ECLI:NL:RBDHA:2023:7880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
NL23.4587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor een staatloze Palestijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een staatloze Palestijn, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid', welke door verweerder op 28 januari 2021 werd afgewezen. Eiser heeft tegen deze afwijzing bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Na een hoorzitting op 20 januari 2023 handhaafde verweerder de afwijzing van de mvv-aanvraag, wat leidde tot het beroep van eiser bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 16 mei 2023 behandeld. Eiser stelt dat de afwijzing in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat er sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met zijn dochter, die in Nederland asiel heeft gekregen. Verweerder heeft echter geoordeeld dat deze afhankelijkheidsrelatie niet aanwezig is en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het familieleven in Syrië voort te zetten en dat de economische belangen van Nederland ook meegewogen mogen worden.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij aanvragen voor gezinshereniging, vooral in het licht van de economische situatie en de afhankelijkheidsrelaties tussen betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4587

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’, afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 29 juli 2022 heeft verweerder deze eerste beschikking op bezwaar van 21 januari 2022 ingetrokken.
Bij besluit van 20 januari 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder - na het houden van een hoorzitting - het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Referente mevrouw [naam] is verschenen, bijgestaan door de tolk H. Rida.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is een staatloze Palestijn en stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1953. Eiser wenst verblijf bij zijn meerderjarige dochter, mevrouw [naam] (referente), die ook een staatloze Palestijnse is. Referente heeft sinds 2018 een asielstatus in Nederland.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de afwijzing van de mvv-aanvraag bij het bestreden besluit gehandhaafd, omdat deze afwijzing niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM [1] . Tussen eiser en referente is volgens verweerder namelijk geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en referente valt ook niet onder het jongvolwassenenbeleid. Daarnaast valt de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser en referente uit.
Wat vindt eiser in beroep?
3.1
Eiser stelt in de eerste plaats dat verweerder in het bestreden besluit niet van het gebruikte toetsingskader heeft kunnen uitgaan en doet daarbij een beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] (afgekort: GRi). Op grond van een uitspraak [3] van de hoogste Nederlandse vreemdelingenrechter dient verweerder in lijn met de GRi namelijk gunstigere voorwaarden te hanteren bij het behandelen van verzoeken voor gezinshereniging met statushouders. Ook mag verweerder - onder verwijzing naar twee uitspraken [4] van deze rechtbank - in deze zaak geen bepalend gewicht geven aan de economische belangen, nu in deze uitspraken de zogenaamde ‘nareismaatregel’ van kabinet Rutte IV in strijd met de GRi is bevonden.
3.2
Vervolgens voert eiser aan dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. Eiser stelt ten eerste - onder verwijzing naar een uitspraak [5] van de hoogste Nederlandse vreemdelingenrechter - dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat er - vanwege de asielstatus van referente - objectieve belemmeringen zijn om het familieleven in Syrië voort te zetten. Verweerder heeft bij de weging van de objectieve belemmeringen miskend dat de veiligheidssituatie in Syrië sterk verslechterd is, in het bijzonder sinds de aardbevingen begin 2023. Ook heeft verweerder onvoldoende gewicht toegekend aan de omstandigheden dat eiser en referente in Syrië altijd hebben samengewoond en dat eiser sinds de dood van zijn echtgenote sterker afhankelijk is geworden van de zorg van referente, nu eiser geen andere familieleden meer in Syrië heeft die kunnen bijdragen aan mantelzorgtaken. Tot slot stelt eiser - onder verwijzing naar enkele uitspraken [6] van deze rechtbank - dat verweerder teveel gewicht heeft toegekend aan het economisch belang van Nederland. Bovendien is referente in staat om te werken en is zij bezig met solliciteren, zo blijkt uit de overgelegde sollicitatiebrieven van 12 januari 2023. Verweerder heeft referente dan ook ten onrechte tegengeworpen dat zij financieel gezien niet voor eiser zou kunnen zorgen. Alles in samenhang bezien moet de belangenafweging volgens eiser in zijn voordeel uitvallen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Niet in geschil is dat tussen eiser en referente geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Partijen twisten enkel nog over de vraag of verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen. Voordat aan de toetsing van deze belangenafweging wordt toegekomen, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de verwijzingen naar de uitspraken [7] over de GRi maken, dat verweerder niet van het in het bestreden besluit toegepaste toetsingskader mocht uitgaan.
Beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank dwingt de hiervoor onder noot 3 genoemde uitspraak van de hoogste vreemdelingenrechter van 20 februari 2017 verweerder er niet toe om - zowel in het algemeen als in dit specifieke geval - gunstigere voorwaarden te hanteren bij gezinsherenigingsverzoeken van statushouders. Uit deze uitspraak volgt namelijk enkel een relativering van het samenwoningsvereiste bij nareis-zaken, hetgeen in deze zaak niet aan de orde is. De algemene, niet nader onderbouwde stelling van eiser dat uit de geciteerde rechtsoverwegingen 5.3 tot en met 5.7 van deze uitspraak volgt, dat voor reguliere mvv-aanvragen in het kader van artikel 8 van het EVRM ook gunstigere voorwaarden dienen te gelden, die in dit specifieke geval bovendien tot inwilliging van de aanvraag dienen te leiden, treft dan ook geen doel. Ook valt niet in te zien waarom uit de voornoemde uitspraken van deze rechtbank inzake de zogenaamde ‘nareismaatregel’ volgt dat verweerder in reguliere mvv-aanvragen voor gezinshereniging geen bepalend gewicht mag geven aan de economische belangen van Nederland. Dat verweerder op grond van deze uitspraken - en de recente bevestiging daarvan door de hoogste vreemdelingenrechter [8] - geen huisvestingsvereiste mag stellen bij ingewilligde mvv-aanvragen maakt nog niet, dat economische belangen niet meegewogen mogen worden bij de beoordeling van dergelijke aanvragen voor reguliere mvv’s. Bovendien staat het tweede lid van artikel 8 van het EVRM beperking van het recht op familie- en gezinsleven ‘in het belang van het economisch welzijn van het land’ expliciet toe. De hierover aangevoerde beroepsgronden slagen niet en verweerder heeft daarom kunnen uitgaan van het toetsingskader, zoals hij dat in het bestreden besluit heeft toegepast.
Ontbreken meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiser en referente heeft laten uitvallen. Verweerder heeft in de belangenafweging ten eerste doorslaggevende betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente. Omdat niet in geschil is dat een dergelijke band ontbreekt en verder ook niet is gebleken dat eiser anderszins afhankelijk is van referente, heeft verweerder mogen concluderen dat referente het familieleven met haar vader (eiser) op afstand kan blijven voortzetten, zoals zij sinds haar komst naar Nederland gedaan heeft. Verweerder heeft ten aanzien van de objectieve belemmeringen in dit geval ook mogen overwegen dat deze slechts beperkt in het voordeel van eiser meetellen, nu referente het bestaande contact op afstand kan uitoefenen en niet gedwongen is om terug te gaan naar Syrië.
Objectieve belemmeringen
4.3
Ten aanzien van de humanitaire situatie in Syrië stelt de rechtbank vast dat verweerder hieraan aandacht heeft besteed in het bestreden besluit. Voor een verderstrekkende weging van deze omstandigheden bestaat in dit geval geen aanleiding. De rechtbank overweegt dat de informatie uit de ambtsberichten van 2019 [9] en 2020 [10] over de veiligheidssituatie in Syrië betrokken dient te worden bij de beoordeling van de vraag, of er sprake is van objectieve belemmeringen om het familieleven uit te oefenen in Syrië. Nu deze objectieve belemmeringen reeds door verweerder worden aangenomen in het bestreden besluit vanwege de asielstatus van referente, heeft het toekennen van meer gewicht aan de ambtsberichten over Syrië ook geen verdere relevantie voor deze zaak. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de belangenafweging verder ook geen blijk gegeven van het toekennen van onvoldoende gewicht aan deze objectieve belemmeringen. Verweerder heeft in het nadeel van eiser mogen meewegen dat niet met stukken aangetoond is dat eiser voor zijn dagelijkse verzorging afhankelijk is van referente. De verwijzing naar de uitspraak [11] van de hoogste vreemdelingenrechter van 2 februari 2022 maakt dit oordeel niet anders, nu in eisers zaak - anders dan in de genoemde uitspraak - geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente.
Economisch belang
4.4
Ook ten aanzien van het economisch belang is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit niet ten onrechte (zwaar) in het nadeel van eiser en referente heeft laten meewegen. Verweerder heeft daarbij gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat referente een uitkering uit de openbare kas heeft. Dat zij in de toekomst een eigen inkomen zal kunnen verdienen, is een onzekere toekomstige gebeurtenis. Daarbij heeft verweerder ook rekening mogen houden met de aanspraken die eiser in Nederland zal gaan maken op de door de overheid betaalde algemene voorzieningen, zoals de gezondheidszorg en de volkshuisvesting, die sowieso al onder grote druk staan. De verwijzingen door eiser naar de uitspraken [12] van deze rechtbank, maken dat niet anders, nu geen van deze uitspraken op gelijke gevallen zien nu daarin sprake was van een jongvolwassene, dan wel een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen de betreffende familieleden werd aangenomen. De verwijzing op de zitting door eiser naar het rapport van verweerder van mei 2022 doet aan dit alles ook niet af, want dit is geen geldend beleid.
5. Alles bij elkaar in samenhang bezien heeft verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen. De enkele omstandigheden ten voordele van eiser, te weten dat hij over een geldig paspoort beschikt en dat er geen antecedenten bekend zijn die maken dat hij een gevaar voor de openbare orde vormt, maken dit oordeel niet anders. De afwijzing van de mvv-aanvraag is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 20 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:455, rechtsoverwegingen 5.3 - 5.7.
4.Zie de uitspraak van de zittingsplaats Haarlem van 5 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12986, rechtsoverweging 16.4 – 16.6, en de uitspraak van de zittingsplaats Middelburg van 22 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13902, rechtsoverweging 18 - 28.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345, rechtsoverwegingen 10 en 11.
6.Zie de uitspraak van de zittingsplaats Haarlem van 4 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2984, de uitspraak van de zittingsplaats Zwolle van 16 februari 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:464, en de uitspraak van de zittingsplaats Haarlem van 10 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1614.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:455, de uitspraak van de zittingsplaats Haarlem van 5 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12986, en de uitspraak van de zittingsplaats Middelburg van 22 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13902.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:506.
9.Zie onder paragraaf 1.6 ‘Humanitaire situatie’ op pagina 49 tot en met 52 van
10.Zie pagina 46 van
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345, rechtsoverweging 10 en 11.
12.Zie de uitspraak van de zittingsplaats Haarlem van 4 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2984, de uitspraak van de zittingsplaats Zwolle van 16 februari 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:464, en de uitspraak van de zittingsplaats Haarlem van 10 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1614.