ECLI:NL:RBDHA:2023:6242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
NL23.10920
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en opheffing van de maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, afkomstig uit de Gazastrook, had op 3 april 2023 asiel aangevraagd in Nederland en werd op 5 april 2023 in bewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat eiser niet op de juiste wijze was geïnformeerd over de redenen van zijn bewaring en de procedures om hiertegen op te komen. De rechtbank stelde vast dat de uitreiking van de bewaringsmaatregel niet rechtsgeldig was, omdat niet was voldaan aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, dat bepaalt dat de vreemdeling in een taal die hij verstaat moet worden geïnformeerd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel en gelastte de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld tot schadevergoeding van € 2.700,- voor de onrechtmatige bewaring en tot vergoeding van de proceskosten van € 1.674,-.

Uitspraak

RECTIFICATIE D.D. 1 mei 2023 IN VERBAND MET opnemen ofheffing maatregel en gelasten onmiddellijke invrijheidstelling van eiser in Dictum op pagina 9.

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10920

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. J.W.J. van den Broek),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Nazanini. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is afkomstig uit de Gazastrook en stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1995 en de Jordaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft op 3 april 2023 asiel aangevraagd in Nederland en heeft toen een vordering gekregen om zich te melden op 5 april 2023. Vervolgens is eiser op 5 april 2023 staandegehouden in het AZC waar hij sinds zijn asielaanvraag op 3 april 2023 verbleef. Eiser is, na te zijn gehoord, op 5 april 2023 om 15:50 uur in bewaring gesteld. Eiser heeft ten tijde van oplegging van de maatregel vier zogenoemde Eurodac-treffers en is in Zwitserland geregistreerd met een terugkeerbesluit en in Duitsland en Oostenrijk gesignaleerd als “niet tot het Schengengebied toe te laten vreemdeling”.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Op 20 april 2023 is een fictief claimakkoord met Oostenrijk tot stand gekomen. Op 21 april 2023 is de IND verzocht om een overdrachtsbesluit te nemen. Ten tijde van de behandeling van het beroep tegen de bewaringsmaatregel is er nog geen overdrachtsbesluit genomen.
5. Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat de bewaringsmaatregel van aanvang af onrechtmatig is omdat niet is voldaan aan artikel 5.3 Vb en aan de Opvangrichtlijn. Eiser stelt dat de maatregel niet aan hem is uitgereikt en omdat er geen gebruik gemaakt wordt van een zogenoemd uitreikingsblad, dit ook niet alsnog kan komen vast te staan. Eiser stelt voorts dat de mededelingen over de redenen van de oplegging van de maatregel en de mogelijkheid een rechtsmiddel aan te wenden en kosteloze rechtsbijstand te krijgen, gelet op de chronologie van artikel 5.3 Vb, ook bij de uitreiking dienen te worden gedaan en niet alleen bij de aanvang van het gehoor. Eiser is hiervan ook tijdens het gehoor niet op de hoogte gesteld. Omdat onder meer de verklaringen van de vreemdeling in de maatregel moeten worden verwerkt, is het onvermijdelijk dat er tijdsverloop ontstaat tussen het gehoor en het uitreiken van de maatregel, zodat verweerder bij het uitreiken opnieuw een tolk dient in te schakelen om aan de vreemdeling de redenen van bewaring, de mogelijke rechtsmiddelen en de kosteloze rechtsbijstand uit te leggen. In de praktijk blijkt vaak dat ten onrechte in de maatregel wordt vermeld dat een afschrift van de maatregel is uitgereikt en wordt dit afschrift meteen in de fouillering van de vreemdeling ingenomen. Eiser stelt onder verwijzing naar Afdelingsjurisprudentie dat een maatregel van bewaring pas in werking treedt indien deze is op rechtmatige wijze en conform artikel 5.3 Vb is uitgereikt. Indien de rechtbank de maatregel niet reeds hierdoor onrechtmatig acht, dient een alsdan te verrichten belangenafweging in het voordeel van eiser uit te vallen. De rechtbank zal ook ervaren dat in de praktijk zelden aan de vreemdeling wordt medegedeeld dat aanspraak bestaat op kosteloze rechtsbijstand.
6. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
7. Artikel 5 EVRM bepaalt onder meer het navolgende:
Artikel 5. Recht op vrijheid en veiligheid

1 Een ieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure:

(…)
in het geval van rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon teneinde hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of van een persoon waartegen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.

2 Een ieder die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht.

(…)
8. Artikel 9 Opvangrichtlijn bepaalt onder meer het navolgende:
Waarborgen voor verzoekers in bewaring
(…)
2
. Bewaring wordt schriftelijk bevolen door rechterlijke of administratieve instanties. In het bevel tot bewaring worden de feitelijke en juridische gronden vermeld waarop het gebaseerd is.

(…)

4. Verzoekers die in bewaring worden gehouden, worden onmiddellijk schriftelijk, in een taal die zij verstaan of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij deze verstaan, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.

(…)
9. Artikel 5.3, eerste lid, Vb bepaalt het navolgende:
De maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b van de Wet wordt opgelegd wordt gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt. De vreemdeling wordt daarbij schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
10. De Terugkeerrichtlijn en de Dublinverordening bevatten geen bepalingen over de wijze van uitreiking van een bewaringsmaatregel. In artikel 8, derde lid, Opvangrichtlijn wordt wel verwezen naar de Terugkeerrichtlijn en de Dublinverordening als grondslagen voor een inbewaringstelling.
In Artikel 28, vierde lid, Dublinverordening is onder meer bepaald dat op de waarborgen die gelden voor in bewaring gehouden personen, de artikelen 9, 10 en 11 van de Opvangrichtlijn van toepassing zijn. In artikel 15, tweede lid, Terugkeerrichtlijn is onder meer bepaald dat de inbewaringstelling schriftelijk wordt gelast met opgave van de feitelijke en juridische gronden.
11. De rechtbank stelt vast dat het Vreemdelingenbesluit geen separate voorschriften voor de uitreiking van de bewaringsmaatregel kent naar gelang de grondslag voor de bewaring de Terugkeerrichtlijn, de Dublinverordening of de Opvangrichtlijn is, maar in artikel 5.3 Vb alle drie de bepalingen in de Vw waarin de grondslagen voor de inbewaringstelling zijn opgenomen expliciet benoemt. De wijze waarop de bewaringsmaatregel van eiser had dienen te worden uitgereikt is dus ook geregeld in artikel 5.3 Vb.
12. De rechtbank leest de zinssnede “
De vreemdeling wordt daarbij schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures …)”aldus dat de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen op schrift worden gesteld
ÉNdat deze uitleg wordt gegeven “
in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat”. Door de “komma’s” die in deze zin zijn geplaatst, leest de rechtbank dus niet dat de schriftelijke bewaringsmaatregel in de taal die de vreemdeling verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, moet zijn gesteld. De rechtbank leest de voorwaarden in artikel 5.3 Vb dus als cumulatieve voorwaarden waaraan allebei moet worden voldaan.
13. De rechtbank overweegt dat deze bepaling waarborgt dat aan degene wiens vrijheid wordt ontnomen, schriftelijk wordt medegedeeld wat hier de redenen van zijn, of er een rechtsmiddel tegen dit besluit open staat en welke aanspraken bestaan op (kosteloze) rechtsbijstand. Dit informeren over de redenen van de inbreuk op het recht op vrijheid en de procedure om hier tegen op te komen en de overige procedurele waarborgen dient, om niet zinledig te zijn, te geschieden in een taal en op een wijze die de betrokkene begrijpt.
14. De ratio van deze waarborg is dus, naar het oordeel van de rechtbank, dat degene wiens vrijheid wordt ontnomen eenvoudigweg begrijpt waarom dit geschiedt. Daarom dienen de feiten en juridische gronden te worden medegedeeld in een taal die hij verstaat en op een wijze die begrijpelijk is. Tevens dient op dezelfde wijze te worden uitgelegd dat kan worden opgekomen tegen het besluit waarbij de vrijheid is ontnomen, hoe die procedure is ingericht en dat daarvoor is voorzien in kosteloze rechtsbijstand. Dat het besluit tot vrijheidsontneming óók op schrift wordt gesteld, waarborgt onder meer dat de vreemdeling te allen tijde zekerheid heeft over de inhoud en motivering van het besluit en dat dit besluit na de uitreiking en het van kracht worden niet meer kan worden aangepast en/of aangevuld. De eis dat het besluit moet worden gedagtekend brengt in ieder geval mee dat de bepaalde maximum termijnen voor de bewaring te allen tijde kunnen worden gecontroleerd, terwijl de ondertekening van de maatregel de betrokkene en de rechter in staat stelt na te gaan of degene die de maatregel heeft opgelegd daartoe bevoegd is.
De vereisten dat een besluit tot vrijheidsontneming gedagtekend, ondertekend en met redenen omkleed wordt en een onmiddellijk een afschrift daarvan wordt uitgereikt
énde eis dat de bovengenoemde informatie wordt verstrekt in een taal die de vreemdeling verstaat en op een wijze die begrijpelijk is, bieden zodanig essentiële waarborgen dat, indien ze niet worden nageleefd, dit naar het oordeel van de rechtbank dient te leiden tot opheffing van de maatregel.
Dat het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel plaatsvindt met behulp van een tolk in de taal die de vreemdeling verstaat en op een wijze die begrijpelijk is en dat de vreemdeling zich gedurende dit gehoor kan laten bijstaan door een advocaat, van welk recht eiser ook gebruik heeft gemaakt, betekent niet dat de vreemdeling in die gevallen niet in persoon in een taal die hij verstaat en op een wijze die begrijpelijk is dient te worden geïnformeerd dat de maatregel is opgelegd en op welke feiten en juridische gronden de maatregel is gebaseerd, op welke wijze kan worden opgekomen tegen de bewaringsmaatregel, hoe die procedure is ingericht en dat daarvoor is voorzien in kosteloze rechtsbijstand. De rechtbank verwijst bij bovenstaande overwegingen naar de uitspraak van het EHRM van 15 december 2016 in de zaak Khlaifia and others v. Italy (ECLI:CE:ECHR:2016:1215JUD001648312) waarin in paragraaf 115 het navolgende is overwogen:
D. The Court’s assessment

1. Principles established in the Court’s case-law

115. Paragraph 2 of Article 5 lays down an elementary safeguard: any person who has been arrested should know why he is being deprived of his liberty. This provision is an integral part of the scheme of protection afforded by Article 5: any person who has been arrested must be told, in simple, non-technical language that he can understand, the essential legal and factual grounds for his deprivation of liberty, so as to be able to apply to a court to challenge its lawfulness in accordance with paragraph 4 (see Van der Leer v. the Netherlands, 21 February 1990, § 28, Series A no. 170‑A, and L.M. v. Slovenia, cited above, §§ 142-43). Whilst this information must be conveyed “promptly”, it need not be related in its entirety by the arresting officer at the very moment of the arrest. Whether the content and promptness of the information conveyed were sufficient is to be assessed in each case according to its special features (see Fox, Campbell and Hartley v. the United Kingdom, 30 August 1990, § 40, Series A no. 182, and Čonka, cited above, § 50).
(…)
15. Artikel 52, derde lid, van het Handvest van de Grondrechten van de EU bepaalt dat voor zover het Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die zijn gegarandeerd door het EVRM, de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde zijn als die welke er door genoemd Verdrag aan worden toegekend, maar dat deze bepaling niet verhindert dat het recht van de Unie een ruimere bescherming biedt. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om aan te nemen dat de Uniewetgever heeft beoogd om méér waarborgen te bieden door te gelasten dat de schriftelijke bewaringsmaatregel dient te worden gesteld in een taal die de in bewaring gestelde verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat. Artikel 5.3 Vb bevat deels een weergave van artikel 9 Opvangrichtlijn. De rechtbank overweegt dat er geen indicaties zijn dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat de schriftelijke maatregel in de taal die de vreemdeling verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, moet worden gesteld.
16. In het Vreemdelingenbesluit is bepaald op welke wijze de bewaringsmaatregel dient te worden uitgereikt. Indien aan deze vereisten niet of niet volledig wordt voldaan is een opgelegde maatregel niet rechtmatig. In de nationale rechtspraktijk wordt geen schriftelijke maatregel in de taal die de betrokkene beheerst uitgereikt, maar een afschrift van de maatregel in de Nederlandse taal verstrekt.
17. De rechtbank overweegt dat de stelling van eiser dat er in het geheel geen maatregel is uitgereikt faalt. In de rechtsgeldig gedagtekende en ondertekende maatregel is vermeld dat de maatregel is uitgereikt. De enkele ontkenning hiervan in de gronden en ter zitting levert geen aanknopingspunten op om hieraan te twijfelen. Weliswaar is sprake van “een format” waarin de zinsnede dat de maatregel is uitgereikt, standaardmatig is opgenomen in de maatregel en zou, zoals gesuggereerd door de gemachtigde van eiser, een separaat uitreikingsblad dat nader moet worden ingevuld meer waarborgen bieden. Dat laat echter onverlet dat de rechtbank uitgaat van de inhoud van de ondertekende maatregel, reeds omdat eiser geen aanknopingspunten voor twijfel aanlevert. De stelling dat er in de praktijk geregeld geen afschriften worden uitgereikt, dan wel na uitreiking direct in de fouillering “verdwijnen” laat de rechtbank onbesproken omdat de rechtbank alleen de maatregel die aan eiser is opgelegd toetst en overigens dergelijke algemene en verder niet onderbouwde stellingen de argumenten van eiser niet ondersteunen.
18. De rechtbank overweegt echter ook dat in de gedagtekende, ondertekende en uitgereikte maatregel
nietis vermeld dat een afschrift in de taal die eiser beheerst is uitgereikt, dan wel dat de uitreiking van dit afschrift van de maatregel is geschied met behulp van een tolk waarbij aan eiser in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedure om dit bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
19. Verweerder heeft ter zitting, desgevraagd, aangegeven dat het de vaste handelwijze van verweerder is dat de uitreiking van de bewaringsmaatregel met behulp van een tolk geschiedt. Verweerder heeft desgevraagd niet kunnen toelichten of deze handelwijze in beleid of anderszins is neergelegd en dus kenbaar is voor derden. Verweerder draagt de bewijslast van de rechtmatigheid van de maatregel. De wijze van uitreiking regardeert deze rechtmatigheid. Verweerder heeft niet weten te onderbouwen dat de maatregel die in deze procedure ter toetsing voorligt op de juiste wijze is uitgereikt, eenvoudigweg omdat de maatregel dit niet vermeldt en eiser de ontvangst van een afschrift van de maatregel ontkent en tevens ter zitting heeft verklaard dat hij na oplegging van de maatregel geen nadere mededelingen over de inhoud en procedure heeft ontvangen. De rechtbank gaat uit van de inhoud van de ondertekende maatregel en gaat er dus van uit dat een afschrift van de maatregel is uitgereikt en dat dit niet is geschied met uitleg hiervan door een tolk. Het is aan verweerder om in de maatregel vast te leggen of aan alle procedurele waarborgen voor de uitreiking is voldaan indien verweerder er voor kiest om niet aanstonds na de uitreiking een separaat blad van uitreiking op te maken, te dagtekenen en ondertekenen. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat de maatregel rechtsgeldig is uitgereikt, zodat de rechtbank oordeelt dat er geen rechtsgeldige uitreiking van de maatregel heeft plaatsgevonden.
20. De rechtbank overweegt voorts dat uit de M110 bovendien ook niet blijkt dat verweerder eiser na afloop van het gehoor met behulp van een tolk heeft medegedeeld dat hij in bewaring wordt gesteld, wat de redenen hiervoor zijn, dat hij een rechtsmiddel kan aanwenden en dat hij ook in die procedure zich, net als tijdens het gehoor, kosteloos kan laten bijstaan door een advocaat.
21. De rechtbank overweegt dat de vraag of indien aan eiser na afloop van het gehoor, maar voorafgaand aan de oplegging en uitreiking van de maatregel wel in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte zou zijn gebracht van de redenen waarom de maatregel wordt opgelegd en procedure om dit bevel tot bewaring aan te kunnen vechten en de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen, zou moeten leiden tot het onrechtmatig achten van de maatregel, niet hoeft te worden beantwoord om tot een uitspraak te kunnen komen in de onderhavige procedure. Vaststaat immers dat ook dat niet is geschied. De rechtbank wijst er in dit verband wel op dat artikel 5.3 Vb bepaalt dat “aan de vreemdeling onmiddellijk een afschrift daarvan wordt uitgereikt en de vreemdeling
daarbijschriftelijk, in een taal die hij verstaat of …)”. Deze bewoordingen duiden er op dat bij de uitreiking, en dus
nadat de maatregel is opgemaakt, is gedagtekend en is ondertekend, wordt geïnformeerd in een door hem begrepen taal, over de inhoud van de maatregel, de procedure om een rechtsmiddel aan te wenden en de procedurele waarborgen waarin is voorzien. Dit biedt de vreemdeling de zekerheid dat de maatregel niet nadat mondeling is toegelicht welk besluit zal worden genomen, wordt aangepast en/of aangevuld. Verweerder zal dus een tolk moeten inzetten bij zowel het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel en bij de uitreiking van de op schrift gestelde maatregel, tenzij verweerder er in slaagt om de maatregel op schrift te stellen in een taal die de vreemdeling verstaat en hiervan een afschrift uitreikt.
22. Uit de M110 leidt de rechtbank af dat aannemelijk is dat eiser begrijpt dat hij zal worden overgedragen aan Oostenrijk en dat zijn asielaanvraag niet in Nederland zal worden behandeld. Aannemelijk is ook dat eiser wéét dat hij een document nodig heeft om te reizen en aan eiser is ook medegedeeld dat hij onder meerdere aliassen bekend is. Uit de M110 blijkt dat dit uitvoerig aan eiser is uitgelegd. Ook is uitgelegd dat dit gehoor dient om te beslissen of eiser in bewaring wordt gesteld en dat daarom meerdere vragen aan hem zullen worden gesteld en dat hij zijn zienswijze mag geven en dat zal worden beoordeeld of kan worden volstaan met de oplegging van een lichter middel. Na afloop van het gehoor is eiser blijkens de M110 medegedeeld dat hij contact kan opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van Jordanië. Ook heeft de gemachtigde van eiser het gehoor bijgewoond. Dit alles kan echter niet afdoen aan de vaststelling dat onvoldoende zorgvuldig is gehandeld door bij de uitreiking eiser niet in een taal die hij beheerst -mondeling of schriftelijk- te informeren over de inbewaringstelling, de redenen hiervoor en de mogelijkheid om hier tegen op de komen en hoe de procedure hiervoor is ingericht.
23. De rechtbank stelt vast dat de maatregel niet is opgelegd en uitgereikt op een wijze die conform de ratio van de procedurele waarborg die artikel 5.3 Vb biedt, is geschied. Ondanks dat het gehoor zorgvuldig is verlopen, zeer uitgebreid is geweest, verweerder zich zonder meer heeft vergewist van de persoonlijke omstandigheden door aan eiser veel vragen te stellen en bovendien grondig is onderzocht of volstaan kon worden met de oplegging van een lichter middel, betekent de onjuiste wijze van uitreiken van de maatregel, dat de oplegging niet rechtmatig is geschied. De rechtbank zal daarom de opheffing van de maatregel bevelen en de invrijheidstelling van eiser gelasten.
24. Eiser heeft overigens de navolgende gronden aangevoerd. Er had met een lichter middel volstaan moeten worden. Uit het dossier blijkt dat eiser in de andere lidstaten steeds pas “mob is gegaan” nadat de asielprocedures waren beëindigd, dus niet valt in te zien dat eiser nu niet in de gelegenheid wordt gesteld om de procedure te doorlopen met enkel een meldplicht. Verweerder had ook voortvarender moeten handelen. Tevens blijkt niet uit het dossier dat eiser contact heeft kunnen opnemen met de autoriteiten van zijn land van herkomst. Uit het dossier blijkt dat hij dat wel wilde.
25. De rechtbank overweegt dat deze gronden niet slagen. Verweerder heeft eiser uitgebreid gehoord en uit de verslaglegging van dit gehoor blijkt dat verweerder door het stellen van vele vragen grondig heeft onderzocht of volstaan kon worden met de oplegging van een lichter middel. In de maatregel is vervolgens zeer deugdelijk gemotiveerd waarom is beslist tot oplegging van de maatregel. Eiser erkent dat hij steeds “mob gaat” als de procedure niet eindigt zoals hij wenst. Eiser heeft verklaard niet naar Oostenrijk te willen. Gelet op de Eurodac-treffers, de redenen waarom eiser niet naar Oostenrijk wil, zijn asielaanvraag daar al twee keer is afgewezen en de omstandigheid dat ten aanzien van Oostenrijk wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, is het niet onaannemelijk dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet inhoudelijk zal behandelen en de procedure dus niet de door eiser gewenste beslissing zal opleveren. Eiser heeft er in het gehoor ook blijk van te geven het niet nodig te achten om een paspoort te verkrijgen omdat de grenzen open zijn. Eiser heeft aangegeven dat hij de aliassen waar verweerder hem mee heeft geconfronteerd alleen voor social media gebruikt. Eiser heeft ook verklaard dat hij medische problemen heeft en psychische druk ervaart als hij wordt ingesloten. Tijdens het gehoor is aan eiser medegedeeld dat hij aansluitend aan het gehoor door een arts zal worden bezocht en hij in de gelegenheid zal worden gesteld zijn familie en de ambassade van Jordanië te bellen.
In de maatregel is zowel kenbaar gemotiveerd waarom het onttrekkingsrisico in de weg staat aan het opleggen van een lichter middel, als kenbaar gemotiveerd waarom oplegging van de maatregel niet onevenredig bezwarend is. Bij de motivering van de beslissing om niet te volstaan met de oplegging van een lichter middel is dus kenbaar en gemotiveerd ingegaan op bovengenoemde verklaringen van eiser. De rechtbank overweegt dan ook dat verweerder niet heeft hoeven volstaan met de oplegging van een lichter middel en dit ook goed heeft gemotiveerd in de maatregel. Verweerder heeft op 5 april 2023 de maatregel opgelegd, op 6 april 2023 een claimverzoek verzonden en daags na de totstandkoming van het claimakkoord verzocht om een overdrachtsbesluit te nemen. Ook is binnen die periode een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Verweerder heeft dus zeer voortvarend gehandeld. Dat ten tijde van de behandeling ter zitting het overdrachtsbesluit nog niet is genomen, betekent niet dat in die fase van de procedure onvoldoende voortvarend is gehandeld. In het dossier bevindt zich een document met de titel “formulier externe bijzonderheden zaak” en gedateerd op 6 april 2023. Hierin is op 5 april 2023 om 15:11 uur vermeld dat eiser een briefje is meegegeven van de Jordaanse ambassade met daarop een telefoonnummer en dat op de website van de Jordaanse ambassade is vermeld dat deze pas weer op 6 april 2023 om 09:30 uur open was. Ter zitting heeft eiser desgevraagd aangegeven dat hij, zoals is toegezegd in het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel, in staat is gesteld om telefonisch contact op te nemen met de ambassade van Jordanië maar dat dit contact niet daadwerkelijk heeft plaatsgevonden omdat er geen contact tot stand is gekomen ondanks de poging daartoe. Eiser kan worden gevolgd dat het dossier geen document bevat waaruit blijkt dat op een later moment alsnog contact is geweest met de ambassade. Niet duidelijk is echter of eiser te kennen heeft gegeven alsnog contact te wensen en die wens ook heeft geuit. De rechtbank wijst in dit verband op de omstandigheid dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend en dat eiser in het bezit is gesteld van de contactgegevens van de ambassade en dus in staat moet worden geacht een telefoongesprek te kunnen voeren met de ambassade als hij dat wenst. Dat het dossier niet vermeldt of eiser daadwerkelijk heeft gebeld en op dit punt niet compleet is, betekent dat de feiten niet volledig kunnen worden vastgesteld. Gelet op de concrete feiten en omstandigheden in deze procedure verbindt de rechtbank echter geen gevolgen aan het op dit punt niet volledig zijn van het dossier omdat de rechtbank, indien eiser uiteindelijk geen contact zou hebben opgenomen met de ambassade, niet vanwege deze omstandigheid tot opheffing van de maatregel zou zijn overgegaan omdat de rechtbank eiser in staat acht hiervoor zelf zorg te hebben kunnen dragen.
26. De rechtbank overweegt dat de beroepsgrond dat uit het gehoor en de maatregel niet valt af te leiden dat eiser in een taal die bij beheerst is geïnformeerd dat hij in bewaring werd gesteld, wat de redenen hiervoor zijn en welke procedure openstaat en welke rechten hij heeft slaagt. De overige gronden slagen niet en de rechtbank constateert dat aan de oplegging en voortduring van de maatregel overigens geen andere onrechtmatigheden kleven. Het beroep wordt gegrond verklaard. De rechtbank zal dan ook de opheffing van de maatregel van bewaring bevelen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten
(na rectificatie d.d. 1 mei 2023).
27. De rechtbank overweegt dat eiser aanspraak maakt op schadevergoeding en ziet geen aanleiding om af te wijken van de standaardmatig toegekende hoogte van de bedragen. In de aanbiedingsbrief is vermeld dat eiser “op 6 april 2023 in het DCR is geplaatst”. Uit het eerder genoemde “formulier externe bijzonderheden zaak” volgt echter dat eiser is uitgeplaatst op 5 april 2023 om 20:28 uur en dus op de dag van de inbewaringstelling. De rechtbank neemt aan dat de registratie van de plaatsing van eiser heeft plaatsgevonden op 6 april 2023 en niet op 5 april 2023 in de avond. Voor het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding gaat de rechtbank uit van de locatie waar eiser feitelijk heeft verbleven en niet waar hij is geregistreerd. Eiser komt daarom in aanmerking voor schadevergoeding ter grootte van een bedrag van € 2.700,- voor 27 dagen ondergane onrechtmatige vreemdelingenbewaring in het DCR.
28. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,-, met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel
(na rectificatie d.d. 1 mei 2023);
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser
(na rectificatie d.d. 1 mei 2023);
- veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de schade van eiser tot een bedrag van
€ 2.700,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 1 mei 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking