ECLI:NL:RBDHA:2023:6175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
NL23.8279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat overdracht naar Italië niet mogelijk is vanwege structurele tekortkomingen in de opvangcapaciteit en dat hij vreest voor zijn veiligheid bij een eventuele overdracht.

De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overweegt dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er beletselen zijn voor overdracht naar Italië. De rechtbank wijst erop dat de Italiaanse autoriteiten een tijdelijke opschorting van overdrachten hebben verzocht, maar dat dit niet betekent dat er structurele tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen.

De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Italië niet voldoende onderbouwd zijn en dat verweerder terecht heeft gesteld dat de asielaanvraag van eiser in Italië in behandeling zal worden genomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL23.8279
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: E.H.J.M. de Bonth).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Gorges. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 10 september 2022 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw1. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 23 juni 2022 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening2. Omdat Italië niet binnen twee maanden heeft gereageerd op dat verzoek staat met ingang van 27 november 2022 de verantwoordelijkheid van Italië vast op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening.
1. Vreemdelingenwet 2000.
2 Verordening nr. (EU) 604/2013.
3. Eiser voert daartegen aan dat sprake is van een onrechtmatig overdrachtsbesluit nu overdracht naar Italië structureel niet mogelijk is gebleken. Eiser verwijst hiervoor naar de circular letter van 5 december 2022, waarin de Italiaanse autoriteiten verzoeken om tijdelijke opschorting van gereguleerde overdrachten. Er is volgens eiser geen sprake van een feitelijk, tijdelijk overdrachtsbeletsel.3 Verder vreest eiser dat hij bij overdracht naar Italië in een situatie terechtkomt die strijdig is met artikel 4 van het Handvest4 en artikel 3 van het EVRM5 nu er volgens hem geen of onvoldoende opvangcapaciteit is in Italië. De Italiaanse autoriteiten hebben ten aanzien van eiser een onverschillige houding aangenomen en er is sprake is van een situatie van materiële deprivatie. Eiser wijst in dit kader op zijn slechte ervaringen in Italië. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder toepassing dient te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening vanwege het aanzienlijke tijdsverloop vanaf eisers aanmelding bij het aanmeldcentrum in Ter Apel tot het moment waarop eiser zijn
asielaanvraag kon indienen. Het claimverzoek is daardoor te laat verzonden. Verweer had al onderzoek moeten doen naar de vraag of een andere lidstaat verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag toen eiser zich op 6 juli 2022 bij het aanmeldcentrum in Ter Apel meldde.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is ook recentelijk nog door de Afdeling6 bevestigd.7 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hier niet in geslaagd.
5. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van beletselen om eiser aan Italië over te dragen. Uit de circular letter volgt dat Italië de lidstaten heeft verzocht om een tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening in verband met een onverhoopt ontstaan probleem met de opvangfaciliteiten. Echter, daaruit volgt enkel dat zich een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel voordoet en niet dat sprake is van structurele en fundamentele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de Afdelingsuitspraak van 19 december 2022, die dateert van ná de circular letter.8 De Afdeling heeft blijkens die uitspraak in elk geval geen aanleiding gezien om vanwege de circular letter af te wijken van haar eerdere oordeel over Italië. Voorts wijst de rechtbank ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 20209 en 30 oktober
202010 betreffende een circular letter met betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een
3 In dat verband verwijst eiser naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 30 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:838, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 24 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2182 en zittingsplaats Zwolle van 24 februari 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:698.
4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
6 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7 In de uitspraken van 10 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:49, 26 augustus 2022,
tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Daarnaast heeft de Afdeling in haar uitspraak van 31 mei 202211 betreffende de opschorting van overdrachten door de Roemeense autoriteiten geoordeeld dat vanwege de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd is dat onzekerheid over overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. Het enkele feit dat er al enige tijd geen overdrachten
naar Italië plaatsvinden en dat onbekend is hoelang de opschorting nog zal duren maakt dus niet dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Bovendien staat het tijdelijk beletsel er niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. Het beroep van eiser op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, ‘s-Hertogenbosch en Zwolle slaagt daarom niet.
6. De verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Italië treffen eveneens geen doel, nu eiser deze niet nader heeft onderbouwd.. Verweerder heeft in dat verband terecht opgemerkt dat Italië met het (fictief) claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling wordt genomen. Dat betekent ook dat eiser aanspraak maakt op opvangvoorzieningen. Voor zover eiser stelt dat Italië handelt in strijd met deze richtlijnen kan en dient hij daarover te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij zich daadwerkelijk tot de Italiaanse autoriteiten heeft gewend om een klacht in te dienen of dat dit voor hem niet mogelijk zou zijn.
7. Uit de stukken blijkt dat er tussen de aanmelding van eiser bij het aanmeldcentrum in Ter Apel en het indienen van het formele asielverzoek een langere periode heeft gezeten. Hoewel deze periode langer heeft geduurd dan door partijen gewenst, heeft dit niet tot gevolg dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt van de Dublinverordening dat zo snel mogelijk moet worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. De stelling van eiser dat verweerder al onderzoek had moeten doen of een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de asielaanvraag toen eiser zich meldde bij het aanmeldcentrum in Ter Apel op 6 juli 2022 wordt dan ook niet gevolgd. Verder blijkt uit de geldende jurisprudentie12 van de Afdeling dat de in de Dublinverordening bedoelde termijnen aanvangen op het moment dat de asielaanvraag formeel is ingediend.13 In dit geval heeft eiser op 10 september 2022 zijn asielaanvraag in Nederland formeel ingediend. Het claimverzoek is op 26 september 2022 aan de Italiaanse autoriteiten verzonden. Daarmee heeft verweerder overeenkomstig artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening gehandeld. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12 Zie de uitspraken van 24 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1833), 13 januari 2017
(ECLI:NL:RVS:2017:71) en 16 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:446).
13 Zie artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.