In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelt het beroep op 20 juni 2023, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris aanwezig zijn. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 16 juni 2023 opgeheven, waardoor de rechtbank zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, omdat eiser niet in een begrijpelijke taal is geïnformeerd over de redenen van de bewaring en de mogelijkheid om hiertegen in beroep te gaan. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de ernst van dit gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Eiser heeft gebruik gemaakt van zijn procedurele rechten en is niet in zijn belangen geschaad. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
De rechtbank veroordeelt echter de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,00. De uitspraak is gedaan door rechter G.A. van der Straaten en griffier A.M. van Gerwen, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.