202102479/1/A3.
Datum uitspraak: 26 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], mede optredend namens haar twee minderjarige kinderen, wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2021 in zaak nr. 20/5549 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2020 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring als woningzoekende afgewezen.
Bij besluit van 8 oktober 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Inleiding
1. [appellante] woonde ten tijde van de aanvraag met haar twee minderjarige kinderen in een gehuurde kamer. Zij heeft bij het college een urgentieverklaring aangevraagd omdat sprake was van een stressvolle woonsituatie en van dreigende dakloosheid met de zorg voor minderjarige kinderen. De kinderen moesten van de kamerverhuurder in de kamer blijven en mochten geen lawaai maken. De kamerverhuurder wilde de verhuur van de kamer beëindigen omdat die was bedoeld voor één persoon en zij daar met zijn drieën woonden. Dat had hij ten tijde van de procedure in beroep overigens nog niet gedaan. [appellante] en haar kinderen woonden daar toen nog steeds.
2. Het college heeft de urgentieverklaring op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en c, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (verordening) in samenhang met paragraaf 3 onder c, sub 2, van de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 geweigerd, omdat [appellante] haar huisvestingsprobleem had kunnen voorkomen door geen gezin te starten zonder daarvoor over geschikte huisvesting te beschikken. Het college heeft geen aanleiding gezien om op grond van artikel 2.6.11 van de verordening (hardheidsclausule) toch een urgentieverklaring te verlenen, omdat geen sprake was van een bijzondere omstandigheid of een schrijnende situatie als bedoeld in dat artikel. [appellante] en haar kinderen hadden onderdak, waren niet dakloos en dreigden dat niet door overmacht te worden.
Hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank haar ten onrechte niet is gevolgd in haar standpunt dat wel een urgentieverklaring had moeten worden verleend omdat sprake was van dreigende dakloosheid met kinderen en van bijkomende medische problematiek, waardoor zij in de urgentiecategorie sociale en medische redenen van artikel 2.6.8, eerste lid en onder b, van de verordening valt of de hardheidsclausule had moeten worden toegepast. Zij is slachtoffer van mensenhandel en heeft daardoor psychische problemen. Zij heeft tijdens de intake voor de urgentieverklaring gemeld dat sprake is van een traumatisch verleden. Het college had dat moeten onderzoeken en heeft dat in strijd met zijn onderzoeksplicht niet gedaan. [appellante] betwist het oordeel van de rechtbank dat het college haar aanvraag zonder een dergelijk onderzoek heeft mogen afwijzen. Zij verwijst in hoger beroep ook naar wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd.
Beoordeling
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uit maakt van deze uitspraak.
4.1. In het besluit is vermeld waarom het college met betrekking tot urgentieverklaringen een streng beleid voert, namelijk omdat in Amsterdam een groot tekort is aan sociale huurwoningen. In de uitwerking van de weigeringsgronden van de verordening is rekening gehouden met veel voorkomende situaties waarin de gemeenteraad het ongewenst vindt een urgentieverklaring te verlenen. De situatie waarin iemand bij een ander inwoont en de situatie waarin iemand een gezin begint zonder geschikte woonruimte zijn daarvan voorbeelden. In die gevallen wordt er van uitgegaan dat de situatie voorzienbaar en aan de persoon zelf te wijten is. Een urgentieverklaring op grond van inwonen met kinderen is op grond van de verordening alleen mogelijk als sprake is van ernstige bijkomende problematiek die levensontwrichtend werkt. De Afdeling acht een dergelijk restrictief beleid niet onredelijk (vergelijk de uitspraken van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:628, en van 10 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2497). 4.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de weigeringsgrond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder c, van de verordening, heeft mogen toepassen. Voor zover [appellante] dat in hoger beroep heeft beoogd te betwisten met haar stelling dat zij door haar traumatische verleden en psychische klachten de gevolgen van de door haar gemaakte keuzes op lange termijn niet heeft kunnen overzien, volgt de Afdeling haar daarin niet omdat zij die stelling niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.3. Als één weigeringsgrond van toepassing is, komt de aanvrager op grond van de verordening niet in aanmerking voor een urgentieverklaring. Wat [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd over haar medische klachten en dreigende dakloosheid van haar en haar kinderen leidt daarom niet tot het oordeel dat het college haar op grond van artikel 2.6.8, eerste lid en onder b, van de verordening, een urgentieverklaring had moeten verlenen. Wat zij daarover heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.
4.4. Resteert het door [appellante] betwiste oordeel van de rechtbank dat het college haar ook op grond van de hardheidsclausule geen urgentieverklaring hoefde te verlenen. Voor toepassing van de hardheidsclausule is vereist dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het weigeren van de urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie. Anders dan [appellante] meent, moet zij de door haar gestelde bijzondere omstandigheden, de door haar verleden veroorzaakte psychische klachten, aannemelijk maken (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1133). Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft bij haar aanvraag tijdens de intake verklaard dat er bij haar en de kinderen geen sprake is van medische problematiek en heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat dit anders zou zijn. Het college hoefde daarom geen rekening te houden met medische problematiek. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college daar geen onderzoek naar hoefde te laten doen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de hardheidsclausule niet hoefde toe te passen. De woonsituatie van [appellante] en haar kinderen is niet uniek en daarom geen bijzondere omstandigheid in de zin van de hardheidsclausule. Haar situatie is in het licht van het strenge beleid van het college, als hiervoor onder 4.1 vermeld, niet schrijnend. [appellante] en haar kinderen hadden een dak boven hun hoofd. [appellante] kan, zoals de rechtbank heeft overwogen, een nieuwe aanvraag indienen als haar situatie verandert. 4.5. Voor zover [appellante] haar in beroep aangevoerde gronden in hoger beroep heeft herhaald en ingelast, overweegt de Afdeling dat de rechtbank in haar uitspraak op die gronden is ingegaan. [appellante] heeft, behalve wat hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de rechtbank dat onjuist of onvolledig zou hebben gedaan. Gelet hierop kan de enkele verwijzing naar wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.6. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.1. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2022
176-983
BIJLAGE
Huisvestingsverordening Amsterdam 2020
Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[..]
c. de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
[..]
Artikel 2.6.8 Overige regionale urgentiecategorieën
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.6.5 kan een urgentieverklaring worden verleend indien de aanvrager tot ten minste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
[..]
b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;
[..]
Artikel 2.6.11 Hardheidsclausule
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020
Hoofdstuk 1 Urgenties
[..]
3. Algemene weigeringsgronden (HVV artikel 2.6.5)
Bij alle categorieën van urgentie gelden de weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening artikel 2.6.5. Kort verwoord weigert de gemeente de aanvraag als de aanvrager:
[..]
c. Het probleem redelijkerwijs kon voorkomen of op een andere manier kon oplossen (lid 1c),
[..]
De bovengenoemde weigeringsgronden worden hieronder uitgewerkt en worden beoordeeld aan de hand van de volgende voorwaarden en criteria:
[..]
Ad c) Het huisvestingsprobleem was redelijkerwijs op te lossen of te voorkomen;
Van een dergelijk probleem is in ieder geval sprake als de aanvrager:
[..]
2. een gezin heeft gesticht zonder over daartoe passende woonruimte te beschikken
[..]