ECLI:NL:RBDHA:2023:7215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
NL22.24467
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier met humanitair verblijfsdoel en belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel humanitair niet-tijdelijk. Eiser, een Ghanese nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning die in 2014 met terugwerkende kracht was ingetrokken. Eiser heeft meerdere keren verzocht om een verblijfsvergunning, waarbij hij zich beroept op zijn recht op familieleven met zijn in Nederland geboren dochter. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen afgewezen, onder andere omdat eiser niet in het bezit was van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en er geen bijzondere omstandigheden waren die hem vrijstelden van deze verplichting. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 20 april 2023 behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, zorgvuldig gewogen. Eiser stelde dat de staatssecretaris een ondeugdelijke belangenafweging had gemaakt en dat zijn recht op familieleven niet voldoende was meegewogen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris de belangenafweging deugdelijk had gemotiveerd en dat er geen onredelijke hardheid was in het tegenwerpen van de mvv-plicht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitviel. De rechtbank benadrukte dat eiser, ondanks zijn contact met zijn dochter, niet aannemelijk had gemaakt dat er een afhankelijkheidsrelatie bestond die een ander oordeel rechtvaardigde. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser in het verleden onrechtmatig in Nederland verbleef en dat dit zijn positie verzwakte. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24467

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Mustafa).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel humanitair niet-tijdelijk afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging aan deze zaak vooraf?
1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag 1] 1985 en in het bezit te zijn van de Ghanese nationaliteit. Zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet is bij besluit van 30 september 2014 met terugwerkende kracht ingetrokken tot 15 juni 2007. Met hetzelfde besluit heeft verweerder hem opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Dit besluit staat in rechte vast. [1]
2. Eiser heeft verweerder twee keer gevraagd om afgifte van een document waaruit blijkt dat hij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU [2] en het arrest Chavez-Vilchez. [3] Hij wil verblijven bij zijn op [geboortedag 2] 2007 geboren dochter [naam 1] , die de Nederlandse nationaliteit heeft. Verweerder heeft beide aanvragen afgewezen. Beide afwijzingen staan in rechte vast. [4]
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser heeft op 8 oktober 2021 verweerder gevraagd hem een verblijfsvergunning regulier te verlenen en hem daarbij vrij te stellen van de plicht om te beschikken over een geldige mvv. [5] Hij doet daarbij een beroep op dat hij bij zijn Nederlandse minderjarige dochter wil verblijven, dat zijn vertrek uit Nederland in strijd is met artikel 8 van het EVRM [6] en er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan hij niet kan terugkeren naar Ghana om een mvv op te halen.
4. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet in het bezit is van een mvv en er geen aanleiding is om hem daarvan vrij te stellen. [7] Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers vertrek uit Nederland niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Hoewel eiser in enige mate familie- en privéleven in Nederland heeft, valt de belangenafweging voor zowel het familie- als privéleven in eisers nadeel uit. Verweerder ziet ook geen aanleiding om eiser een afgeleid verblijfsrecht te verlenen als verzorgende ouder van een Nederlands minderjarig kind of om hem uitstel van vertrek te verlenen om gezondheidsredenen. Ook zijn er volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden die het tegenwerpen van de mvv-plicht in eisers geval onredelijk hard maken.
5. Verweerder heeft de afwijzing in bezwaar gehandhaafd en eisers bezwaar ongegrond verklaard. Wel heeft verweerder aanleiding gezien om het inreisverbod van twee jaar, wat eiser bij besluit van 30 september 2014 is opgelegd, op te heffen. Op deze manier wil verweerder eiser de mogelijkheid bieden om fysiek contact met zijn dochter te onderhouden.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
6. Eiser stelt dat verweerder een ondeugdelijke belangenafweging heeft gemaakt in het kader van zijn recht op familieleven. Zo werpt verweerder hem ten onrechte tegen dat hij vóór 2018/2019 geen of beperkt familieleven met zijn dochter had. Hij heeft met diverse stukken en verklaringen van verschillende personen onderbouwd dat hij structurele en feitelijke omgang heeft met zijn dochter. Dat deze verklaringen niet worden ondersteund met objectieve gegevens heeft hij uitgelegd en kan verweerder hem dus niet tegenwerpen. Verder stelt verweerder ten onrechte dat er discrepanties zitten tussen zijn verklaring en die van de moeder en de oma van zijn dochter, althans hecht verweerder te weinig waarde aan de overeenkomsten in deze verklaringen. Eiser stelt verder dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten naar zijn (afhankelijkheids)relatie met zijn dochter. [8] In dit kader heeft verweerder te weinig waarde gehecht aan de belangen van het kind en wat het voor zijn dochter betekent dat eiser moet terugkeren naar Ghana. Zeker gelet op de omstandigheid dat er geen specifieke belangen van de Nederlandse Staat zijn om verblijf te weigeren.
Ook de belangenafweging in het kader van eisers privéleven in Nederland heeft verweerder ten onrechte in zijn nadeel laten uitvallen. Verweerder werpt eiser ten onrechte tegen dat hij geen arbeid heeft verricht, omdat hij dit niet mocht doen in verband met zijn onrechtmatige verblijf. Ook heeft verweerder hem ten onrechte tegengeworpen dat hij banden heeft met zijn land van herkomst vanwege zijn banden met de Vereniging Soyyaya – die volgens eiser zich bezig houdt met sociaal-cultureel werk in Nederland – en het feit dat hij terugkeervisa heeft aangevraagd voor Ghana. De terugkeervisa wijzen niet op banden met Ghana, omdat hij deze heeft gebruikt voor korte, zakelijke bezoeken aan Ghana terwijl hij al 22,5 jaar niet meer in Ghana woont. Ook heeft verweerder in dit kader onvoldoende gewicht toegekend aan het feit dat hij eiser niet heeft uitgezet. [9]
Tot slot betoogt eiser dat het bestreden besluit van onredelijke hardheid getuigt door de mvv-plicht tegen te werpen, omdat uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [10] Terugkeer naar Ghana voor een mvv zal niet tijdelijk zijn, omdat het in de rede ligt dat verweerder hem niet in het bezit zal stellen van een mvv. Dat het inreisverbod is opgeheven om familiebezoek mogelijk te maken is onvoldoende.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Artikel 8 van het EVRM - hoe toetst de rechter?
7. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [11] volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven onderscheidenlijk het familie- en gezinsleven alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar moet betrekken. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen het belang bij de uitoefening van het privéleven onderscheidenlijk het familie- en gezinsleven van een vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. Ook volgt uit deze rechtspraak dat in alle beslissingen over kinderen hun belangen een eerste overweging moeten vormen.
Artikel 8 van het EVRM - familieleven
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden deugdelijk heeft gemotiveerd dat de belangenafweging in het kader van eisers recht op familieleven in Nederland in zijn nadeel uitvalt. Verweerder heeft in dit kader terecht voorop gesteld dat eiser een minder sterke uitgangspositie heeft, omdat het gaat om een aanvraag voor een eerste toelating. In 2014 is eisers verblijfsvergunning namelijk met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij bij de aanvraag een onjuiste nationaliteit had opgegeven. Dit maakt dat ervan uitgegaan moet worden dat hij nooit rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. In eisers voordeel heeft verweerder meegewogen dat hij gezinsleven uitoefent met zijn dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland is geworteld. Verweerder heeft in redelijkheid in de belangenafweging hieraan beperkt gewicht toegekend, omdat van een intensieve invulling van het gezinsleven niet is gebleken en het gezinsleven is aangegaan tijdens onrechtmatig verblijf. Verweerder heeft dit deugdelijk gemotiveerd door erop te wijzen dat eiser bij de intrekking van zijn verblijfsvergunning in 2014 geen beroep heeft gedaan op het gezinsleven wat hij met zijn dochter had, maar wel op het gezinsleven met een ander kind ([naam 2]), hij zijn dochter pas in 2019 (op haar twaalfde) heeft erkend en zijn dochter tijdens langdurig verblijf van de moeder in het buitenland niet bij hem maar bij haar oma verbleef. Ook heeft eiser nooit met zijn dochter samengewoond en levert hij pas sinds eind 2018 een beperkte en niet structurele financiële bijdrage aan de opvoeding. Weliswaar blijkt uit de overgelegde stukken dat eiser contact heeft met zijn dochter, maar dat de daadwerkelijke zorgtaken beperkt van aard zijn, te weten ophalen van school en opvang, en niet intensief en structureel. Verweerder heeft hierbij alle relevante stukken (foto’s, whatsappberichten en bankafschriften) en verklaringen betrokken. Hoewel eiser gelijk heeft dat verklaringen van personen uit de directe omgeving van belang kunnen zijn voor het vaststellen van de aard en omvang van de zorgtaken, [12] bevatten de overgelegde verklaringen in zijn geval onvoldoende details uit eigen waarneming van deze personen om tot de conclusie te komen dat eiser een substantiële en structurele bijdrage levert aan de zorg van zijn dochter. Immers blijkt uit deze verklaringen niet wat de frequentie en intensiteit van het contact met zijn dochter is. Bovendien zien de verklaringen niet op activiteiten die betrekking hebben op de opvoeding, verzorging of interesses van zijn dochter. De bewijskracht van de getuigenverklaringen is daarmee beperkt, temeer nu deze niet worden ondersteund door objectief en verifieerbare stukken. Dit alles bij elkaar maakt dat verweerder in redelijkheid stelt dat het gezinsleven tussen eiser en zijn dochter op afstand of in Ghana kan worden uitgeoefend. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder het aan eiser opgelegde inreisverbod heeft opgeheven, zodat het voor hem mogelijk is om het contact op vergelijkbare wijze voor te zetten door vakantiebezoeken. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder met deze belangenafweging afdoende gewicht heeft toegekend aan de belangen van eisers dochter en dat van een
certain degree of hardshipvoor het uitoefenen van het gezinsleven in Ghana niet is gebleken. Naast dat het aan eiser en zijn gezinsleden is om te bepalen hoe en waar zij hun gezinsleven uitoefenen, is niet onderbouwd dat het voor zijn dochter (en haar moeder) onmogelijk is om het gezinsleven in Ghana uit te oefenen. Het had op eisers weg gelegen om een begin van bewijs te leveren dat zijn dochter zich niet kan vestigen in Ghana of wat de concrete negatieve gevolgen zijn van het niet samenleven met eiser. [13] Dit heeft eiser niet gedaan, waarbij de rechtbank meeweegt dat eiser in het gehoor heeft aangegeven dat het familieleven ook in Ghana uitgeoefend kan worden.
Artikel 8 van het EVRM - privéleven
9. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in het kader van eisers recht op privéleven in Nederland de belangenafweging in zijn nadeel uitvalt. Verweerder heeft in dit kader niet ten onrechte beperkt in eisers voordeel meegewogen dat verweerder eiser niet heeft uitgezet. Hoewel eiser in 1999 als tiener alleen naar Nederland is gekomen en sindsdien onrechtmatig in Nederland verblijft, staat daar tegenover dat het uitgangspunt is dat eiser uit eigen beweging Nederland diende te verlaten, hij door diverse verblijfsprocedures beperkt uitzetbaar was en op basis van onjuiste informatie ten onrechte een verblijfsvergunning heeft gehad. De door eiser in dit kader aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 22 februari 2021 brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat in dat geval de vreemdeling op minderjarige leeftijd door haar moeder naar Nederland was gebracht en haar moeder en zus inmiddels rechtmatig verblijf hadden. Van vergelijkbare gevallen is geen sprake. Ook heeft verweerder beperkt in eisers voordeel meegewogen dat eiser in Nederland opleidingen heeft gevolgd, heeft gewerkt en een sociaal netwerk heeft opgebouwd. Hoewel dit duidt op privéleven, is dit privéleven opgebouwd tijdens onrechtmatig verblijf, mede omdat aan eiser op basis van onjuiste gegevens een verblijfsvergunning is verstrekt, zodat verweerder in redelijkheid ook hieraan beperkte waarde heeft toegekend. Verder vindt verweerder terecht relevant dat eiser banden heeft met Ghana. Hij is daar opgegroeid tot zijn tienerjaren, heeft de Ghanese nationaliteit, spreekt de taal en kent de cultuur. Ook heeft eiser twee keer een terugkeervisum aangevraagd, waarvan hij in ieder geval één heeft gebruikt voor drie tot vier weken voor zakelijke doeleinden. Hij had een eigen bedrijf waarmee hij goederen exporteerde. In tegenstelling tot eisers betoog heeft verweerder dit wel degelijk relevant kunnen vinden, omdat werk een goede manier is om een positie te verwerven in de samenleving.
Artikel 20 van de VWEU - Chavez-Vilchez
10. Verweerder heeft eerder eisers aanvragen om hem een verblijfsvergunning als verzorgende ouder bij zijn Nederlandse minderjarige dochter te verlenen afgewezen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht voor haar en er bovendien geen afhankelijkheidsrelatie tussen hen bestaat die maakt dat zijn dochter gedwongen zou worden met hem de Europese Unie te verlaten. Deze afwijzingen hebben stand gehouden tot de hoogste bestuursrechter, welke in de laatste procedure op 21 september 2022 uitspraak heeft gedaan. De informatie in deze procedure is niet wezenlijk anders dan de informatie in die procedures, behalve dat de informatie is geactualiseerd, zodat er voor verweerder geen aanleiding bestond om tot een andere conclusie te komen. Hoewel uit de door eiser overgelegde informatie blijkt dat hij contact heeft met zijn dochter, blijk uit de informatie niet dat er een risico bestaat voor het evenwicht van zijn dochter als zij van hem zou worden gescheiden zodat niet onderbouwd is dat het aannemelijk is dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Dit is wel een vereiste volgens de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken voordat van verweerder wordt verwacht nader onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld door een deskundige in te schakelen. [14] Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht geen nader onderzoek heeft verricht naar de afhankelijkheidsrelatie. De door eiser aangehaalde uitspraken van deze rechtbank, leiden niet tot een ander oordeel omdat deze dateren van voor de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 17 augustus 2021.
Onredelijke hardheid
11. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het tegenwerpen van de mvv-plicht niet van onredelijke hardheid getuigt. Uit het bovenstaande volgt dat uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM en familiebezoek niet wordt tegengehouden doordat verweerder het inreisverbod heeft opgeheven. Daar komt bij dat eiser eerder voor zakelijke doeleinden al is teruggekeerd naar Ghana, zodat niet valt in te zien waarom eiser dit niet kan doen om een mvv aan te vragen.
Wat is de conclusie?
12. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
13. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 februari 2016 (zaaknummer: 201506325/1/VI (niet gepubliceerd)).
2.Het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
3.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354).
4.De laatste aanvraag met de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2022 (zaaknummer: 202106734/1/V1 (niet gepubliceerd)).
5.Machtiging tot voorlopig verblijf.
6.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Zie artikel 17 van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000), artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (het Vb 2000) en paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (de Vc 2000).
8.Eiser beroept zich daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1821) en de uitspraken van rechtbank Den Haag van 16 september 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:10055, zittingsplaats Middelburg), 27 juni 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:6516, zittingsplaats Middelburg), 16 januari 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:324, zittingsplaats Middelburg), 24 april 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:3944, zittingsplaats Haarlem) en 20 april 2019 (AWB 19/4813, zittingsplaats Rotterdam, niet gepubliceerd).
9.Eiser doet daarbij een beroep op de uitspraak van deze rechtbank van 22 februari 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:2932).
10.Eiser doet een beroep op WBV 2022/28.
11.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 28 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:974, r.o. 6) en 6 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2573, r.o. 3.1).
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2095, r.o. 2.2).
13.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2327, r.o. 2 – 2.4).
14.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1821, r.o. 4.1.).