In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een urgentieverklaring aanvroeg, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat deze aanvraag had afgewezen. Eiseres stelde dat zij en haar dochter dakloos dreigen te worden en dat de afwijzing van haar aanvraag onterecht was, omdat er wel degelijk sprake zou zijn van een urgent huisvestingsprobleem. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de Huisvestingsverordening niet in strijd is met de Huisvestingswet. De rechtbank overwoog dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om een urgentieregeling in te voeren, ook zonder dat er sprake is van acute schaarste op de woningmarkt. Eiseres had onvoldoende onderbouwd dat zij aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring voldeed, en de rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid de aanvraag had kunnen afwijzen. De rechtbank benadrukte dat er alternatieve voorzieningen zijn voor daklozen, zoals het Daklozenloket, en dat de situatie van eiseres niet zodanig schrijnend was dat de hardheidsclausule toegepast moest worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenvergoedingen af.