In deze zaak heeft eiser, woonachtig in Den Haag, een urgentieverklaring aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat hij wordt bedreigd en gezondheidsklachten heeft. Het college heeft de aanvraag op 3 juni 2022 afgewezen, en dit besluit is op 13 september 2022 in het bestreden besluit bevestigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 maart 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld met behulp van een beeldverbinding, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de afwijzing van de urgentieverklaring terecht is, omdat er sprake is van meerdere algemene weigeringsgronden. Eiser heeft onvoldoende gereageerd op het beschikbare woningaanbod en het college verwacht dat hij binnen drie maanden een passende woning kan vinden. Eiser betwist dit en stelt dat zijn situatie uniek is, maar de rechtbank oordeelt dat de argumenten van eiser niet opwegen tegen de beleidsruimte die het college heeft bij het toekennen van urgentieverklaringen. De rechtbank wijst erop dat de gemeenteraad de bevoegdheid tot urgentieverlening kan gebruiken, ook zonder dat er sprake is van onevenwichtige effecten van schaarste.
De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag van eiser af te wijzen. De beroepsgronden van eiser slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiser kan in de toekomst een nieuwe aanvraag indienen als hij over nieuwe informatie beschikt die zijn situatie kan onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden.