ECLI:NL:RBDHA:2023:4748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
NL23.1013 en NL23.1017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Bulgaarse statushouders en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak hebben eisers, een moeder en haar meerderjarige dochter van Iraakse nationaliteit, asiel aangevraagd in Nederland na hun reis vanuit Bulgarije. De rechtbank Den Haag heeft de aanvragen niet-ontvankelijk verklaard op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de Bulgaarse autoriteiten hen eerder internationale bescherming hebben verleend. De rechtbank oordeelt dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de vluchtelingenstatus van eisers in Bulgarije is ingetrokken of beëindigd. De eisers hebben onvoldoende bewijs geleverd dat hun gezondheidstoestand hen bijzonder kwetsbaar maakt en dat zij bij terugkeer naar Bulgarije in een situatie van materiële deprivatie zullen belanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Bulgaarse autoriteiten bereid zijn om eisers terug te nemen en dat zij de mogelijkheid hebben om hun verblijfsvergunning tijdig te verlengen. De rechtbank concludeert dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet kunnen terugkeren naar Bulgarije en dat de situatie voor statushouders daar niet zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast. De beroepen van eisers zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.1013 en NL23.1017

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] 1, [eiseres] 2,

tezamen aan te duiden als: eisers
[V-nummers]
(gemachtigde: mr. R.P. Duijn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H.J.M. de Bonth).

ProcesverloopBij afzonderlijke besluiten van 11 januari 2023 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Ook is hierin bepaald dat eisers zich onmiddellijk moeten begeven naar het grondgebied van Bulgarije.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen (NL23.1014 en NL23.1018)
De rechtbank heeft de beroepen en de verzoeken om een voorlopige voorziening gelijktijdig behandeld op de zitting van 3 maart 2023. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Kasem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1972 respectievelijk [geboortedag] 2001. Eisers zijn moeder en (meerderjarige) dochter. Zij zijn in december 2022 van Bulgarije naar Nederland gereisd en hebben zich op 7 december 2022 gemeld voor asiel. Op diezelfde datum hebben eisers in Nederland een verzoek om internationale bescherming ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvragen van eisers bij de bestreden besluiten niet-ontvankelijk verklaard omdat Bulgarije reeds eerder internationale bescherming heeft verleend aan eisers. Dit levert een sterke(re) band op met Bulgarije zodat van eisers mag worden verwacht dat zij terugkeren naar Bulgarije, aldus verweerder. Volgens verweerder bestaat geen aanleiding om te concluderen dat ten aanzien van Bulgarije in algemene zin niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hoewel verweerder erkent dat de situatie voor statushouders in Bulgarije moeilijk is, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij voldoende inspanningen hebben verricht om hun rechten te effectueren en hun situatie te verbeteren, terwijl uit de verklaringen van eisers ook niet kan worden afgeleid dat de Bulgaarse (hogere) autoriteiten of geëigende instanties hen niet zouden kunnen of willen helpen en/of beschermen noch dat er sprake is van onverschilligheid aan de zijde van de Bulgaarse (hogere) autoriteiten. De hoge drempel van zwaarwegendheid uit het arrest Ibrahim wordt niet bereikt en eisers hebben geen concrete aanknopingspunten geboden op grond waarvan moet worden aangenomen dat Bulgarije zich jegens hen niet houdt aan de verdragsverplichtingen. Ten aanzien van eisers is volgens verweerder ook geen sprake van bijzondere kwetsbaarheid en evenmin van een situatie als bedoeld in het arrest C.K. tegen Slovenië.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten. Op hetgeen zij hebben aangevoerd, zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingaan.
Internationale bescherming
4. Eisers stellen in de eerste plaats dat onvoldoende vast staat dat zij nog daadwerkelijk internationale bescherming genieten van Bulgarije en of zij (nu zij in Nederland zijn) tot Bulgarije zullen worden toegelaten. Volgens eisers moet hierover vooraf contact worden gelegd door verweerder met de Bulgaarse autoriteiten en was verweerder gehouden nader onderzoek te doen.
5. Deze beroepsgrond faalt. Zoals verweerder in de besluitvorming heeft overwogen blijkt uit Eurodac dat eisers sinds 19 december 2018 (eiseres 1) respectievelijk 26 november 2019 (eiseres 2) internationale bescherming hebben in Bulgarije en zijn er geen concrete aanwijzingen dat die registratie onjuist is. Deze gegevens komen bovendien overeen met verklaringen die eisers hebben afgelegd tijdens de “gehoren bescherming EU”, waarbij eiseres 1 heeft verklaard dat haar verblijfsvergunning vijf jaar geldig is. Voorts heeft verweerder op 7 december 2022 Eurodac (nogmaals) geraadpleegd, waarin op dat moment nog steeds staat vermeld dat eisers internationale bescherming hebben in Bulgarije sinds 19 december 2018 respectievelijk 26 november 2019. Nu hierin voorts geen melding wordt gemaakt van een intrekking of beëindiging van eisers statussen, mag er van worden uitgegaan dat de door Bulgarije aan eisers verleende internationale bescherming niet is ingetrokken of beëindigd. Van wezenlijk belang daarbij is dat de Bulgaarse autoriteiten (desgevraagd) op 19 januari 2023 concreet op de personen van eisers betrekking hebbende informatie heeft verstrekt aan verweerder, waaruit blijkt dat dat eisers in Bulgarije zijn erkend als vluchteling en dat Bulgarije bereid is om eisers terug te nemen. Verweerder heeft hierin terecht bevestiging gevonden voor zijn standpunt dat de status van eisers niet is ingetrokken of beëindigd. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder nog nader onderzoek had moeten verrichten naar de vraag of eisers nog internationale bescherming genieten en of zij (nu zij in Nederland zijn) tot Bulgarije zullen worden toegelaten.
6. Aldus moet worden aangenomen dat de Bulgaarse autoriteiten eisers internationale bescherming hebben verleend en dat deze bescherming niet is ingetrokken of beëindigd, zodat om die reden is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, namelijk dat eisers een zodanige band hebben met Bulgarije, dat het voor hen redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat bij terugkeer naar een andere EU-lidstaat als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, zoals hier aan de orde, alleen al sprake is van de in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) vereiste band met dat land als de vreemdeling daar internationale bescherming heeft verkregen [1] . Eisers hebben het standpunt van verweerder dat zij een zodanige band hebben met Bulgarije dat het voor hen redelijk zou zijn naar dat land te gaan voor het overige ook niet betwist.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel algemeen
7. Ten aanzien van het betoog van eisers dat in het algemeen voor Bulgaarse statushouders niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, overweegt de rechtbank als volgt.
8. In het algemeen kan voor Bulgaarse statushouders van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2857). Daarin heeft de Afdeling overwogen dat de feitelijke situatie voor statushouders in Bulgarije onverminderd moeilijk is, dat zij daar tegen veel belemmeringen aanlopen wanneer zij de rechten die voortvloeien uit hun status willen effectueren en dat er geen integratievoorzieningen zijn waarop zij een beroep kunnen doen, maar dat daaruit niet volgt dat voor statushouders in het algemeen bij terugkeer naar Bulgarije het reële risico bestaat dat zij terecht zullen komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Naar het oordeel van de Afdeling zijn de omstandigheden niet zodanig dat statushouders, structureel, op grote schaal en voorlangere periodes het reële risico lopen dat zij geen toegang hebben tot fundamentele behoeften, zoals onderdak en eten en zij daarom een 3 EVRM/4 Handvest-risico lopen. Er is wel een risico op een catch 22-situatie en geen ondersteuning bij integratie, maar de hoge drempel van het arrest Ibrahim wordt niet gehaald. De situatie gekenmerkt door grote onzekerheid en een sterke verslechtering van de leefomstandigheden zoals die in Bulgarije bestaat is op zichzelf onvoldoende om die drempel te halen, aldus de Afdeling.
Deze jurisprudentie geldt nog steeds, getuige de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1119), meer in het bijzonder rechtsoverweging 3 van die uitspraak.
9. Eisers hebben in de onderhavige procedure geen informatie aangeleverd die wezenlijk anders is dan ten tijde van voornoemde jurisprudentie, ook niet met het stuk “Veelgestelde Vragen – Statushouders Bulgarije van Vluchtelingenwerk Nederland, van juli 2022 waarop verweerder in de besluitvorming genoegzaam is ingegaan. Derhalve faalt de beroepsgrond van eisers hieromtrent. De verwijzing van eisers naar een zaak [2] bij het VN Kinderrechtencomité over de uitzetting van EU-statushouders (waaronder minderjarige kinderen) door Zwitserland naar Bulgarije, welke zaak uiteindelijk is geseponeerd na een positieve asielbeslissing van de Zwitserse autoriteiten, kan eisers evenmin baten. Hieruit kan immers niet worden afgeleid dat voor statushouders in het algemeen bij terugkeer naar Bulgarije het reële risico bestaat dat zij terecht zullen komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Eisers worden daarom niet gevolgd in hun stelling dat deze zaak een indicatie is dat voor Bulgaarse statushouders niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers hebben verder ook niet kunnen toelichten waarom de zaak relevant is voor hun procedure, terwijl dat wel in de rede lag omdat op voorhand niet kan worden gezegd dat sprake is van een vergelijkbare zaak met die van eisers. De zaak bij het VN Kinderrechtencomité had immers betrekking op een Syrische moeder met een gewelddadige echtgenoot en vier minderjarige kinderen, waarbij de moeder namens haar vier kinderen had aangevoerd dat uitzetting naar Bulgarije in strijd zou zijn met het Verdrag inzake de rechten van het kind. In de zaak van eisers (een gezin van twee volwassen personen) speelt het Verdrag inzake de rechten van het kind niet.
10. Eisers hebben in het kader van de vraag of in het algemeen voor Bulgaarse statushouders kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ook nog betoogd dat bij terugkeer naar Bulgarije de kans aanmerkelijk is dat hun vluchtelingenstatus wordt ingetrokken. Zij verwijzen daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 26 oktober 2022 [3] , waarin is geoordeeld dat Bulgarije – in strijd met het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht – een wettelijke bevoegdheid heeft gecreëerd om een verleende internationale beschermingsstatus te kunnen intrekken/beëindigen als de statushouders zijn identiteitsdocument en/of verblijfsvergunning niet (tijdig) heeft verlengd. Dit betoog kan eisers echter niet baten, reeds omdat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning die eisers ontlenen aan hun vluchtelingenstatus nog niet is verlopen, althans hiervoor geen enkel aanknopingspunt is te vinden in de gedingstukken. Dat betekent dat – anders dan in voornoemde uitspraak van 26 oktober 2022 (rechtsoverweging 9) – nog geen sprake is of kan zijn van toepassing van bedoelde nationale intrekkingsgrond voor internationale bescherming. Eisers hebben dus (nog) de mogelijkheid om hun identiteitsdocumenten en/of verblijfsvergunning tijdig te verlengen en van hen mag worden verwacht dat zij deze mogelijkheid benutten, zodat zij bij terugkeer in geen geval zullen worden geconfronteerd met een intrekking dan wel beëindiging van de aan hen eerder verleende internationale bescherming en de daarbij behorende status. De stelling van eisers ter zitting dat zij niet meer in het bezit zijn van hun verblijfsvergunning en hun identiteitsdocumenten, kan eisers evenmin baten. Het is aan eisers om hun documenten zorgvuldig te bewaren en voor zover moet worden aangenomen dat eisers daadwerkelijk niet meer in bezit zijn van hun documenten, komt dat voor rekening en risico van eisers. Bovendien laat een en ander onverlet dat niet valt in te zien dat eisers de benodigde documenten niet opnieuw kunnen verkrijgen teneinde tijdig om verlenging te kunnen verzoeken.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen faalt ook de verwijzing van eisers naar de overwegingen in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 16 februari 2023 [4] , die betrekking hebben op de Bulgaarse intrekkingsgrond. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd over deze intrekkingsgrond, waaronder de brief van verweerder van 2 maart 2023 en de reactie van eisers daarop, behoeft voorts geen nadere bespreking.
12. Uit het voorgaande vloeit verder voort dat ook het betoog van eisers faalt dat zij bij terugkeer naar Bulgarije nieuwe elementen en bevindingen moeten aandragen om te voorkómen dat hun opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat (bij gebrek aan nieuwe elementen en bevindingen) indirect refoulement dreigt. Eisers hoeven immers (nog) geen opvolgende aanvraag in te dienen maar hebben de mogelijkheid om hun identiteitsdocumenten en/of verblijfsvergunning tijdig te verlengen, zodat zij bij terugkeer in geen geval zullen worden geconfronteerd met een intrekking dan wel beëindiging van de aan hen eerder verleende internationale bescherming en de daarbij behorende status en zij dus ook niet worden bedreigd met indirect refoulement.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel, persoonlijk
13. De rechtbank is van oordeel dat eisers met hun persoonlijke relaas ook niet aannemelijk hebben gemaakt dat ten aanzien van hen in Bulgarije niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, terwijl de bewijslast in dezen op eisers rust en het aan hen is om hun verklaringen en stellingen te concretiseren en/of te onderbouwen met documenten. Verweerder heeft in de besluitvorming gemotiveerd uiteengezet dat eisers onvoldoende inspanningen hebben verricht om de rechten die voortvloeien uit hun status te effectueren en om over eventuele tekortkomingen in de voorzieningen in Bulgarije te klagen en voorts dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de Bulgaarse (hogere) autoriteiten hen niet kunnen of willen helpen en/of beschermen. Eisers hebben tegen dit gemotiveerde standpunt van verweerder geen beroepsgronden aangevoerd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers nog wel betoogd dat van eisers niet kan worden verwacht dat zij zich tot de autoriteiten wenden, vanwege hun slechte ervaringen met de autoriteiten (inclusief politie) en omdat zij waren uitgesloten van woonruimte en sociale voorzieningen, maar dit betoog faalt. Uit de verklaringen van eisers kan geenszins worden afgeleid dat zij waren uitgesloten van woonruimte en sociale voorzieningen. Daaruit blijkt dat eisers als statushouders enige tijd in een huis hebben gewoond en daar ook stonden ingeschreven, dat zij hebben gewerkt, dat zij toegang hadden tot medische zorg en dat eiseres 1 scholing heeft gehad en kunnen krijgen. Uit de verklaringen van eisers kan voorts worden afgeleid (zoals verweerder in de besluitvorming ook heeft overwogen) dat zij als statushouders onvoldoende inspanningen hebben geleverd om hun rechten te effectueren en dat zij geen hulp hebben gezocht bij de (hogere) autoriteiten voor de problemen die zij hadden en ter verbetering van hun situatie, terwijl dat wel van hen mocht worden verwacht (eventueel met de hulp van derden). Eisers hebben voorts niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten en/of geëigende instanties en organisaties hen niet (verder) kunnen of willen helpen en de nationale mogelijkheden allemaal zonder succes benut zijn. Dat eisers slechte ervaringen hadden met de autoriteiten – wat daarvan ook zij – doet hieraan niet af. Daar komt bovendien bij dat eisers ook hebben verklaard dat zij zich niet hebben gewend tot enige (overheids)instantie| omdat zij dachten dat dat geen zin heeft en omdat ze niet wisten waar ze moesten klagen. Aldus hebben eisers als statushouders onvoldoende hulp ingeroepen bij het vinden van een woning, werk, uitkering of toeslag en daarmee niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van hen in Bulgarije niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
14. Eisers hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat zij – zoals zij stellen – vanwege hun medische situatie bijzonder kwetsbaar zijn waardoor zij bij terugkeer naar Bulgarije buiten hun wil en keuzes om terecht zullen komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie als bedoeld in het arrest Ibrahim van het Hof van Justitie van 19 maart 2019 [5] . Zoals verweerder in de besluitvorming heeft overwogen leidt de enkele omstandigheid dat sprake is van medische problematiek niet per definitie tot de conclusie dat er sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. Uit de verklaringen en patiëntendossiers van eisers blijkt dat eiseres 1 psychische klachten heeft en eiseres 2 lichamelijke en psychische klachten, maar deze klachten hadden zij ook al toen zij in Bulgarije verbleven terwijl niet is gebleken dat zij zich hierdoor niet zelfstandig hebben kunnen handhaven in de maatschappij. Eisers vormen voorts een gezin van twee volwassen personen zonder dat er sprake is van een zodanige mate van afhankelijkheid dat het voor hen beiden extra moeilijk zal zijn om zich in Bulgarije staande te houden en zelfstandig hun rechten te effectueren. Bovendien verblijft de zoon van eiseres 2 in Bulgarije en valt niet in te zien dat eisers, indien nodig, van hem geen hulp kunnen krijgen bij het effectueren van hun rechten, aangezien hij eisers destijds ook heeft geholpen bij het vinden van woonruimte, werk, medische hulp en het voorzien in het levensonderhoud. Dat eiseres 1 in Nederland onder behandeling staat voor haar psychische problemen (die voornamelijk zijn oorzaak vinden in wat haar aan alcohol verslaafde vader haar heeft aangedaan in Irak), dat zij steun heeft aan haar stiefbroer en dat Nederland voor eisers voelt als een veilige omgeving, maakt ook niet dat eisers moeten worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar als bedoeld in het arrest Ibrahim. Daarbij is van belang dat uit de verklaringen van eisers niet blijkt dat de eventueel noodzakelijke medische zorg niet in Bulgarije kan worden verkregen indien zij hiervoor voldoende inspanningen leveren. Dat eisers bang zijn dat hun ex-partner respectievelijk vader hen iets gaat aandoen in Bulgarije, is voorts niet onderbouwd. Bovendien heeft te gelden dat van eisers kan worden verwacht dat zij bij voorkomende problemen van hun ex-partner respectievelijk vader (die overigens verblijft in Irak), de bescherming inroepen van de Bulgaarse autoriteiten.
15. Nu eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege hun medische situatie als bijzonder kwetsbaar moeten worden aangemerkt, bestaat ook geen grond voor het oordeel dat verweerder nader heeft moeten motiveren waarom eisers bij terugkeer naar Bulgarije niet, buiten hun eigen wil en keuzes om, terecht zullen komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie als bedoeld in het arrest Ibrahim.

(On)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

16. Eisers stellen voorts dat, gezien het feit dat in de jurisprudentie ten aanzien van Bulgarije in Dublinzaken niet wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dit ook dient te gelden voor statushouders. Eisers hebben daarbij verwezen naar een bij de zienswijze overgelegde uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 14 december 2022 [6] in een Dublinzaak Bulgarije. Daarin is geoordeeld dat verweerder niet kan volstaan met een algemene verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel maar gehouden is nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije voordat een vreemdeling op grond van de Dublinverordening kan worden overgedragen aan Bulgarije. Dit omdat sprake is van een fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije als gevolg van pushbacks die ook relevant is voor Dublinclaimanten. Voorts hebben eisers verwezen en naar de verwijzingsuitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2022 [7] in een Dublinzaak Polen over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers stellen zich daarbij op het standpunt dat het interstatelijk vertrouwen ondeelbaar is.
17. Deze beroepsgrond faalt. Anders dan in de aangehaalde uitspraken gaat het in de onderhavige zaak niet om Dublinclaimanten maar om statushouders. De situatie van statushouders in relatie tot het vertrouwensbeginsel is niet vergelijkbaar met de situatie van Dublinclaimanten zoals in voornoemde uitspraken, waarbij het gaat om de behandeling van asielzoekers en ten aanzien waarvan in landen als Bulgarije en Polen is vastgesteld dat sprake is van stelselmatige pushbacks waar Dublinclaimanten mogelijk ook mee te maken krijgen. Voor statushouders zoals eisers geldt dit niet, aangezien zij op grond van hun vluchtelingenstatus verblijfsrecht hebben in Bulgarije en dezelfde rechten hebben als Bulgaarse staatsburgers. De positie van statushouders in Bulgarije wijkt daarmee zodanig af van de positie van asielzoekers in dat land, dat uitspraken die betrekking hebben op het interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot de behandeling van asielzoekers (inclusief Dublinclaimanten) niet zonder meer ook van toepassing zijn te achten op statushouders.
Het arrest C.K. tegen Slovenië
18. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of het risico bestaat dat de overdracht of uitzetting van eisers aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen heeft voor hun gezondheid, waarbij zij hebben verwezen naar het arrest C.K. tegen Slovenië [8] . Volgens eisers wordt in hun geval voldaan aan de in werkinstructie 2021/2 genoemde voorwaarden voor het aanvragen van een BMA-advies. Eisers hebben daarbij verwezen naar hun patiëntendossiers. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
19. Zoals uit onder meer de uitspraken van de Afdeling van 13 mei 2020 [9] en van 3 mei 2019 [10] volgt, hoeft verweerder bij het niet-ontvankelijk verklaren van een asielaanvraag geen beoordeling te maken als bedoeld in dat het arrest C.K. tegen Slovenië. Verweerder hoeft in zo’n geval dus niet te beoordelen of het risico bestaat dat de overdracht of uitzetting van de betrokken vreemdeling aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor diens gezondheid zal hebben en welke voorzorgsmaatregelen nodig zijn om die gevolgen te voorkomen. Niettemin heeft verweerder in de bestreden besluiten deze beoordeling wel verricht, zodat de rechtbank dit zal betrekken bij de beoordeling van het beroep.
20. Blijkens jurisprudentie van de Afdeling [11] volgt uit het arrest C.K. tegen Slovenië dat het aan eisers is om objectieve gegevens te overleggen die de bijzondere ernst van hun gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen. In dat geval dient verweerder vervolgens – bij het nemen van het overdrachtsbesluit – te beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen.
21. Uit de patiëntendossiers van eisers blijkt dat eiseres 1 psychische klachten heeft en eiseres 2 lichamelijke en psychische klachten. Daargelaten de vraag of eisers hiermee gegevens hebben overgelegd die de bijzondere ernst van hun gezondheidstoestand aantonen, staat in de patiëntendossiers niets vermeld over wat de gevolgen van de overdracht zullen zijn. Hieruit volgt dan ook niet dat de gezondheidstoestand van eisers in de weg staat aan een overdracht aan Bulgarije in verband met aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheid van eisers, zoals bedoeld in voornoemd arrest. Onder die omstandigheden was verweerder, anders dan eisers betogen, niet gehouden medisch advies in te winnen bij het Bureau Medische Advisering.
22. De aanvragen zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn ongegrond.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, rechter, in aanwezigheid van
H.J. Renders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 15 maart 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.