In deze zaak vorderden eisers, een vennootschap onder firma en haar vennoten, schadevergoeding van de Staat wegens onrechtmatig handelen tijdens een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank oordeelde dat uit eerdere strafvonnissen bleek van de onschuld van eisers, maar dat de vorderingen waren verjaard. De eisers hadden de Staat pas in 2021 aansprakelijk gesteld, terwijl de verjaringstermijn op 2 december 2015 was begonnen. De rechtbank overwoog dat eisers, ondanks hun onschuld, niet tijdig actie hadden ondernomen om hun vorderingen te stuiten. De rechtbank concludeerde dat de Staat niet aansprakelijk was voor de schade, omdat de verjaringstermijn was verstreken. Daarnaast werd de vordering van eisers voor schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure gedeeltelijk toegewezen, omdat de Staat hen onterecht in de veronderstelling had gelaten dat de strafvervolging nog liep. De rechtbank kende aan elk van de eisers een schadevergoeding van € 1.000 toe, te vermeerderen met wettelijke rente.