1.5.Bij brief van 19 oktober 2022 heeft eiser de rechtbank een afschrift gezonden van een bevestiging van de Ambassade van de Islamitische Republiek van Afghanistan te Den Haag van 24 juni 2021, waarin is vermeld dat eiser op die datum een aanvraag heeft ingediend om afstand te doen van zijn Afghaanse nationaliteit.
Het oordeel van de rechtbank
2. In deze procedure staat alleen het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap
ter beoordeling.
Zienswijzegehoor zonder raadsman
3. Eiser stelt dat hij in zijn belangen is geschaad, nu hij op 2 juli 2021 is gehoord
zonder een raadsman.
Het gaat hier om horen in het kader van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 4:7 en 4:8, eerste lid, van de Awb is met deze artikelen een beperkte hoorplicht beoogd, in die zin dat het wordt beperkt tot de gevallen waarin het standpunt van de belanghebbende betekenis kan hebben voor een juiste vaststelling van de relevante feiten en belangen.Hoewel het horen van belanghebbenden ook andere functies kan dienen, zoals het bieden van een mogelijkheid tot rechtsbescherming vooraf of het bieden van gelegenheid tot inspraak, hebben deze functies bij het vorm geven aan de verplichting belanghebbenden vooraf te horen geen rol gespeeld.
De rechtbank overweegt dat de voormalige gemachtigde van eiser op 16 november 2020 een uitgebreide zienswijze heeft ingediend en op 22 juni 2021 een aanvullende zienswijze.
Verweerder heeft bij brief van 1 juli 2021 te kennen gegeven waarom zwaarwegend belang werd gehecht aan het laten doorgaan van het horen (zie 1.3.). De rechtbank overweegt dat verweerder niet gehouden was om dit horen verder te verdagen. Eiser is op 2 juli 2021 uitgebreid gehoord. Nadien is gebleken dat eiser daags voor het zienswijzegehoor heeft geprobeerd om afstand te doen van zijn Afghaanse nationaliteit (zie 1.5.), hetgeen het belang van verweerder bij het laten doorgaan van het horen heeft onderstreept. De rechtbank neemt in aanmerking dat eiser op 22 februari 2022 in het bijzijn van zijn gemachtigde is gehoord op zijn uitgebreide bezwaar. Eiser heeft bij al deze gelegenheden, evenmin in beroep, aangevoerd welke relevante feiten en belangen onderbelicht zijn gebleven. Gelet op dit alles bestaat geen aanleiding om te oordelen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 4:8 van de Awb.
4. Eiser stelt dat verweerder had moeten verifiëren of eiser nog in het bezit van de
Afghaanse nationaliteit was. Gelet op de machtsovername van de Taliban in Afghanistan in augustus 2021 is het voor hem niet mogelijk gebleken om de betreffende informatie op te vragen. Hij acht het niet uitgesloten dat hij staatloos is geworden als gevolg van het bestreden besluit.
De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij de Afghaanse nationaliteit niet heeft of heeft verloren.Uit de brief van de Afghaanse ambassade van
24 juni 2021 kan niet worden afgeleid dat eiser de Afghaanse nationaliteit niet meer had, dat zijn afstandsverzoek is ingewilligd en ook overigens heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de Afghaanse nationaliteit heeft verloren. Verweerder hoeft niet op basis van een stelling actief onderzoek te doen naar de Afghaanse nationaliteit van eiser. Met verweerder wordt daarom ervan uitgegaan dat eiser een dubbele nationaliteit had. In het geval van een gerechtvaardigde intrekking van het Nederlanderschap is het dan niet aannemelijk dat eiser staatloos wordt.
5. Eiser betoogt dat sprake is van een dubbele bestraffing en dat sprake is van strijd met artikel 4 van het Zevende Protocol bij het EVRM.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de hoogste bestuursrechter in de uitspraak van 30 december 2020heeft geoordeeld dat de intrekking van het Nederlanderschap krachtens artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN, naast de strafrechtelijke veroordeling geen tweede punitieve sanctie is voor dezelfde gedraging. Het gaat hier om een bestuursrechtelijke ordemaatregel. De rechtbank overweegt dat de Afdeling hierbij heeft getoetst aan de criteria van het arrest Engel. Met inachtneming van de overwegingen van de Afdeling, volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat het ne-bis-in-idembeginsel niet in de weg staat aan de intrekking van het Nederlanderschap van eiser.
6. Eiser stelt, onder verwijzing naar het arrest Chez, dat bij de intrekking van het Nederlanderschap een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen mono- en bipatride Nederlanders. Hij meent dat het bepaalde in artikel 14, tweede lid, van de RWN in samenhang gelezen met artikel 14, achtste lid, van de RWN onverbindend is.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de intrekking van het Nederlanderschap niet in strijd is met het verbod op discriminatie. Verweerder wordt gevolgd in zijn verwijzing naar vaste rechtspraak, zoals genoemde uitspraak van de Afdeling van 30 december 2020 (r.o. 6.1. e.v.), waarin uitvoerig op dit aspect is ingegaan en is geconcludeerd dat geen sprake is van een verboden onderscheid.
Er bestaat dan ook geen aanleiding om artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN onverbindend te verklaren dan wel buiten toepassing te laten. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of verweerder in eisers geval heeft mogen overgaan tot intrekking van zijn Nederlanderschap.
Toepassing artikel 68a van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN)