ECLI:NL:RBOVE:2018:2061

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
08-996052-14 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzettelijk onjuist aangifte doen van kansspelbelasting door ondernemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 juni 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige man, die als ondernemer betrokken was bij de verhuur van kansspelautomaten en de exploitatie van een speelhal. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk onjuist doen van aangifte van kansspelbelasting over verschillende jaren, van 2009 tot en met 2012. De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare terechtzitting op 28 mei 2018 gevoerd, waarbij de officier van justitie, mr. F.A. Demmers, de vordering heeft ingediend en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, H.J. Pellinkhof.

De tenlastelegging omvatte meerdere aangiften kansspelbelasting die onjuist of onvolledig zouden zijn gedaan, met als doel te weinig belasting te heffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, feitelijk leiding zou hebben gegeven aan de onjuiste aangiften die op naam van zijn bedrijf, [bedrijf 3] GmbH, waren gedaan. De verdachte heeft echter betoogd dat hij te goeder trouw handelde en dat hij advies had ingewonnen bij deskundigen, waaronder een advocaat en een accountant, die hem hadden verzekerd dat hij geen kansspelbelasting verschuldigd was in Nederland.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de verdachte niet over de juridische kennis beschikte om de complexe belastingwetgeving te doorgronden en dat hij afhankelijk was van de adviezen van derden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs kon menen dat zijn aangiften correct waren, gebaseerd op het advies dat hij had ontvangen. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen opzet was op het doen van onjuiste aangiften en heeft zij de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens is de teruggave van de inbeslaggenomen administratie aan de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-996052-14 (P)
Datum vonnis: 11 juni 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1973 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Demmers en van hetgeen door verdachte en diens raadsman H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen feitelijk leiding dan wel opdracht heeft gegeven aan [bedrijf 3] GmbH terzake van het opzettelijk onjuist doen van de aangiften kansspelbelasting op naam van die GmbH over diverse periodes in de jaren 2009 tot en met 2012.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
[bedrijf 3] GmbH op één of meer tijdstippen in of omstreeks de
periode van 1 oktober 2009 tot en met 1 februari 2013 te Apeldoorn, althans in
Nederland, en/of te Bocholt, althans in Duitsland,
als belastingplichtige in de zin van artikel 1 lid 1 onder a van de Wet op de
Kansspelbelasting,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten één of meer aangifte(n) voor de kansspelbelasting, ten name van [bedrijf 3]
GmbH, betreffende diverse periodes in het/de ja(a)r(en) 2009
en/of 2010 en/of 2011 en/of 2012, waaronder:
- de aangifte(n) kansspelbelasting over de maand(en) oktober en/of december van het jaar 2009, en/of (Vindplaats: D-001 en D-003) - de aangifte(n) kansspelbelasting over de maand(en) februari en/of juni en/of november van het jaar 2010, en/of (Vindplaats: D-003, D-009, D-014)
- de aangifte(n) kansspelbelasting over de maand(en) januari en/of april en/of september van het jaar 2011, en/of (Vindplaats: D-016, D-019, D-024)
- de aangifte(n) kansspelbelasting over de maand(en) maart en/of juli en/of december van het jaar 2012, (Vindplaats: D-030, D-034, D-039)
(Vindplaats alle aangiften: D-001 tot en met D-003, D-005 tot en met D-039)
onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft doen doen,
terwijl dat feit er (telkens) toe strekte dat te weinig belasting wordt
geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan dat op de
voornoemde aangifte(n) (telkens) een te laag, althans onjuist, bedrag aan
'verschil ontvangen inzetten en ter beschikking gestelde prijzen over het
aangiftetijdvak' en/of (telkens) een te laag, althans onjuist, bedrag aan te
betalen kansspelbelasting is opgegeven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan
niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) opdracht
heeft gegeven, dan wel aan welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en)
verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen
(telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1.
Inleiding
[bedrijf 3] GmbH (hierna: [bedrijf 3] ) is in 2009 naar Duits recht opgericht. Aandeelhouders en bestuurders waren verdachte en zijn vader, medeverdachte [medeverdachte] . [bedrijf 3] , dat op 15 oktober 2013 failliet is verklaard, was gevestigd aan de [adres 1] in Bocholt en hield zich bezig met de exploitatie van een speelhal en met de verhuur van behendigheids- en kansspelautomaten.
De VOF [bedrijf 2] (verder te noemen: de [bedrijf 2] ) is gevestigd aan de [adres 2] te Emmen. Sinds 1 januari 2002 zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de firmanten van de [bedrijf 2] . De [bedrijf 2] exploiteerde kansspelautomaten die stonden opgesteld bij verschillende horecabedrijven in Nederland.
Op 9 september 2009 heeft [bedrijf 3] een aantal kansspelautomaten gekocht van de [bedrijf 2] . Een deel van deze automaten is naar [bedrijf 3] verplaatst. De rest is bij de mede-exploitanten in Nederland blijven staan.
[bedrijf 3] verhuurde de kansspelautomaten direct aan de [bedrijf 2] (sale leaseback-constructie). Alleen het eigendom van de kansspelautomaten die in Nederland waren geplaatst ging over. Aan de werkwijze veranderde verder niets.
De [bedrijf 2] hield namens [bedrijf 3] de kansspelbelasting (hierna: KSB) in bij de Nederlandse mede-exploitanten en verzorgde de afrekening van de ontvangen opbrengst uit de kansspelautomaten, na aftrek van 29%.
De heer [naam 1] , die de administratie en boekhouding van de [bedrijf 2] verzorgde, boekte de omzet én de kansspelbelasting in de boekhouding van [bedrijf 2] . De kansspelbelasting werd geboekt in rekening-courant met [bedrijf 3] . De heer [naam 2] verzorgde de jaarrekening van de [bedrijf 2] .
De (omzet en) kansspelbelasting werd door verdachte of medeverdachte [medeverdachte] op naam van de [bedrijf 2] afgestort bij de ABN Amro bank in Nederland of de Duitse Volksbank in Duitsland.
Dit bedrag aan kansspelbelasting is niet overgemaakt naar [bedrijf 3] of naar de Belastingdienst. Het bedrag is niet meer in de [bedrijf 2] aanwezig, de geleden verliezen zijn ervan betaald en er is bedrijfsmatig mee gewerkt.
De aangiften KSB op naam van [bedrijf 3] over de jaren 2009 tot en met 2012 zijn, in opdracht van verdachte, ingevuld en ingezonden door boekhouder [naam 1] .
4.2.
De toepasselijke regelgeving
Met ingang van 1 juli 2008 is over de opbrengst uit speelautomaten een KSB verschuldigd van 29%. De kansspelbelasting kwam in de plaats van de voordien door de exploitanten verschuldigde BTW (van destijds 19%).
In de ten laste gelegde periode werd de KSB geheven van (onder meer) de exploitant van een fysiek in Nederland geplaatste speelautomaat. In artikel 1 lid 2 van de Wet op de KSB wordt onder een exploitant als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, verstaan: degene die een kansspelautomaat exploiteert in de zin van artikel 30h, tweede lid van de Wet op kansspelen.
Artikel 30h lid 2 Wet op de kansspelen luidt: onder exploiteren wordt verstaan het bedrijfsmatig en als eigenaar gebruiken of aan een ander in gebruik geven van één of meer speelautomaten.
Ingevolge het eerste lid van artikel 30h Wet op de kansspelen is het verboden om zonder vergunning speelautomaten te exploiteren. Degene die exploitatievergunning heeft, moet aan bepaalde voorwaarden voldoen. Eén van die voorwaarden is dat hij aan het eind van ieder jaar bij de kansspelautoriteiten een opstellijst moet inleveren van alle door hem in Nederland geplaatste kansspelautomaten. Een duplicaat van deze opstellijst wordt aan de Belastingdienst verstrekt en op basis van die lijst reikt de Belastingdienst (maand)aangiften KSB uit aan de exploitant.
4.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is op basis van het onderliggende strafdossier en de zich daarin bevindende stukken en getuigenverklaringen van mening dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.4.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft niet met opzet onjuiste aangiften kansspelbelasting gedaan.
Na de wetswijziging in 2008 heeft verdachte als goed ondernemer deskundigen geraadpleegd die ingevoerd waren bij de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën. Hij heeft slechts de duurbetaalde adviezen van de advocaat mr. [advocaat] en de accountant van BDO opgevolgd. Hij dacht dat het wel goed zat met deze dure deskundigen die zich nu onttrekken aan elke verantwoordelijkheid, aldus de raadsman.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de fiscale aangifteplicht zich hierdoor kenmerkt dat de aangifteplichtige onder dreiging van een strafvervolging wordt gedwongen binnen een door de inspecteur te stellen termijn duidelijk, stellig en zonder voorbehoud een verklaring af te leggen die de inspecteur in staat stelt de hoogte van de verschuldigde belasting vast te stellen. Die verplichting brengt noodzakelijkerwijs mee dat de betrokkene bij het doen van aangifte de – niet zelden complexe – belastingwetgeving moet uitleggen, ook in gevallen waarin onduidelijkheid bestaat over de vraag welke interpretatie juist is.
Indien een onjuiste of onvolledige belastingaangifte wordt gedaan, maar de verdachte ten tijde van het doen van die aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat deze aangifte juist en volledig was, bijvoorbeeld omdat deze gebaseerd was op een pleitbaar standpunt, kan niet worden gezegd dat hij opzettelijk een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan die ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, een en ander in de zin van artikel 69, lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Daartoe is immers vereist dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, dus minst genomen met voorwaardelijk opzet, hetgeen betekent dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan. [1]
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting af dat verdachte een man is die zich meer bezig hield met de praktische gang van zaken binnen zijn bedrijven en zeker niet zodanig onderlegd is dat hij complexe juridische vraagstukken kan overzien en beantwoorden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de regelgeving omtrent de KSB, zeker voor een niet-deskundige, complex te noemen is. Verdachte is daardoor afhankelijk van derden die hem daarin ondersteunen en begeleiden.
Verdachte heeft in verband met de wijziging van de Wet op de KSB in 2008 advies ingewonnen van onafhankelijke deskundigen, te weten advocaat mr. [advocaat] en accountant [naam 3] . Mr. [advocaat] was specifiek deskundig op het gebied van de KSB en de heer [naam 3] kon een beroep doen op de binnen de accountantsorganisatie BDO aanwezige deskundigheid.
Door [advocaat] en [naam 3] is verklaard dat verdachte aan hen heeft gevraagd hoe hij moest handelen inzake de KSB en dat daarover door hen ook advies is gegeven met de strekking dat – ter voorkoming van dubbele belastingheffing (te weten in Nederland en in Duitsland) – geen KSB verschuldigd zou zijn in Nederland.
Mede gelet op de verklaringen van de boekhouders [naam 1] en [naam 2] , die deze uitleg van het advies ondersteunen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van het doen van de aangiften – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat de ingezonden (nihil)aangiften conform deskundig advies en daarmee juist en volledig waren. Opzet op het doen van onjuiste aangiften KSB is derhalve niet bewezen.
Dat [advocaat] en [naam 3] zich de inhoud van hun adviezen genuanceerder en geclausuleerd met voorbehouden herinneren, doet aan het oordeel van de rechtbank dat verdachte redelijkerwijze kon en mocht menen dat de ingediende aangiften KSB juist waren – temeer bij gebrek aan enige schriftelijke vastlegging van die voorbehouden – niet af. Verdachte heeft verklaard dat die voorbehouden niet aan hem kenbaar zijn gemaakt, terwijl ook de boekhouders [naam 1] en [naam 2] geen melding maken van die voorbehouden.
De officier van justitie heeft nog gesteld dat verdachte redelijkerwijs kon weten dat de aangiftes niet juist waren nu hij bij brief van 26 april 2012 door de Belastingdienst (D-060) er op is gewezen dat de ingediende aangiftes niet juist waren, maar dat verdachte desondanks is doorgegaan met het indienen van nihilaangiftes.
De rechtbank overweegt dat niet ter discussie staat dat er een debat heeft plaatsgevonden over de verschuldigdheid van KSB. Uit voornoemde brief blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de aangiftes als onjuist worden aangemerkt door de Belastingdienst, maar dat de Belastingdienst haar zienswijze over deze aangiftes weergeeft en daarover vragen stelt. Deze brief van de Belastingdienst, inhoudende een andersluidend standpunt ten aanzien van de verschuldigdheid van KSB, moet worden beschouwd als een onderdeel van dat doorlopende debat, waarin verdachte zich nu juist heeft laten adviseren.
Voorts is de brief niet geadresseerd aan verdachte maar aan de boekhouder van verdachte, de heer [naam 1] , optredend voor [bedrijf 3] .
De rechtbank acht aldus niet bewezen dat verdachte feitelijk leiding en/of opdracht heeft gegeven aan [bedrijf 3] terzake van het opzettelijk onjuist doen van aangiften KSB over de jaren 2009 tot en met 2012, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De inbeslaggenomen voorwerpen

De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde administratie, aangezien deze niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

6.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de administratie aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. H.R. Schimmel en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2018.

Voetnoten

1.Hoge Raad 21 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:638.