemdeling wordt daarbij schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.”
5.2.
De rechtbank deelt het standpunt van eiser dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Het is namelijk niet gebleken dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte is gesteld van de redenen van de maatregel en de mogelijkheid om de maatregel van bewaring met gefinancierde bijstand aan te vechten. [2]
5.3.
Anders dan is geoordeeld in de door eiser genoemde uitspraak van 1 mei 2023, is de rechtbank van oordeel dat er bij een schending van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 wel ruimte is voor een belangenafweging. [3] De rechtbank is bovendien van oordeel dat het geconstateerde gebrek niet leidt tot de onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de ernst van dit gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Eiser is voorafgaand aan het gehoor een gemachtigde toegekend en is de mogelijkheid geboden om deze te spreken in een taal die hij verstaat. Eiser gaf aan daar geen behoefte aan te hebben. De gemachtigde heeft vervolgens op de dag van de oplegging van de bewaringsmaatregel daartegen beroep ingesteld. Verder is gebleken dat eiser al tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring de redenen van de bewaring zijn voorgehouden. Hij heeft daarvan ook na contact met zijn gemachtigde na bekendmaking van de maatregel kennis kunnen nemen. Hoewel dus niet is gebleken dat de informatie, genoemd onder 5.1, bij de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik gemaakt van de hem toekomende procedurele rechten en moet het hem duidelijk zijn geweest waarom hij in bewaring is gesteld. Eiser is dus niet in zijn belangen geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Wel bestaat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2018, [4] aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7.1.
De rechtbank ziet in het onder 5.2 geconstateerde gebrek in de maatregel aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Gerwen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie Rb. Den Haag (zp Arnhem) 23 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8993.
3.Vergelijk ABRvS 1 augustus 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD9596, 30 november 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB9990 en 23 mei 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE6625.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.