In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Turkse nationaliteit, had op 13 juni 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning om bij haar partner te verblijven. De aanvraag werd afgewezen op 26 september 2019, met als reden dat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat haar uitzetting niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 16 januari 2020. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 25 november 2020, die via Skype plaatsvond, heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de staatssecretaris haar ten onrechte niet had vrijgesteld van het mvv-vereiste en dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in Nederland een beschermingswaardig privéleven heeft, maar dat de staatssecretaris niet alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de belangen van eiseres niet zwaarder wogen dan het algemeen belang van het restrictieve toelatingsbeleid.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.