ECLI:NL:RBROT:2020:8958

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
10/960240-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van voorbereiden van een grote terroristische aanslag in Nederland

Op 8 oktober 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de voorbereiding van een grote terroristische aanslag in Nederland. De verdachte, geboren in Afghanistan, was preventief gedetineerd en had een advocaat, mr. Y. Özdemir. De rechtbank oordeelde dat de verdachte deel uitmaakte van een terroristische organisatie en betrokken was bij plannen voor een aanslag, waarbij gebruik zou worden gemaakt van explosieven en vuurwapens. De rechtbank baseerde haar oordeel op een uitgebreid dossier dat onder andere communicatie tussen de verdachte en medeverdachten omvatte, alsook observaties en afgeluisterde gesprekken. De verdachte werd vrijgesproken van het voorhanden hebben van wapens, maar de rechtbank concludeerde dat hij wel degelijk op de hoogte was van de plannen en de voorbereidingen die door de medeverdachten werden getroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van tien jaar op, met een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking, gezien de ernst van de feiten en het risico op recidive. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het zich eigen maken van jihadistisch gedachtegoed en het deelnemen aan een organisatie die tot doel had terroristische misdrijven te plegen. De rechtbank benadrukte de noodzaak van bescherming van de maatschappij tegen terroristisch geweld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960240-18
Datum uitspraak: 8 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Afghanistan) op [geboortedatum verdachte] ,
laatst opgegeven adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie De Schie, Bijzondere Afdeling,
raadsman mr. Y. Özdemir, advocaat te Den Haag.
Ter bevordering van de leesbaarheid van het vonnis is hieronder een lijst van (veel) gebruikte afkortingen opgenomen.
AIVD Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
OVC Opname vertrouwelijke communicatie
Sr Wetboek van Strafrecht
Sv Wetboek van Strafvordering

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 10 januari 2019, 3 april 2019, 22 mei 2019, 19 en 22 augustus 2019, 7 november 2019, 3 en 6 februari 2020, 6 en 14 april 2020,
10, 12, 17, 19, 23, 24 en 25 juni 2020, 3 en 7 juli 2020, 24 en 26 augustus 2020 en 8 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid, Sv op vordering van de officier van justitie mr. Van Veghel ter terechtzitting van 10 juni 2020 is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt - kort samengevat - het volgende verweten:
  • het medeplegen van voorbereiding tot moord en/of opzettelijke brandstichting en/of een ontploffing teweegbrengen (alle) met een terroristisch oogmerk (feit 1 primair);
  • het medeplegen van voorbereiding van een terroristisch misdrijf (feit 1 subsidiair);
  • het medeplegen van deelname aan een organisatie met terroristisch oogmerk (feit 2);

3..Aanleiding onderzoek

Op 26 april 2018 werd een ambtsbericht van de AIVD ontvangen. In dit ambtsbericht werd melding gemaakt van het feit dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) voorbereidingen trof om met een groep personen veel slachtoffers te maken door een terroristische aanslag te plegen op een groot evenement in Nederland. Hij was op zoek naar aanslagmiddelen voor meerdere personen en iemand die hierin kon faciliteren. Direct na ontvangst van dit ambtsbericht werd een groot opsporingsonderzoek, genaamd 26Orem, gestart.

4..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. A.M.F. van Veghel en G. van Roermund hebben gevorderd:
 bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
 veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar met aftrek van voorarrest en met oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 38z Sr.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vaststaande feiten
Zoals hiervoor reeds vermeld werd op 26 april 2018 een ambtsbericht van de AIVD ontvangen waarin melding werd gemaakt van het feit dat [naam medeverdachte 1] voorbereidingen trof om met een groep personen veel slachtoffers te maken door een terroristische aanslag te plegen op een groot evenement in Nederland. Hij was op zoek naar aanslagmiddelen voor meerdere personen en iemand die hierin kon faciliteren. Direct na ontvangst van dit ambtsbericht is het opsporingsonderzoek 26Orem gestart tegen [naam medeverdachte 1] . Dit onderzoek werd later uitgebreid met verdenkingen tegen [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ), [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ), [naam medeverdachte 4] (hierna: [naam medeverdachte 4] ), [naam medeverdachte 5] (hierna: [naam medeverdachte 5] ), [naam medeverdachte 6] (hierna: [naam medeverdachte 6] ) en [naam verdachte] (hierna: [naam verdachte] of de verdachte).
In het kader van het onderzoek zijn verschillende opsporingsmiddelen ingezet, waaronder telefoon- en computertaps, het afluisteren van vertrouwelijke communicatie en observaties. Tevens werd een infiltratie traject in gang gezet, waarbij onder andere een politie-infiltrant onder de naam [naam infiltrant] is opgetreden. Deze laatste heeft per e-mail en Telegram contact gezocht en onderhouden met [naam medeverdachte 1] , waarbij [naam medeverdachte 1] vanuit een internetcafé (WCC) in Arnhem e-mails ontving en verstuurde.
Voorafgaand aan de ontmoeting op 27 september 2018 in een vakantiewoning in Weert, hebben [naam medeverdachte 1] en [naam infiltrant] een vijftal fysieke ontmoetingen gehad waarbij een aantal keer ook andere verdachten aanwezig waren.
Tijdens de eerste ontmoeting, op 5 juli 2018 in Arnhem, vroeg [naam infiltrant] aan [naam medeverdachte 1] wat [naam medeverdachte 1] van hem verwachtte en waarmee hij [naam medeverdachte 1] kon helpen. Hierop antwoordde [naam medeverdachte 1] dat hij hulp en ondersteuning nodig had bij het plegen van een aanslag die grote schade zou veroorzaken. [naam medeverdachte 1] zei dat er in eerste instantie nog twee broeders bij betrokken waren, maar dat deze twijfelden. Verder zei [naam medeverdachte 1] dat hij zou gaan proberen deze broeders de komende week over te halen om alsnog mee te doen. [naam medeverdachte 1] zei dat hij stond te popelen om iets te ondernemen en dat hij al erg lang had gewacht om iets te doen, sinds zijn dromen en zijn arrestaties. Hij wist nog niet precies wanneer hij een aanslag wilde gaan plegen, maar hopelijk zou het dit jaar gebeuren.
Op 24 juli 2018 mailde [naam medeverdachte 1] aan [naam infiltrant] dat de groep op dat moment uit vijf personen bestond, dat hij bezig was met het regelen van een zesde persoon, maar dat hij zich nu focuste op vijf personen.
Op 12 augustus 2018 vond een tweede ontmoeting tussen [naam medeverdachte 1] en [naam infiltrant] plaats in Utrecht. [naam medeverdachte 1] vertelde dat hij een grote bom in een auto wilde die op afstand tot ontploffing kon worden gebracht. Ook vertelde [naam medeverdachte 1] welke middelen zij wilden hebben, te weten onder andere Kalasjnikovs, (bom)vesten, granaten en kleine (vuur)wapens. [naam infiltrant] vroeg [naam medeverdachte 1] welke spullen [naam medeverdachte 1] van hem nodig zou hebben en [naam infiltrant] vertelde [naam medeverdachte 1] dat hij zou kunnen proberen om aan kunstmest te komen. Daarbij vertelde [naam infiltrant] dat hij [naam medeverdachte 1] en de anderen nodig had om grondstoffen te kopen, zoals bijvoorbeeld aceton. Hij adviseerde [naam medeverdachte 1] om in kleine hoeveelheden en bij verschillende winkels de middelen aan te schaffen. Op het moment dat [naam medeverdachte 1] en [naam infiltrant] deze ontmoeting hadden, waren [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 6] in de periferie van [naam medeverdachte 1] aanwezig.
Op 30 augustus 2018 vond in Utrecht een derde ontmoeting plaats tussen [naam medeverdachte 1] en de politie-infiltrant [naam infiltrant] . Tijdens deze ontmoeting toonde [naam medeverdachte 1] twee flessen nagellakremover aan [naam infiltrant] en vroeg hem of deze twee flessen goed waren. Hierop vertelde [naam infiltrant] aan [naam medeverdachte 1] welke middelen hij moest aanschaffen en in welke hoeveelheden. Ook vertelde de politie-infiltrant dat hij 100 kilogram kunstmest had geregeld voor het maken van de autobom en dat hiervoor opslagruimte nodig was. [naam infiltrant] vertelde dat hij enkele broeders had gesproken om advies over trainen met vuurwapens in te winnen. [naam medeverdachte 1] stelde voor dat de broeders mogelijk naar Bosnië zouden kunnen komen. Tijdens deze ontmoeting stelde [naam medeverdachte 1] de politie-infiltrant voor aan [naam medeverdachte 4] . In afwezigheid van [naam medeverdachte 4] vertelde [naam medeverdachte 1] aan [naam infiltrant] dat [naam medeverdachte 4] wel de wil had om een aanslag te plegen, maar nog niet overtuigd was om dat nu met [naam medeverdachte 1] te doen. [naam medeverdachte 4] zou degene zijn die, na een geslaagde aanslag van [naam medeverdachte 1] , mogelijk geïnteresseerd was om het contact met de politie-infiltrant over te nemen om zodoende een nieuwe aanslag voor te bereiden.
Na deze ontmoeting ging [naam medeverdachte 1] actief op zoek naar middelen die nodig waren voor het maken van een explosief. Op getapte IP adressen was te zien dat op het internet werd gezocht naar chemicaliën. [naam medeverdachte 1] kocht in verschillende winkels zoutzuur en aceton en vroeg aan contacten van hem om waterstofperoxide voor hem te kopen.
Op 7 september 2018 reed [naam medeverdachte 1] samen met [naam medeverdachte 4] naar Breda waar hij, conform afspraak met [naam infiltrant] , vier zakken van 25 kilogram kunstmest weghaalde uit een daar geparkeerd voertuig.
Op 17 september 2018 vond een vierde ontmoeting plaats tussen [naam medeverdachte 1] en de politie-infiltrant, ditmaal in Arnhem. Tijdens deze ontmoeting vertelde [naam medeverdachte 1] dat de groep met wie hij de aanslag wilde gaan plegen [naam infiltrant] wilde ontmoeten en dat hijzelf die avond met de groep zou bespreken of ze [naam infiltrant] de volgende dag zouden willen ontmoeten. Die avond, omstreeks middernacht, reed [naam medeverdachte 1] samen met [naam verdachte] vanuit Arnhem naar de woning van [naam medeverdachte 6] in Vlaardingen. Aldaar hadden [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] een ontmoeting met [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 2] . Een kwartier nadat [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] de woning hadden verlaten, belden [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 6] naar [naam medeverdachte 3] en spraken ze af om elkaar te zien. Direct na zijn vertrek, stuurde [naam medeverdachte 1] een bericht aan [naam infiltrant] dat de groep hem de volgende dag wilde ontmoeten.
De volgende dag, 18 september 2018, vond een ontmoeting plaats tussen [naam medeverdachte 1] en [naam infiltrant] in Park Presikhaaf te Arnhem. Deze keer waren naast [naam medeverdachte 1] ook [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 6] en [naam verdachte] aanwezig. In het park werd onder andere gesproken over het kopen van grondstoffen voor explosieven, een wapentraining in Bosnië en het aanschaffen van pistolen. Verder werd afgesproken binnenkort samen te komen om te oefenen. Desgevraagd gaven alle verdachten aan betrokken te zijn bij de plannen van [naam medeverdachte 1] en hetzelfde te willen als hij. De afspraak om binnenkort samen te komen om te oefenen werd 27 september 2018.
Op die dag vond een ontmoeting plaats tussen twee politie-infiltranten (waaronder [naam infiltrant] ), [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 6] in een vakantiewoning in Weert. Hier werd gesproken over het hoe en waar van een aanslag waarbij zoveel mogelijk slachtoffers zouden kunnen worden gemaakt. Voorts werd er geoefend met (door de politie onklaar gemaakte) handvuurwapens, Kalasjnikovs en(bom)vesten. Aansluitend aan deze ontmoeting zijn de verdachten (deels in Weert, deels elders) aangehouden. Na de aanhoudingen van de verdachten werden verschillende woningen doorzocht en gegevensdragers in beslag genomen. Tijdens de doorzoeking in de woning van [naam medeverdachte 1] werden chemicaliën aangetroffen en in beslag genomen die geschikt zijn voor het maken van explosieven, te weten zoutzuur, waterstofperoxide en aceton [1] , evenals de eerder genoemde 100 kilogram kunstmest.
Naast de e-mailcontacten van [naam medeverdachte 1] met [naam infiltrant] is ook sprake geweest van e-mailverkeer van [naam medeverdachte 1] met [naam 1] en [naam 2] ; contacten van [naam medeverdachte 1] die hij onder meer op de hoogte hield van de voortgang van zijn plannen.
5.2.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Niet betwist wordt dat de verdachte aanwezig was bij de ontmoeting in het park met [naam infiltrant] op 18 september 2018. Het dossier bevat er overvloedig bewijs voor dat het doel van [naam medeverdachte 1] en [naam infiltrant] was om bij die gelegenheid de bereidheid van de deelnemers te laten bevestigen om mee te werken aan aanslagplannen en verdere afspraken te maken over training.
De verdediging heeft echter gesteld dat de verdachte niet op de hoogte was van de plannen van [naam medeverdachte 1] en de groep en dus ook niet op de hoogte was van de reden van de bijeenkomst in het park. Volgens de raadsman is er geen bewijs dat er bij de besprekingen van de groepsleden, althans in aanwezigheid van de verdachte, is gesproken over aanslagen.
Ter onderbouwing van de onwetendheid van de verdachte over de plannen van [naam medeverdachte 1] en de medeverdachten heeft de raadsman door de officieren van justitie als belastend aangehaalde communicatie en observaties anders geduid, en per gebeurtenis/ontmoeting waar zijn cliënt bij was gewezen op uitlatingen en omstandigheden die op zijn onwetendheid zouden kunnen wijzen dan wel verkeerd zijn uitgelegd.
Specifiek ten aanzien van de bijeenkomst in het park is gesteld dat de verdachte de dag zelf te horen kreeg over de ontmoeting. Aan hem werd verteld dat er een student van kennis zou komen. Hij wist zelfs vooraf aan de ontmoeting niet met wie hij daadwerkelijk zou kennismaken. Zelfs al zou hij dat wel weten dan nog staat het overduidelijk vast dat hij eerst vanaf 18 september 2018 op de hoogte was van [naam infiltrant] en de gesprekken die aldaar hebben plaatsgevonden.
Voorts heeft de verdachte, toen hij eenmaal doorhad wat er speelde, meermalen duidelijk aangegeven dat hij niet mee wilde doen met de plannen.
a.
de wetenschap van de verdachte
De verdachte heeft regelmatig verkeerd in het gezelschap van de medeverdachten. De verdachte is ook aanwezig geweest bij de ontmoeting die de groep rond [naam medeverdachte 1] had met de politie-infiltrant op 18 september 2018. Alleen al zijn aanwezigheid op het belangrijke moment van het gesprek met [naam infiltrant] vestigt een vermoeden van gedeelde kennis van de plannen van de groep rond [naam medeverdachte 1] .
Het verweer van de verdediging komt tegen deze achtergrond neer op een alternatief scenario: ondanks het uiterlijk aanzien ervan moeten volgens de raadsman de omstandigheden (de ontmoeting in het park op 18 september 2018 en de ontmoetingen van de verdachte met [naam medeverdachte 1] en de medeverdachten) anders worden geduid.
Tegenover dit scenario staan evenwel de volgende bevindingen uit het dossier.
a.1. aangetroffen materiaal op gegevensdragers van de verdachte
Op een iPhone 7 die onder de verdachte is beslag is genomen zijn diverse WhatsApp gesprekken aangetroffen waaruit blijkt dat hij in het half jaar voorafgaand aan zijn aanhouding (27 september 2018) regelmatig via WhatsApp contact had met [naam medeverdachte 6] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] . [2] Met deze laatste voerde de verdachte onder andere lange discussies over IS.
Uit foto’s bij die WhatsApp gesprekken kan worden geconcludeerd dat er sprake is van vriendschap en uitwisseling van persoonlijke ervaringen. Tevens wordt regelmatig geappt over het geloof en zijn er uitingen van jihadistische aard en met ernstige strekking:
 Op 26 april 2018 stuurt [naam medeverdachte 6] een aantal foto’s naar de verdachte. Op deze foto’s zijn de verdachte, [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 2] te zien. Op een aantal foto’s houden zij hun wijsvinger omhoog. [3] [4]
 De verdachte stuurt op 2 juli 2018 aan [naam medeverdachte 2] een video over het martelaarschap. [5]
 Op 19 september 2018 stuurt de verdachte een (schokkende video) aan [naam medeverdachte 3] over de executie van een kind van (geschat) vijf jaar. [6]
Verder blijkt dat de verdachte deelneemt aan verschillende WhatsApp chatgroepen waarin berichten, Pdf-bestanden en videobestanden zijn geplaatst van radicale islamitische predikers en berichten gedeeld worden met betrekking tot Nederlandse uitreizigers naar Syrië. Ook worden berichten geplaatst met propagandamateriaal met betrekking tot Islamitische Staat (IS).
Verder is er een Telegram chat tussen de verdachte en een onbekende gebruiker waaruit blijkt dat [naam verdachte] verschillende bestanden ontvangt en deelt, onder andere over het trouw zweren aan en lofliederen over de leider van IS Abu Bakr al-Baghdadi. In een groepschat met 174 deelnemers uit de hele wereld die kennelijk het salafistische gedachtengoed aanhangen worden er citaten van onder meer radicale imams gedeeld waarbij opgeroepen wordt om ongelovigen te bevechten/vernietigen en degene die de profeet beledigt te doden. De verdachte is het kennelijk eens met deze uitspraken omdat hij op één van deze uitspraken reageert met ‘
Ameen’. [7]
Van belang is dat deze telefoon in de tuin onder het balkon van de verdachte is gevonden. De verdachte heeft verklaard dat hij deze in paniek heeft weggegooid.
Bij onderzoek dat is gedaan naar onder de verdachte in beslag genomen laptops en een iPhone 6 is onder meer het volgende aangetroffen:
- veel video’s afkomstig van ISIS met zeer schokkende beelden van onthoofdingen, executies en zelfmoordaanslagen; [8]
- afbeeldingen met een vlag van ISIS, overleden personen en mannen met Kalasjnikovs; [9]
- afbeeldingen gelieerd aan IS en onthoofdingen door IS-strijders. [10]
Op 30 augustus 2018 is op de telefoon van de verdachte blijkens tapgegevens gezocht op een zestal websites, waaronder risallah.com en Risala.nl. Op deze sites zijn onderwerpen te lezen die betrekking hebben op de ‘dood’ respectievelijk “De dood in de Koran”. [11]
a.2. Ontmoetingen en gesprekken zoals die blijken uit het dossier
Uit het dossier blijkt van vele ontmoetingen tussen de verdachten onderling, waar de verdachte soms bij aanwezig was. Tijdens het onderzoek is weinig gespreksinformatie naar voren gekomen rond deze ontmoetingen waarin over concrete plannen wordt gesproken anders dan in regelmatig kennelijk versluierde taal, met uitzondering van de expliciete besprekingen met de infiltrant. Wel blijkt uit opmerkingen van [naam medeverdachte 1] dat hij zich flink in heeft moeten zetten om de groep bij elkaar te krijgen. Dit wettigt het vermoeden dat er ook veel buiten het zicht/gehoor van de opsporing moet zijn gebleven. Dit is in overeenstemming met het beeld van diverse ontmoetingen tussen de verdachten, waarbij gesprekken niet in de woning worden gevoerd, maar ook veel buiten op straat wordt gelopen of gefietst, regelmatig in de nachtelijke uren.
Gelet op de intensiteit van de ingezette opsporingsmiddelen, moet worden geconcludeerd dat de verdachten dus kennelijk zeer voorzichtig zijn geweest. Waar de verdediging geen bewijs ziet van bespreking van plannen waar de verdachte bij was, geldt dit voor de medeverdachten vaak ook. Het sluit aan bij de mededeling van [naam medeverdachte 1] aan [naam infiltrant] op 12 augustus 2018: “
ik praat nooit met ze aan mijn telefoon. Net zoals ik een afspraak met jou maak. Dat doe ik ook met hen. Eens in de zoveel tijd zeg ik tegen ze; ik wil jullie zien, broeders, laten we wat gaan eten. [12]
Uit de chronologische beschrijving in het dossier haalt de rechtbank de volgende informatie.
25 juni 2018
Omstreeks 16.00 uur zegt de partner van de verdachte ( [naam 3] ) tegen de verdachte dat zij geen kinderen met de verdachte wil, omdat hij dood gaat en zij degene is die ze opvoedt. Als de verdachte daarover doorvraagt reageert zij door te zeggen: “Uh, je begrijpt precies wat ik bedoel”.
[naam 3] : Ik wil geen kinderen met jou.
[naam verdachte] :"Waarom?"
[naam 3] :"gewoon".
[naam verdachte] :"Wat gewoon?"
[naam 3] : "Ik wil gewoon geen kinderen, klaar."
[naam verdachte] : "Waarom, zeg.."
[naam 3] :"Omdat ik geen kinderen wil."
[naam verdachte] :"Jawel [naam 3] we willen kinderen samen."
[naam 3] :"ja je gaat dood, ik ben degene die ze opvoedt hoor."
[naam verdachte] :"Wie zegt dat ik dood ga schat?"
[naam 3] : ik weet gewoon dat je dood gaat."
[naam verdachte] :"Gedraag je. Alleen Allah weet dat. Of weet jij dat ook.'
[naam 3] :“Uh, je begrijpt precies wat ik bedoel."
stilte gevolgd door opmerking van [naam 3] , Ja huuuuuu.... [13]
12 juli 2018
In een telefoongesprek om 20.37 uur zegt [naam medeverdachte 1] tegen [naam medeverdachte 2] dat hij een gevoel heeft dat ‘die broeders’ niet echt op zoek zijn naar koerierswerk.
“Ik heb wel gezegd...ik heb wel gezegd... (stottert beetje) op het moment dat het ehhhh, ik ben ervan overtuigd. Als wij laten zien dat wij goed verdienen, dat ze misschien uiteindelijk ehhh ook na ons met het werk willen beginnen. Ik ben ervan overtuigd dat sommige misschien ook na ons met het werk beginnen als wij ECHT laten zien dat wij ECHT goed verdienen.
[naam medeverdachte 2] : Ja man”
Even later wordt gesproken over: “
bezorgen in Nederland”. [14]
De rechtbank merkt hierbij op dat [naam medeverdachte 1] bij de politie heeft verklaard dat hij met de andere verdachten, waaronder [naam verdachte] , nooit direct heeft gesproken over een aanslag, maar dat hij dat altijd deed door te spreken over “koerierswerk”. [15]
Later die avond probeert [naam medeverdachte 1] telefonisch contact te krijgen met andere verdachten en gaan uiteindelijk de verdachte, [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] bij [naam medeverdachte 1] thuis langs. Om 23.22 uur gaan de verdachte en [naam medeverdachte 6] de woning van [naam medeverdachte 1] binnen. Om 23.34 uur is te horen dat de verdachte en [naam medeverdachte 6] in de woning zijn. Op de achtergrond wordt de Koran geciteerd en wordt in het Engels uitleg gegeven door een prediker. De verdachte verlaat de woning om 23.36 uur. [16]
16 en 17 juli 2018
Op 16 juli 2018 stuurt [naam medeverdachte 1] een e-mail aan [naam infiltrant] waarin hij vraagt om meer tijd, [naam medeverdachte 1] geeft aan dat hij snel zeker weet hoeveel broeders mee zullen doen. [17]
De dag erna vindt in de woning van [naam medeverdachte 6] een ontmoeting plaats waarbij onder andere [naam medeverdachte 6] , [naam medeverdachte 2] en de verdachte aanwezig zijn. [naam medeverdachte 6] houdt dan kennelijk een preek ten overstaan van de andere aanwezigen. De preek gaat voornamelijk over de dood en dat men zich hierop moet voorbereiden. Onder meer zegt [naam medeverdachte 6] :
“De dood is een recht. En wie er niet in gelooft is een kafir (ongelovige/afvallige). Dus wij weten dat de dood ons zal treffen, maar weten wij wanneer? Wollah, wij verspillen zo van onze tijd. Wollah, broeders wij moeten leven alsof wij morgen dood gaan. En wij moeten elkaar herinneren. Wollah we moeten elkaar herinneren aan de dood. Denk aan de dood broeders, wollah denk aan de dood. Laat de dood jullie herinneren en laat de dood jullie wakker maken in wat voor een positie wij nu zijn. Meet je zelf af. Tel jezelf wat wil je in de toekomst doen? Wat wil je bereiken? Wat wil je bereiken? Hoe wil je naar Djennah (paradijs). Wat wil je doen? Sadiqin (eerlijk)? Zijn we eerlijk? Zijn we Monafiqin (hypocrieten) Wat zijn we, wat zijn wij?" [18]
Ter terechtzitting heeft de verdachte erkend dat hij bij dit gesprek aanwezig was:
“Dat is juist; ik was daar bij. Ik zie die uitspraak als een Islamitisch advies in de trant van vrees God en wees een goede moslim.”
23 en 24 juli 2018
Op 23 juli 2018 gaat de verdachte kort nadat hij bij [naam medeverdachte 5] thuis is geweest rond 22.44 uur naar de woning van [naam medeverdachte 1] . Uit de OVC in de woning van [naam medeverdachte 1] is vanaf 22.59 uur te horen dat [naam medeverdachte 1] en de verdachte spreken over Islamitische Staat, standvastigheid en geloof. [19]
Te zien is dat [naam medeverdachte 5] op 24 juli 2018 omstreeks 00.02 uur de woning van [naam medeverdachte 1] ingaat. Uit de OVC in de woning van [naam medeverdachte 1] op 24 juli 2018 is vanaf omstreeks 00.05 uur te horen dat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 5] met elkaar spreken over het paradijs. [naam medeverdachte 1] spreekt met [naam medeverdachte 5] over een lezing die hij heeft gezien. [naam medeverdachte 1] spreekt onder meer over “
dat Allah je een unieke kans geeft maar als je deze niet nakomt het tegen je kan worden gebuikt”. [20]
Te zien is dat de verdachte omstreeks 00.09 uur de woning van [naam medeverdachte 1] verlaat. [21]
Op 24 juli 2018 mailt [naam medeverdachte 1] aan [naam infiltrant] dat de groep op dat moment uit vijf personen bestaat, dat hij bezig is met het regelen van een zesde persoon, maar dat hij zich nu focust op vijf personen. [22]
Dit sluit aan op de e-mail die [naam medeverdachte 1] een paar minuten later heeft verstuurd aan [naam 2] en [naam 1] : “
right now, we are 5 who join, im busy with 6th”. [23]
Op dezelfde dag heeft [naam medeverdachte 6] een video naar de verdachte gestuurd. In de video wordt gesproken over dat de dood zeker is en over de voorbereiding op het hiernamaals. [naam medeverdachte 6] stuurt daarop een bericht naar de verdachte:
“Bereid je voor op de dood oh geliefde broeder...”. [24]
26 juli 2018
Op deze dag heeft een ontmoeting plaatsgevonden op de Maasvlakte in Rotterdam, waarbij een onder andere een aantal personen dat deel uitmaakt van het netwerk van [naam medeverdachte 1] aanwezig was. [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 6] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 5] , [naam medeverdachte 4] en de verdachte hebben gedurende de dag onderling regelmatig contact over de ontmoeting op de Maasvlakte later die dag.
De verdachte heeft over deze ontmoeting ter terechtzitting verklaard:
Dat is juist, [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 5] en ik gingen vissen, want er was een strandfeest/barbeque. Ik weet niet waarom [naam medeverdachte 1] niet met ons mee was. Het was gewoon een uitje.
12 augustus 2018
Op deze dag vond een tweede ontmoeting tussen [naam medeverdachte 1] en [naam infiltrant] plaats in Utrecht waarbij [naam medeverdachte 1] onder meer aan [naam infiltrant] vertelt dat de groep op dat moment nog steeds uit vijf personen bestaat, met hem erbij. [25]
29 en 30 augustus 2018
Op 29 augustus 2018 om 17.47 uur stuurt [naam medeverdachte 1] een e-mail aan de infiltrant. [naam medeverdachte 1] leest op dat moment vermoedelijk de e-mail van [naam infiltrant] waarin deze schrijft dat hij op 30 augustus naar [naam medeverdachte 1] komt. [naam medeverdachte 1] schrijft in zijn e-mail: “
Ok”.
[naam medeverdachte 1] belt vervolgens tussen 18.46 en 18.50 uur naar respectievelijk [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] .
Van deze gesprekken is geen inhoud bekend.
In de avond, tussen omstreeks 20.18 en 20.44 uur, komen achtereenvolgens [naam medeverdachte 4] , de verdachte, [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 6] in de woning van [naam medeverdachte 1] . [26] [naam medeverdachte 2] heeft inmiddels aan [naam medeverdachte 1] laten weten dat hij niet kan komen. [27] Terwijl [naam medeverdachte 1] dit bezoek heeft, loopt hij weg omdat hij zegt een telefoontje te moeten plegen.
Om 20.52 uur belt [naam medeverdachte 1] naar de politie-infiltrant. In dit gesprek maakt [naam medeverdachte 1] een afspraak voor de volgende dag op dezelfde plek als de vorige keer.
Omstreeks 21.05 uur verlaat de verdachte de woning van [naam medeverdachte 1] en omstreeks 22.05 uur verlaten [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 3] de woning.
Op 30 augustus 2018 volgt dan een ontmoeting van [naam medeverdachte 1] met [naam infiltrant] in Utrecht waarbij [naam medeverdachte 1] vertelt dat zij nog steeds met zijn vijven zijn. “
That’s why, 5 brothers, aghi, I am so glad that they join”. [28]
Over [naam medeverdachte 4] vertelt [naam medeverdachte 1] aan [naam infiltrant] dat hij wel de wil had om een aanslag te plegen, maar nog niet overtuigd was om dat nu met [naam medeverdachte 1] te doen en over [naam medeverdachte 5] zegt [naam medeverdachte 1] dat hij een goede moslim is maar verder niet bij de plannen van [naam medeverdachte 1] is betrokken.
Verder zegt [naam medeverdachte 1] dat één van de broeders die meedoen “
he know how it works” omdat hij bijna twee jaar gevangen heeft gezeten. [29] De rechtbank merkt hierbij op dat de verdachte in 2015 is veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf. In zijn debriefing vermeldt [naam infiltrant] :
“On the way he mentioned that one of the brothers in the group did have some weapons training. He had been in, he mentioned an arabic word which I took as Syria, and said that he had been there. (…) [naam medeverdachte 1] said that the man had spent nearly two years in prison in Holland.” [30]
- Tussenbeoordeling
Uit het voorgaande blijkt dat in de tenlastegelegde periode de verdachte met enige regelmaat ontmoetingen heeft gehad met de medeverdachten. Dat strookt ook met de bevinding hiervoor onder a.1. waaruit blijkt dat de verdachte in de maanden vanaf april tot en met september 2018 veel individueel heeft geappt met leden van de groep.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [naam medeverdachte 1] op 29 augustus 2018 bezig was met het uitnodigen van groepsleden bij hem thuis, waaronder de verdachte, in verband met zijn plan om zelf [naam infiltrant] de volgende dag te ontmoeten. Daarop wijzen de korte telefoongesprekken met eerst [naam medeverdachte 4] , dan [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] kort nadat [naam infiltrant] heeft laten weten dat hij [naam medeverdachte 1] de volgende dag kan ontmoeten en de ontmoeting van [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 6] en de verdachte later op de avond. De stelling van de verdediging dat er blijkens de OVC in ieder geval de korte periode dat de verdachte in de woning aanwezig is niet wordt gesproken over onderwerpen zoals (de ontmoeting met) de politie-infiltrant acht de rechtbank niet doorslaggevend, gezien de eerder gememoreerde voorzichtigheid van de verdachten bij het voeren van expliciete gesprekken.
Dit beeld van de inspanningen van [naam medeverdachte 1] rond 29 en 30 augustus sluit aan bij soortgelijke uitnodigingen voor een bijeenkomst op 23 op 24 juli 2018, waarna [naam medeverdachte 1] aan [naam infiltrant] verslag deed van het feit dat er op dat moment vijf meededen. Uit de eerdere berichten en de verslagen van hun ontmoetingen (met name op 5 juli) blijkt echter wel dat [naam medeverdachte 1] open kaart speelde tegenover [naam infiltrant] over de aarzelingen van verschillende groepsleden. Om deze reden ziet de rechtbank geen aanleiding om (zoals de verdediging bepleit) zijn uitlatingen op dit punt in het geheel niet te vertrouwen als hij dan later over die deelnemers een gunstiger bericht heeft voor [naam infiltrant] . Het ligt ook niet voor de hand dat [naam medeverdachte 1] in deze fase tegenover deze voor hem belangrijke contacten in zijn plannen in strijd met de waarheid bereidheid bij anderen om mee te gaan in de plannen zou voorwenden.
Wanneer de e-mails en persoonlijke verslagen van [naam medeverdachte 1] rond de ontmoetingen met [naam infiltrant] in onderling verband worden bezien, ziet de rechtbank dan ook weinig ruimte voor twijfel dat [naam medeverdachte 1] , na de door hem georganiseerde ontmoetingen van de ‘broeders’, aan [naam infiltrant] een grotendeels getrouw verslag deed van zijn vorderingen bij het werven van potentiële aanslagplegers, juist ook wat betreft de rol van de verdachte als een eerdere ‘twijfelaar’.
In deze verslagen blijkt wel van aarzelingen bij de broeders, mogelijk omdat allen buiten [naam medeverdachte 1] , of een deel van hen, [naam infiltrant] nog niet geheel vertrouwde(n). Wellicht gold dit ook voor de verdachte. Maar dat is iets anders dan dat [naam medeverdachte 1] zou bewerkstelligen respectievelijk accepteren dat de verdachte als enige van de beoogde groep volstrekt
onwetendwas van die plannen. Dit laatste lijkt met voorgaande gegevens in onderlinge samenhang in strijd. Deze conclusie wordt voorts bevestigd door de gang van zaken voorafgaande aan en bij de bijeenkomst in het park op 18 september 2018.
17 en 18 september 2018
Tussen 17.00 uur en 19.00 uur heeft [naam medeverdachte 1] een fysieke ontmoeting met [naam infiltrant] . Daarbij zegt [naam infiltrant] : “
I still believe you when you say they want the same thing but I also need to hear it from them”. [31]
Tijdens de ontmoeting zegt [naam medeverdachte 1] tegen de politie-infiltrant dat de groep met wie hij de
aanslag wil gaan plegen [naam infiltrant] wil ontmoeten en dat hijzelf die avond met de groep zal bespreken of ze [naam infiltrant] op dinsdag 18 september 2018 willen ontmoeten.
Na de ontmoeting met [naam infiltrant] belt [naam medeverdachte 1] om 19.09 uur met [naam medeverdachte 6] en zegt dat hij naar die ene viszaak in Rotterdam komt om te eten. Ze spreken af voor morgen, maar [naam medeverdachte 1] zal deze avond nog een bezoek aan [naam medeverdachte 6] brengen. Rond 19.16 uur belt [naam medeverdachte 1] met [naam medeverdachte 3] en zegt dat hij vanavond naar Rotterdam komt en gaat eten bij een viszaak. Hij heeft die viszaak
ECHT gemist. [32]
Om 19.20 uur stuurt [naam medeverdachte 1] een voicebericht via WhatsApp naar de verdachte:
“Aggie hoe is het? Ik heb je een tijdje niet gezien, kan ik je vanavond zien? Ik heb je gemist.”
Om 19.24 uur stuur de verdachte antwoord: “
Dan kom ik met een kwartier bij jou.”
Er volgen nog enkele uitwisselingen van berichten tussen de verdachte en [naam medeverdachte 1] om het tijdstip nader te bepalen.
Omstreeks 20.30 uur belt [naam medeverdachte 1] naar [naam medeverdachte 2] . Ze zullen naar het huis van [naam medeverdachte 6] gaan.
Omstreeks 20.33 uur wordt [naam medeverdachte 1] gebeld door de verdachte. De verdachte zegt dat hij onderweg is en met 1 minuut bij [naam medeverdachte 1] is. [naam medeverdachte 1] komt met enige vertraging dan naar beneden.
Omstreeks 21.12 uur is op de OVC van de Peugeot te horen dat [naam medeverdachte 1] en de verdachte in de auto stappen en wegrijden naar de woning van [naam medeverdachte 6] in Vlaardingen.
Tijdens deze autorit zegt [naam medeverdachte 1] :
“Daarom, inshallah, heb ik besloten, ik ga, zolang ik nog leef, ik ga alles doen wat ik moet doen. Dagelijks lekker eten, huis mooi maken, klussen, familiebezoek.” [33]
Intussen stuurt [naam medeverdachte 1] via Telegram een bericht aan [naam infiltrant] : “
I text you later”.
Op basis van de camerabeelden in het dossier kan worden vastgesteld dat [naam medeverdachte 1] , de verdachte, [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 2] rond 22.42 uur gezamenlijk de woning van [naam medeverdachte 6] in Vlaardingen hebben verlaten en ongeveer 45 minuten buiten hebben gelopen. Na deze wandeling komen de verdachte en [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] samen terug bij de woning. Om 23.46 uur stuurt [naam medeverdachte 1] een bericht naar [naam infiltrant] : “
Can you come tomorrow to my house. The brothers will all come too.”
Tijdens zijn ontmoeting op 18 september 2018 met [naam infiltrant] vertelt [naam medeverdachte 1] over de voorgaande avond:
“ [naam medeverdachte 1] : I said: it's time to meet. So, Alhamdulilah, they make time. So, yesterday Aghi, I went to Rotterdam in middle of the night.
[naam infiltrant] : Really?
[naam medeverdachte 1] : Wollah. So, I talk all of them. I said: Ighwan, soon or late you need to meet (…)
So I told them, I said ok, aghi, listen, I will be honest with you, ik zeg, are you prepared for do it or not? ..Ntv, if don't, it’s alright, don’t do it. But don’t make me tired of that kind of things.” [34]
Voorts is er in de debriefing door [naam infiltrant] het verslag dat [naam medeverdachte 1] tegenover [naam infiltrant] heeft gedaan de volgende dag, nog voordat ze de overige verdachten in het park ontmoeten. Uit de debriefing van [naam infiltrant] :
“He said that he had gone home after our meeting the day before and contacted all the brothers and told them they needed to meet. He had then driven to Rotterdam and met the other brothers. He had told them about our meeting and that I had asked to see them again. He said that they had discussed it for a while and decided on that they needed to seem eventually so now was as good of a time as ever.” [35]
- Tussenbeoordeling
Uit het hiervoor overwogene blijkt dat [naam medeverdachte 1] op 18 september 2018 tegenover [naam infiltrant] heeft benadrukt dat hij moeite heeft gedaan door opnieuw aan de vooravond van de ontmoeting met [naam infiltrant] naar de Randstad te gaan. Dit verslag strookt met de waarnemingen en opnames op 17 september 2018. Dat de verdachte zelf op 17 september om 20.33 uur [naam medeverdachte 1] belde en stelt dat hij over familieproblemen wilde bellen en zijn hart wilde luchten doet hieraan niet af. Uit de hiervoor gemelde eerdere waarnemingen van eind juli/eind augustus volgt al dat de verdachte door [naam medeverdachte 1] tot de groep beoogde aanslag-planners werd gerekend. Niets in deze informatie wijst erop dat er in het geval van de verdachte sprake was van een afwijkende situatie. Niets suggereert ook dat de vragen van [naam medeverdachte 1] over de bereidheid van de groep die dag - in de auto onderweg of in Vlaardingen - door de verdachte anders zouden zijn beantwoord. En evenmin dat deze vragen aan de verdachte voorbij zouden zijn gegaan. De observaties geven ook geen aanknopingspunten ervoor dat de verdachte in Vlaardingen zich heeft afgezonderd. Wat er zij van de stelling van de verdachte in zijn verklaring bij de rechter-commissaris dat hij in de woning naar het toilet is geweest of afgezonderd heeft gebeden, hij heeft met de andere verdachten ook gedurende drie kwartier buiten gelopen. Niet is gebleken dat de verdachte daarbij is ontzien/een uitzondering voor hem is gemaakt.
Op 18 september 2018 hebben [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 6] en de verdachte [naam infiltrant] ontmoet in Presikhaaf Park te Arnhem. Van deze ontmoeting zijn geen geluidsopnames in het dossier. In zijn debriefing heeft [naam infiltrant] verslag gedaan van hetgeen is besproken.
Vrijwel aan het begin wordt volgens het verslag van [naam infiltrant] het volgende besproken:
“Guy 1(de rechtbank begrijpt: [naam medeverdachte 3] )
said that regarding the things that I had asked for to be bought, he said that he didn t think that it was a good idea to buy them in the way I had described. He then spoke about it for a short while in a way that I didn’t understood, and neither did [naam medeverdachte 1] who asked him what he meant. Guy 1 then explained again and from what I understood he thought that it was bad to buy the things in small portions at different shops. He said that doing it that way was going to get you arrested. He said that buying it that way whould draw attention since you whould be seen buying the things all over many times. Guy 4(de rechtbank begrijpt: [naam medeverdachte 2] )
said that the shops had cameras that scanned the face when entering. Guy 1 said that it was a risk if they were followed and seen. I asked if they were followed by the police and guy 4 said that they were. I said that I didn’t know what [naam medeverdachte 1] and they had talked about before but that if they were followed then we had to think of something, but that I still thought that buying the things online was bad since it left a trace. You had to make an account and leave your details and that could be traced.” [36]
Tijdens deze ontmoeting wordt voorts onder meer door [naam medeverdachte 3] uitgesproken dat er zorg is bij de verdachten dat [naam infiltrant] iemand anders is dan waar hij zich voor uitgeeft en de angst om aangehouden te worden. Een deel van het gesprek wordt besteed aan het door [naam infiltrant] kennelijk geruststellen van de betrokkenen.
Verder is afgesproken om binnenkort samen te komen om te oefenen. Er is gesproken over de mogelijkheid van het volgen van een wapentraining in Bosnië. [naam medeverdachte 1] zei dat hij en man 1 ( [naam medeverdachte 3] ) en man 2 (de verdachte) niet kunnen reizen en dat man 3 en 4 ( [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 2] ) hun ervaringen in Bosnië moeten leren aan de rest. [naam medeverdachte 3] vertelde dat hij en de broeders getraind hebben met airsoft wapens in gesimuleerde oorlog met anderen. Ook vroeg [naam medeverdachte 3] om pistolen zodat zij zich kunnen verdedigen als de politie komt. [naam medeverdachte 6] zei dat hij zich veiliger voelt als tijdens de training scherpe munitie aanwezig is, al zouden het maar vijf kogels zijn. Op die manier zouden zij zichzelf kunnen doden als de politie komt of de politie kunnen aanvallen en zelf doodgeschoten kunnen worden. Op de vraag van [naam infiltrant] of iedereen hetzelfde vond van de pistolen, zeiden alle vijf ‘ja’. In zijn debriefing schrijft [naam infiltrant] :

I asked if everyone felt the same way about the pistols and all 5 said yes.” [37]
Over het einde van de bijeenkomst relateert [naam infiltrant] in zijn proces-verbaal:
“I signaled towards [naam medeverdachte 1] and said that l knew what [naam medeverdachte 1] wanted to do and I asked if they all wanted the same thing. The 4 guys all said yes.” [38]
Na beëindiging van de ontmoeting heeft [naam infiltrant] nog aan [naam medeverdachte 1] gevraagd waarom de verdachte wat stiller was dan de anderen.
“I asked [naam medeverdachte 1] about guy 2 and said that he was really quiet, he never said a word almost. [naam medeverdachte 1] said that he had spoken to him before and said that a lot of the brothers had the same questions and worries, so there was no need for everyone to ask the same thing, instead they had given the questions to 2 of them.”
- Tussenbeoordeling
De verklaring van de verdachte dat hij bij de ontmoeting in het park niet durfde weg te lopen uit de vriendenkring, bang en in shock was, acht de rechtbank niet aannemelijk: ondanks zijn wetenschap op 17 september 2018 is hij de volgende dag komen opdagen, is hij meegegaan naar de ontmoeting in het park en heeft hij vervolgens tot twee keer toe ingestemd met gerichte vragen van [naam infiltrant] . Ook wordt er over hem en zijn reis (on)mogelijkheden gesproken in zijn bijzijn. Bij dit alles distantieert de verdachte zich niet. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal van [naam infiltrant] .
23 september 2018
Na de bijeenkomst in het park, heeft de verdachte op de zoekterm ‘Bosnian Isis’ gezocht op het internet.
23 op 24 september 2018
Om 22.25 uur stuurt [naam medeverdachte 1] via WhatsApp aan de verdachte een uitnodiging om de volgende dag een broodje te eten. De afspraak wordt gemaakt.
Het ging hier blijkens een combinatie van baken gegevens en WhatsApp berichten om een korte ontmoeting op 24 september 2018 van 11.34 tot 11.39 uur. [39] Niet is vastgesteld wat bij deze ontmoeting is besproken.
De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard:
“Op de avond van de 23ste stuurde [naam medeverdachte 1] mij een app: kom je morgen een broodje eten? [naam medeverdachte 1] heeft mij die dag bij een Turkse bakkerij uitgelegd dat broeder [naam infiltrant] wapens kon regelen en dat ik een wapen kon krijgen als ik dat wilde. Ik heb tegen [naam medeverdachte 1] gezegd dat ik niets met wapens te maken wilde hebben en nergens bij betrokken wilde zijn. [naam medeverdachte 1] wilde dat ik erover na zou denken, maar ik zei dat ik dat niet hoefde.”
26 september 2018
Op 26 september 2018 om 23.37 uur bericht de verdachte via WhatsApp aan [naam medeverdachte 1] dat hij over tien minuten bij hem zou zijn. Op de camerabeelden was te zien dat om 23.55 uur de verdachte verscheen bij de flat van [naam medeverdachte 1] .
Om 23.58 uur verdwenen beiden uit beeld achter de flat van [naam medeverdachte 1] . Op 27 september 2018 omstreeks 01.00 uur kwam [naam medeverdachte 1] weer terug bij zijn woning.
Van deze ontmoeting zijn verder geen andere beelden of geluidopnames.
Hierover heeft de verdachte ter zitting verklaard:
“Op de 26ste haalde ik [naam medeverdachte 1] uit zijn bed. Ik heb hem achter zijn huis bij de Aldi urenlang gesproken en hem gezegd dat ik er niets mee te maken wilde hebben: niet met [naam infiltrant] en niet met wapens, klaar. Ik heb hem verteld over mijn privé- omstandigheden over mijn zusje en mijn vrouw. Ik heb hem urenlang gesproken dat ik niets met [naam infiltrant] te maken wilde hebben en dat ik dat ook tegen de andere jongens zou zeggen.”
27 september 2018
Voorafgaand aan de ontmoeting van [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 2] met [naam infiltrant] en een tweede politie-infiltrant in het vakantiehuis in Weert, hebben [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 6] tussen 11.49 en 13.01 uur, een ontmoeting met de verdachte.
In de vakantiewoning in Weert wordt bijna direct door de infiltranten gevraagd waar de vijfde man is. Daarover merken de verdachten onder meer het volgende op tegenover de infiltranten: [40]
- [naam medeverdachte 1] : The one with long hair. He couldn’t make it today. (…)
- [naam medeverdachte 1] : He was a little bit afraid
- [naam medeverdachte 1] : So I told him there is nothing to ..ntv.. (schuivende stoel).. Subhanallah. Somehow. But so I told him it is alright. I am gonna get your stuff. (…) Once I have the stuff, I put it in your hand (…)
- [naam medeverdachte 1] :to be honest. He know it is now a little bit to late. To, to, to change his mind. But I told him, he have to, he have to walk on his knee (?? Fon).Because I told him if you do it because, because of our pressure, don’t do it. And it was inglas (fon) in your hand. He will do it ..ntv/tolk..But the reason why I ask him to join because t lo ve you for the sake of Allah... ntv/tolk... You have the same dream as us.
- [naam infiltrant] : That's all I need to know because if you have told me that he is not the last one, because I brought 5 things to take. I would have kept it.
- [naam medeverdachte 3] : No. He is with us and he also know to try to let it training (fon). Like how to put it in and out elkaar... so he knows that. (…)
- [naam infiltrant] : So he told me: ok, if I change my mind, I have 2 other people in mind he also recruited. I know them also very well. But for now I told him my focus is on you because you know all the plans, you know, you have seen them, you (…)
[naam medeverdachte 3] : Can I say one thing., sir. There is one thing he said. I need to have it, by my hands (…)
[naam medeverdachte 1] : Don't worry, today Inshallah, we gonna have it, I just put in his hand, we all go ahead, just don't worry.
Bij het onderzoeksteam van de politie is bekend dat [naam verdachte] lang haar heeft. [41]
a.3. Beoordeling en conclusie wetenschap van de verdachte in de tenlastegelegde periode
Uit de hiervoor besproken feiten en omstandigheden vloeien naar het oordeel van de rechtbank vermoedens voort die in onderlinge samenhang beschouwd overtuigend bewijs vormen voor de wetenschap van de verdachte van de aanslagplannen van [naam medeverdachte 1] en de medeverdachten.
Op basis van voorgaande weergave van de bevindingen (onder a1 en a2) kunnen de volgende vaststellingen worden gedaan:
  • op 25 juni 2018 laat zijn partner aan de verdachte weten geen kinderen van hem te willen, omdat de verdachte dood zou gaan;
  • 5 juli 2018 laat [naam medeverdachte 1] aan [naam infiltrant] weten dat hij hulp en ondersteuning nodig heeft bij het plegen van een aanslag die grote schade zou veroorzaken;
  • er is sprake van een regelmatig contact van de verdachte met niet alleen [naam medeverdachte 1] , maar ook de groep medeverdachten om hem heen;
  • er is in de contacten tussen de medeverdachten veelvuldig sprake van versluierde taal en omzichtigheid in de onderlinge communicatie;
  • de ontmoetingen van de verdachten onderling spelen zich voor een belangrijk deel af rondom ontmoetingen, dan wel e-mail of Telegram contact van [naam medeverdachte 1] met [naam infiltrant] ;
  • de verdachte is aanwezig bij die ontmoetingen met de medeverdachten en speelt in die onderlinge contacten een zodanige rol dat van voortdurende afzijdigheid of passiviteit geen sprake is;
  • op 18 september 2018 heeft de verdachte met zoveel woorden zowel zijn wens om over een wapen te beschikken als zijn deelname aan de plannen van [naam medeverdachte 1] bevestigd;
  • op 27 september 2018 meldt [naam medeverdachte 1] dat de verdachte al zijn plannen kent en ze heeft gezien.
Anders dan de verdachte, [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] zijn binnen het opsporingsonderzoek 26Orem geen andere verdachten in beeld geweest en dit zijn ook degenen geweest die in wisselende samenstellingen aanwezig waren bij de diverse voornoemde ontmoetingen.
De rechtbank komt tot de volgende bevindingen met betrekking tot ‘de groep van vijf’ waarover [naam medeverdachte 1] met [naam infiltrant] spreekt:
  • 16 juli 2018 meldt [naam medeverdachte 1] aan [naam infiltrant] dat hij snel zal weten hoeveel broeders mee zullen doen;
  • 24 juli 2018 meldt [naam medeverdachte 1] aan [naam infiltrant] dat de groep op dat moment uit vijf personen bestaat, met hem erbij; hij is bezig een zesde persoon te regelen, maar focust zich op de vijf personen;
  • 12 augustus 2018 bevestigt [naam medeverdachte 1] aan [naam infiltrant] dat de groep nog steeds uit vijf personen bestaat, met hem erbij;
  • 30 augustus 2018 herhaalt [naam medeverdachte 1] richting [naam infiltrant] dat zij nog steeds met zijn vijven zijn, één van deze broeders heeft twee jaar gevangen gezeten in Nederland, een omschrijving die gezien de strafbladen van de verdachten in deze zaak alleen betrekking kan hebben op [naam verdachte] . Voorts meldt [naam medeverdachte 1] aan [naam infiltrant] dat [naam medeverdachte 5] niet bij zijn plannen is betrokken en dat [naam medeverdachte 4] nog niet is overtuigd om nu mee te doen met een aanslag;
  • 17 september 2018 laat [naam medeverdachte 1] aan [naam infiltrant] weten dat de broeders morgen allemaal zullen komen;
  • 18 september 2018 zijn bij de ontmoeting met [naam infiltrant] aanwezig: [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 6] en [naam verdachte] ;
  • 27 september 2018 blijkt uit uitlatingen van [naam medeverdachte 1] dat de verdachte bij de groep van vijf hoort danwel hoorde;
Indien deze bevindingen in onderlinge samenhang en in verband met voorgaande vaststellingen worden bezien, dan kan het niet anders zijn dan dat [naam verdachte] onderdeel van deze groep heeft uitgemaakt.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de verdachte in de hierna bewezen verklaarde periode van 1 juni 2018 tot en met 27 september 2018 wetenschap heeft gehad van de aanslagplannen.
Dat die plannen ten tijde van die ontmoetingen voor de groepsleden (waaronder [naam medeverdachte 1] zelf) en dus ook de verdachte nog niet concreet naar tijd en plaats bepaald waren, is niet doorslaggevend.
Bij deze conclusie omtrent de wetenschap van de verdachte weegt de rechtbank voorts mee:
  • bij uitspraken van deze rechtbank van heden worden de medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 6] veroordeeld voor onder meer het medeplegen van de voorbereiding van een aanslag in de periode vanaf 1 juni 2018;
  • de verdachte heeft een grote hoeveelheid jihadistisch propagandamateriaal op zijn computers en telefoons en wisselt dit materiaal ook uit met medeverdachten.
Gezien al het voorgaande acht de rechtbank het alternatieve scenario van de verdediging dat bij de verdachte grotendeels sprake was van onwetendheid ten aanzien van vermeende aanslagplannen niet aannemelijk geworden. Daarbij komt dat als het al zo zou zijn dat de verdachte heeft afgezien van de training en overhandiging van de wapens in Weert, hij zich in de daaraan voorafgaande periode schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van aanslagen door daartoe de voorbereidende besprekingen en afspraken met medeverdachten en [naam infiltrant] te maken.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande komt de rechtbank toe aan de consequenties van het vorenstaande voor de verwijten die aan de verdachte gemaakt worden.
De tenlastegelegde handelingen
De rechtbank concludeert op grond van al het vorenstaande dat zij geen bewijs aanwezig acht voor het (medeplegen van) het voorhanden hebben van wapens en evenmin voor het voorhanden hebben van grondstoffen voor explosieven door de verdachte en spreekt hem van feit 1 primair vrij.
Met betrekking tot feit 1 subsidiair overweegt de rechtbank het volgende.
Het is, om tot een bewezenverklaring van de in artikel 96, tweede lid, Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van de in artikel 289a Sr omschreven misdrijven te komen, voldoende indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat moet worden aangenomen dat de voor toepassing van artikel 46 Sr vereiste mate van concretisering ook geldt voor artikel 96, tweede lid, Sr. Vereist is derhalve slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in artikel 289a Sr omschreven misdrijf de nader aan artikel 96, tweede lid, Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht. [42]
Gelet op de bij de groep rond [naam medeverdachte 1] bestaande plannen om een aanslag te plegen op een festival of een andere plaats waar veel mensen bij elkaar zouden zijn, met wapens en explosieven, op welke - nog niet naar plaats en tijd concreet omschreven - misdrijven het oogmerk van ook de verdachte was gericht, is aan de vereiste mate van concretisering voldaan.
Met het uiterlijk aanzien, timing en duur van de ontmoetingen die de verdachte kort voorafgaand aan 27 september 2018 met de medeverdachten heeft gehad is niet onverenigbaar dat de verdachte in één of meer van deze gesprekken kenbaar heeft gemaakt dat hij niet mee wilde naar Weert, dan wel, zoals hij zelf heeft verklaard, niets met wapens of met [naam infiltrant] te maken wilde hebben, en verder nergens bij betrokken wilde zijn.
Op 27 september 2018 doen [naam medeverdachte 1] en ook [naam medeverdachte 3] tegenover [naam infiltrant] en de andere infiltrant uitingen met de strekking dat de verdachte nog wel aan boord zou zijn. Dat neemt niet weg dat met name [naam medeverdachte 1] op dat moment ter verklaring van diens afwezigheid ook het gebrek aan durf (
a bit scared) bij de verdachte heeft benoemd en ook dat hij de verdachte al had toegesproken hierover. In die zin is het denkbaar dat het gesprek met de politie-infiltranten in Weert de sporen draagt van (een) eerdere discussie(s) met de verdachte, wat ondersteuning voor het standpunt van de verdachte zou kunnen zijn.
In het voordeel van de verdachte, en bij gebrek aan andersluidend bewijs, zal de rechtbank er dan ook van uitgaan dat de verdachte op enig moment op dan wel kort vóór 27 september 2018 heeft besloten en gezegd zijn deelname aan de plannen van [naam medeverdachte 1] te willen beëindigen.
Dit heeft echter geen invloed op de vaststelling van zijn eerdere deelname aan de voorbereiding alsmede de (verdere) voorbereiding en uitvoering van de plannen als zodanig en doet niet af aan de bewezenverklaring van dit voorbereidingsdelict.
In het geval van de verdachte acht de rechtbank - met de officieren van justitie in hun subsidiaire standpunt - bewezen dat deze voorbereiding de volgende feitelijke handelingen heeft omvat:
Onder A:
het zich eigen maken van het jihadistisch gedachtengoed.
Onder B:
het aanwezig zijn bij ontmoetingen waarop gesproken werd over de voorbereiding van een aanslag.
Onder D:
het zich laten informeren over de levering van grondstoffen voor bommen en handvuurwapens.
5.3.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Het openbaar ministerie en de verdediging verschillen van opvatting over de vraag of in deze zaak sprake is van een organisatie in de zin van artikel 140a c.q. artikel 140 Sr.
Allereerst dient de rechtbank vast te stellen van welke eisen hierbij moet worden uitgegaan. De rechtbank volgt in beginsel de eisen welke de Hoge Raad sedert 1990 in bestendige jurisprudentie [43] heeft geformuleerd ten aanzien van artikel 140 Sr nu artikel 140a Sr als specialis [44] heeft te gelden en alle bestanddelen met uitzondering van het terroristisch oogmerk op dezelfde wijze dienen te worden uitgelegd.
Aldus dient bij het beantwoorden van de vraag wanneer sprake is van een organisatie ex artikel 140a/140 Sr - los van het daarbij behorende oogmerk, waarover hieronder meer - te worden uitgegaan van:
  • een samenwerkingsverband;
  • met een zekere duurzaamheid en structuur;
  • tussen tenminste twee (c.q. de individuele verdachte en één ander) personen.
Onderzocht moet worden of in het onderhavige geval daarvan sprake is.
De eerste vraag: samenwerkingsverband? Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake in de periode gelegen tussen 1 juni 2018 - onder meer: [naam medeverdachte 1] spreekt op 5 juli 2018 over de broeders die zijn ingelicht - en 27 september 2018. In die periode is er sprake van een samenwerking tussen de verdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 3] , bestaande in het voorbereiden van aanslagen met behulp van vuurwapens - treffen met, instructie van en overhandiging van vuurwapens door politie-infiltranten te Weert - en zelfgemaakte bommen met behulp van onder meer kunstmest en in de tenlastelegging genoemde chemische stoffen, vervoer door [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 4] en aankoop door en namens [naam medeverdachte 1] van chemische stoffen. De samenwerking uit zich voorts (doch is niet beperkt tot) in het bespreken van plannen daartoe met politie-infiltranten en onderling in verschillende huizen van verdachten, tijdens autoritten en op straat, en de vele (individuele) gesprekken tussen [naam medeverdachte 1] en één of meer bovengenoemde personen waaronder (ook) [naam medeverdachte 4] en [naam verdachte] onder meer met de politie-infiltrant (Presikhaaf Park) c.q. het verblijven in de nabijheid van die infiltrant (Utrecht).
De tweede vraag: duurzaamheid en structuur? Om met het laatste te beginnen: de structuur blijkt uit het totale aantal deelnemers, te weten de verdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 6] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] en [naam verdachte] , waarbij [naam medeverdachte 1] zich manifesteert als degene met (de meeste) initiatieven. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat [naam medeverdachte 1] steeds en frequent contact met de overige verdachte(n) alsmede met de politie-infiltrant heeft en zoekt, en hij een gezamenlijke bespreking met die infiltrant en de overige verdachten organiseert in het Presikhaaf Park te Arnhem. Voorts zijn ook hier van belang de hierboven geschetste omstandigheden alsmede (frequente) onderlinge contacten tussen één of meer van de hiervoor genoemde personen. De duurzaamheid is in dit geval gegeven door de tijdspanne waarin een en ander zich heeft afgespeeld, te weten de periode tussen 1 juni 2018 en 27 september 2018, de dag van de aanhouding van de verdachten, alsmede de frequentie van de contacten.
Ten slotte de derde vraag: deze wordt eigenlijk door het hierboven overwogene reeds beantwoord. Een korte greep uit het dossier laat zien dat de verdachten elkaar hebben getroffen op meer dan één moment en op meer dan één plaats (Arnhem, Utrecht, Rotterdam, Vlaardingen, soms in wisselende samenstelling) en tezamen met de infiltrant in Arnhem (Presikhaaf Park) en in Weert (in geval [naam medeverdachte 4] : alsmede het ophalen en vervoeren van potentieel explosieve stoffen - kunstmest - vanuit Breda naar Arnhem).
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de vaststelling dat tussen de verdachte en de hierboven genoemden sprake is geweest van een feitelijke organisatie als bedoeld in artikel 140a c.q. 140 Sr.
Daarmede staat echter nog niet vast dat deze organisatie er ook daadwerkelijk een is in de zin van voornoemde artikelen. Daarvoor moet immers vast komen te staan dat de organisatie zich heeft beziggehouden met een of meer strafbare feiten als genoemd in de tenlastelegging. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Gelet op de omstandigheid dat de rechtbank - kort gezegd - voorbereiding voor aanslagen en wapenbezit als bedoeld in feit 1 bewezen verklaart en deze naar het oordeel van de rechtbank niet alleen doch tezamen en in vereniging met onder meer dezelfde personen als hierboven genoemd zijn begaan, kan niet anders dan tot de conclusie worden gekomen dat deze organisatie als zodanig zich heeft beziggehouden met deze strafbare feiten.
Nu rest nog de vraag of en zo ja welk oogmerk die organisatie had, namelijk het oogmerk tot het plegen van misdrijven (artikel 140 Sr) of tot het plegen van terroristische misdrijven (artikel 140a Sr).
De rechtbank zal de vraag naar het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven als de meest vergaande het eerst behandelen. Hierbij is van groot belang de vraag naar het terroristisch oogmerk, nu dat oogmerk bepaalde misdrijven, waaronder die omschreven in de artikelen 96 en 157, 176a en b, 288a, 289(a) Sr blijkens artikel 83 Sr kwalificeert tot terroristische misdrijven. De vraag spitst zich dan ook toe op wat terroristisch oogmerk is.
Een definitie van dit begrip treffen we aan in artikel 83a Sr. De wetgever heeft het terroristisch oogmerk - kort samengevat - omschreven als een gedraging die het oogmerk heeft om (een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen dan wel de overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel (internationale) structuren van een land te ontwrichten of te vernietigen.
Dit bestanddeel maakt deel uit van een aantal onderdelen van de tenlastelegging. Hiermee is een strafverzwarend element ingebracht.
Het oogmerk is het naaste doel van de dader, het is datgene wat hij wil of waar het hem om te doen is. Het motief hiervoor kan economisch, politiek of religieus geïnspireerd zijn.
Zich serieus met de Koran bezig houden en in dat kader praten over de jihad, het verwerpen van de democratie, het niet aanvaarden van wetten behalve die, die afkomstig zijn van Allah, is binnen de grondwettelijke vrijheden van meningsuiting en van godsdienst toegestaan, ook al raken de gesprekken de fundamenten van onze samenleving, zijnde de democratie en de rechtsstaat. Deze vrijheden zijn echter niet onbeperkt en vinden hun begrenzing in het plegen van misdrijven, ook al worden die misdrijven uit politiek religieuze motieven gepleegd.
Uit het bespreken en feitelijk voorbereiden van een bomaanslag (kunstmest en chemische stoffen), het verwerven en voorhanden hebben van vuurwapens, het ondergaan van een training/instructie met die wapens (Weert), het voorbereiden van de eigen dood (afscheidsbrieven, huur van gezamenlijke woning), het daaromtrent spreken met de levenspartner, het daadwerkelijk benoemen van objecten voor een aanslag (Gay Pride of andere LHBT-feesten, militaire basis), vermag de rechtbank af te leiden dat al deze feiten in onderling verband en samenhang, tegen de achtergrond van het gewelddadige gedachtegoed van in ieder geval een aantal van de verdachten ( [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 6] , [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] ), voldoende grond opleveren om aan te nemen dat er sprake is van een terroristisch oogmerk, bestaande uit het aanjagen van vrees bij (een deel van) de bevolking en/of het ontwrichten van fundamentele politieke structuren.
Niet nodig is dat de verdachte als deelnemer aan de organisatie en medepleger van de overige bewezenverklaarde feiten aanhanger was van eerder genoemd gedachtegoed. Voldoende is dat hij daarvan weet had, alsook van het voornemen om (terroristische) misdrijven te plegen. Daarover informeert het dossier dat de verdachten onderling (heel) vaak met elkaar spraken over de (gewelddadige) jihad.
Al het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel, dat de verdachte deelnam aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair.
hij in de periode van
1 juni2018 tot
en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of
Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk met het oogmerk ter voorbereiding van de te plegen misdrijven omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of
176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te
weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk, en
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is (te) begaan met een
terroristisch oogmerk,
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf
aan zich en/of anderen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen,
immers hebben verdachte en zijn mededaders tezamen en in vereniging
met elkaar
ten behoeve van (te plegen) aanslagen op meer locaties in Nederland, waarbij gebruik gemaakt zou moeten worden van Kalasjnikovs, althans automatische vuurwapens en handvuurwapens en bomvesten en een (auto)bom en handgranaten
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd
met een terroristisch oogmerk eigen gemaakt, en
B. tijdens/middels een of meer ontmoeting(en) en/of telefonische en/of
digitale contact(en) (waaronder Telegram) (versluierd) gesproken over en/of
plannen gemaakt met betrekking tot (de voorbereiding van) een of meer (te
plegen) aanslag(en), enD. zich laten informeren over(de levering van)
de grondstoffen voor een autobom en (de aanschaf van) de
grondstoffen voor explosieven in bomvesten en (de levering
van) Kalasjnikovs, althans een automatische vuurwapens en (de levering van) handvuurwapens en (de levering van) handgranaten;
2.
hij in of omstreeks de periode van
1 juni2018 tot en met 27 september
2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht
en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
met mededaders, [naam medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] ) en [naam medeverdachte 6] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 6] ) en [naam medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 2] ) en [naam medeverdachte 4] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 4] ) en [naam medeverdachte 3] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 3] ),
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan net een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerdervermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96
lid 2), en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens
en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
medeplegen van met het oogmerk om voor te bereiden dat moord en/of doodslag en/of opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, wordt begaan, telkens begaan met een terroristisch oogmerk, zich gelegenheid/middelen/inlichtingen tot het plegen van het misdrijf verschaffen en/of trachten te verschaffen;
Ten aanzien van feit 2
medeplegen van deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf en maatregel

De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan de voorbereiding van een grote terroristische aanslag op willekeurige burgers en politie in Nederland. Zij hebben gezamenlijk deelgenomen aan een terroristische organisatie. De verdachten waren voornemens eind 2018 met een voertuig een (zware) bomaanslag te plegen en elders een festival binnen te dringen ‘schietend als een gek op mensen’ met Kalasjnikovs, waartoe verdachte als medepleger voorbereidingshandelingen heeft gepleegd. De medeverdachten zouden daarbij ook handgranaten en bomvesten hebben willen gebruiken. De bomvesten zouden gebruikt moeten worden als de politie zou arriveren, zodat ook zij daarmee slachtoffer zouden worden. De verdachten hadden namelijk duidelijk kenbaar gemaakt dat zij zelf niet levend in handen van de politie zouden willen vallen.
De bewezen verklaarde feiten zijn zeer ernstige misdrijven, hetgeen zwaar meeweegt bij de bepaling van de (hoogte van de) straf. De internationale gemeenschap wordt geteisterd door bloedige en angstaanjagende terroristische aanslagen. Deze aanslagen worden gepleegd vanuit een intolerante religieuze ideologie, waarbij wordt geprobeerd het eigen gelijk op gewelddadige wijze aan anderen op te leggen en waarbij de bevolking veelal slachtoffer is en ernstige vrees wordt aangejaagd. Daarbij worden geen middelen en methoden geschuwd. De verdachte en de medeverdachten hebben zowel de burgerbevolking als de politie in Nederland op zware wijze beoogd te treffen met een bloedige aanslag waarbij grote aantallen onschuldige personen het slachtoffer zouden moeten worden. Dankzij tijdig ingrijpen van de Nederlandse overheidsdiensten hebben de verdachte en de medeverdachten hun plannen niet kunnen uitvoeren.
Bescherming van de maatschappij
Samenlevingen die worden geconfronteerd met terroristisch geweld dienen hiertegen te worden beschermd. Met grote inzet trachten overheden, waaronder de Nederlandse, zich dan ook daartegen te weren, onder andere door wetgeving in het leven te roepen waarbij wordt getracht terrorisme in de kiem te smoren door middel van strafbaarstellingen die zien op de fase voorafgaande aan het plegen van een terroristisch misdrijf waarin voorbereidende handelingen daartoe worden getroffen, zoals in de onderhavige zaak.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 mei 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf. Nu deze veroordeling pas onherroepelijk is geworden na de bewezenverklaarde feiten in deze zaak, zal de rechtbank deze veroordeling niet in strafverzwarende zin meewegen.
Rapportages
Ter beoordeling van de toerekenbaarheid van de verdachte, heeft de rechtbank een pro Justitia rapport ontvangen van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en
Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), opgemaakt door D.C.W.H. Naus, psychiater, A. Witvliet, GZ-psycholoog, en G.J. Ploeg, forensisch milieuonderzoeker, gedateerd 5 maart 2020.
Uit voormeld rapport komt - kort samengevat en voor zover relevant - naar voren dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Hij heeft niet meegedaan aan het testpsychologisch onderzoek en geen inhoudelijke gesprekken gevoerd met onderzoeker. De verdachte heeft enkel een paar sociale gesprekjes op de afdeling gevoerd waar hij zich veelvuldig ophield. Door het gebrek aan medewerking is in het onderhavige onderzoek alleen gebruik gemaakt van het forensisch milieuonderzoek, eerdere pro Justitia rapportages, de observaties in het PBC en het huidige strafdossier. Deze informatie blijkt uiteindelijk onvoldoende om diagnostische conclusies te kunnen trekken en/of mogelijke stoornissen met zekerheid te kunnen verwerpen. Wel zijn er enkele richtinggevende hypotheses te formuleren. Zo lijkt een ernstig psychopathologisch toestandsbeeld, zoals een psychose, manie, depressie of angststoornis niet aanwezig. Ook wordt genoemd dat het onbekend is gebleven of de verdachte in 2013 in Syrië ook betrokken is geweest bij gevechtshandelingen en of en zo ja hoeveel dood en verderf hij toen heeft gezien aangezien hij nooit over deze periode heeft gesproken met rapporteurs of reclasseringsmedewerkers. Het blijft dan ook in het ongewisse of er sprake zou kunnen zijn van traumatisering bij de verdachte in dit kader. De identiteit van de verdachte is in afgelopen jaren sterk religieus gekleurd. Nergens worden signalen gezien dat zijn denkbeelden gematigder werden. Hij blijft ondanks contactverboden omgaan met personen binnen het (Arnhemse) jihadistennetwerk, en zijn leven lijkt al sinds vele jaren volledig in het teken te staan van de salafistische-jihadistische islam.
Verder zijn er sinds 2012 geen aanwijzingen meer voor het gebruik van drugs of alcohol.
Sinds die tijd lijkt hij (goeddeels) abstinent van middelen.
Concluderend zijn er geen aanwijzingen voor psychopathologie bij de verdachte, noch voor
ontwikkelingsproblematiek zoals autisme of ADHD. Wel zijn er aanwijzingen voor een lage
intelligentie, maar het blijft onduidelijk of er sprake is van een forensisch
relevante verstandelijke beperking. Verder blijft het wegens gebrek aan informatie en het
ontbreken van een gedragskundig onderzoek sinds 2012, onduidelijk hoe de persoonlijkheid
van de verdachte zich in afgelopen zeven jaar heeft ontwikkeld. Al met al betekent dit dat er geen dusdanige stoornis kan worden vastgesteld (noch kan worden uitgesloten), die het niveau van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens haalt.
Gezien voornoemde onthouden onderzoekers zich van advies tot het eventueel opleggen van een behandeling binnen een gedwongen kader.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van een ideologisch duidingsrapport over de verdachte, uitgevoerd door ‘Nuance door Training & Advies’ (NTA) in opdracht van de reclassering, gedateerd mei 2020. Uit dit rapport komt - concluderend - naar voren dat de verdachte is gevormd in gewelddadig salafistische concepten. Hij lijkt een gewelddadig salafistisch curriculum gevolgd te hebben. Hij lijkt gevormd te zijn door politieke en gewelddadig salafistische predikers en geestelijken. Zowel tijdens detentie als daarbuiten, via online kanalen. Informatie uit gewelddadig salafistische (online) bronnen vormen zijn enige referentiekader.
De verdachte beschouwt de democratische rechtsorde als taghout. [46] Hij keurt de democratie volledig af omdat deze in strijd is met de islamitische wetgeving. Hij lijkt ook de legitimiteit van het Nederlandse rechtssysteem en andere systemen in de wereld niet te erkennen. Individuele moslims die de democratische rechtsorde en het Nederlandse rechtssysteem wél erkennen en/of erin participeren ziet hij per definitie als afvalligen van wie afstand genomen moet worden. Hij lijkt erin te geloven dat fysiek geweld tegen deze individuen legitiem is. Dit is onderdeel van de gewelddadig salafistische ideologie. Dit denkkader kan leiden tot een geweldsrisico tegen mensen die gezien worden als afvalligen.
De verdachte ziet Nederland als een land in oorlog met de islam. Hij bestempelt het als een oorlogsgebied. Binnen de ideologie van gewelddadig salafisme wordt dit concept gebruikt om geweld tegen Nederland legitiem te verklaren, zoals het plegen van aanslagen.
Ten slotte heeft de rechtbank ook kennis genomen van een rapport van Reclassering Nederland (hierna: reclassering), gedateerd 5 juni 2020. Uit dit rapport komt - kort samengevat - naar voren dat de verdachte begeleiding wil bij het vormen van een ander en niet gewelddadig gedachtegoed. Evenzo is duidelijk dat hij op dit moment niet zelfstandig kiest om met het gewelddadige gedachtegoed te breken. Duidelijk is dat het extremistisch gewelddadige gedachtegoed bij de verdachte is geïnternaliseerd en er door het buitensluiten van de ratio in zijn oordeelsvorming, er geen mogelijkheden zijn voor nuancering of herstructurering van het gedachtegoed, waardoor gedragsverandering niet kan ontstaan.
De inschatting van de reclassering is dat sprake is van een hoge kans op recidive. Het risico op het plegen van extremistisch geweld wordt op basis van de VERA-2R [47] en op grond van de beoordeelde domeinen (ook) ingeschat als hoog.
Bij een veroordeling tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseert de reclassering een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM, artikel 38z Sr) op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de gevangenisstraf. Er is sprake van een verdenking en een gedachtegoed die hoge risico’s met zich meebrengen en die naar verwachting nog steeds aanwezig zijn na de gevangenisstraf. Daarnaast heeft de verdachte niet meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek voor een pro Justitiarapportage.
Radicalisering
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, hebben - gelet op de bestaande ernstige zorgen ten aanzien van de mate van radicalisering van de verdachte en het daarmee samenhangende gevaar voor herhaling van vergelijkbare feiten - slechts in zeer beperkte een matigende invloed op de straftoemeting. Ook de belangen van resocialisering zijn daarom zeer beperkt van invloed op de bepaling van (de hoogte van) de straf.
Slotsom
De rechtbank heeft in het bijzonder gelet op het wettelijk kader van strafmaxima van de strafbaarstellingen waarop de bewezenverklaringen zijn toegespitst met name met betrekking tot feit 1, de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de aard van de strafbaarstellingen, het belang dat de Nederlandse maatschappij gedurende een lange periode wordt beschermd tegen de risico’s van de (vreselijke) gevolgen van een geslaagde aanslag door de verdachte en op overwegingen van speciale preventie.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, zal aan de verdachte een gevangenisstraf worden op gelegd van kortere duur dan door de officieren van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal tevens de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Op die manier wordt het mogelijk om de verdachte in aansluiting op de gevangenisstraf onder toezicht te stellen indien dit op dat moment nog noodzakelijk wordt geacht. Oplegging van deze maatregel is nodig ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De verdachte lijkt immers nog steeds een gewelddadige, salafistische ideologie aan te hangen, waardoor het recidiverisico op extremistisch geweld hoog is. Langdurig toezicht is nodig om dit recidiverisico te beteugelen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel is voldaan nu de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf zal opleggen wegens misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraffen van vier jaren of meer zijn gesteld en er een met redenen omkleed en ondertekend advies van de reclassering is overgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

9..In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd:
  • teruggave aan de verdachte van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 1 tot en met 9 vermelde voorwerpen;
  • verbeurdverklaring van het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 10 vermelde voorwerp.
Beoordeling
Het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 10 vermelde voorwerp zal worden verbeurd verklaard.
De bewezen feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan.
Ten aanzien van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 1 tot en met 9 vermelde voorwerpen zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 38z, 47, 57, 83, 96, 140a, 157, 176a, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 subsidiair en 2 het onder 10 vermelde voorwerp:
gelast de teruggave aan verdachte van de onder 1 tot en met 9 vermelde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat en R. Meulendijk, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2020.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari 2018 tot
en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of
Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van het/de misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,
te weten:
-moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289
juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
-het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is, zoals bedoeld in
artikel 157 sub 1en 2 van het Wetboek van Strafrecht, (te) begaan met een
terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e)
(vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of grondstoffen voor
een of meer (auto)bom(men) en/of grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en/of zoutzuur en/of waterstofperoxide en/of aceton, bestemd tot het begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(art. 46, 83, 157, 176a en 289 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01 januari 2018 tot
en met 27 september 2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of
Vlaardingen en/of Utrecht en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk met het oogmerk ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het
(meermalen) te plegen misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 83 en/of 157 en/of
176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te
weten:
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk, en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is (te) begaan met een
terroristisch oogmerk,
-een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen
plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf
aan zich en/of anderen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen
en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot
het plegen van het misdrijf,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging
met elkaar, althans alleen, (telkens)
ten behoeve van een of meer (te plegen) aanslag(en) op een of meer locatie(s)
en/of een of meer perso(o)n(en) in Nederland, waarbij gebruik gemaakt zou moeten worden van een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bomvest(en) en/of een of meer (auto)bom(men) en/of een of meer handgrana(a)t(en)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd
met een terroristisch oogmerk eigen gemaakt, en/of
B. tijdens/middels een of meer ontmoeting(en) en/of telefonische en/of
digitale contact(en) (waaronder Telegram) (versluierd) gesproken over en/of
plannen gemaakt met betrekking tot (de voorbereiding van) een of meer (te
plegen) aanslag(en), en/of
C. een of meer perso(o)n(en) benaderd en/of laten benaderen om (gezamenlijk) een of meer aanslag(en) te plegen op een of meer locatie(s), en/of
D. zich laten informeren over en/of op internet gezocht naar (de levering van)
de grondstoffen voor een of meer autobom(men) en/of (de aanschaf van) de
grondstoffen voor explosieven in een of meer bomvest(en), en/of (de levering
van) een of meer Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) vuurwapen(s) en/of (de levering van) een of meer (hand)vuurwapen(s) en/of (de levering van) een of meer handgrana(a)t(en), en/of
E. (op internet) gezocht naar een of meer doel(en) en/of locatie(s) voor een
of meer (te plegen) aanslag(en), en/of
F. aangeschaft en/of laten leveren en/of voorhanden gehad een of meer
Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een
of meer (hand)vuurwapen(s) en/of grondstoffen voor een of meer (auto)bom(men) en/of grondstoffen voor explosieven voor in een of meer bomvest(en), te weten: kunstmest en/of zoutzuur en/of waterstofperoxide en/of aceton, en/of
G. zich laten trainen en/of geoefend in/met het gebruik van een of meer
Kalasjnikov(s), althans een of meer automatisch(e) (vuur)wapen(s) en/of een of
meer (hand)vuurwapen(s) en/of een of meer bomvest(en);
(art. 83, 96, 157, 176a, 176b, 288a, 289(a) Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 27 september
2018 te Arnhem en/of Rotterdam en/of Huissen en/of Vlaardingen en/of Utrecht
en/of Weert en/of Breda en/of elders in Nederland,
met een of meer mededader(s), waaronder (in elk geval) [naam medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 1] ) en/of [naam medeverdachte 6] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 6] ) en/of [naam medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 2] ) en/of [naam medeverdachte 4] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 4] ) en/of [naam medeverdachte 3] (geboren op [geboortedatum medeverdachte 3] ),
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van terroristische misdrijven, namelijk
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood
ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te)
begaan net een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht), en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht), en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289 juncto 83 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerdervermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96
lid 2), en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens
en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie);
(art. 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.In totaal: 4 liter zoutzuur, 4250 ml waterstofperoxide en 27,5 liter aceton.
2.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 131.
3.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 2515.
4.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 131: Dit gebaar wordt eveneens gemaakt door militanten van IS en staat centraal in de gewelddadige en compromisloze houding van IS tegenover zijn tegenstanders. IS-militanten bevestigen hun toewijding aan hun ideologie wanneer zij het teken vertonen.
5.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 2537.
6.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 2524.
7.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 2653 en 2654. Ameen is equivalent van Amen.
8.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 2667.
9.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 2783.
10.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 2786.
11.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 1788.
12.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 318.
13.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 1788.
14.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 326.
15.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 4432.
16.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 3096.
17.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 39.
18.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 1767.
19.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 3216.
20.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 3216.
21.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 3203.
22.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 597.
23.Door de raadsman van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] overgelegde e-mail d.d. 24 juli 2018 te 19.49 uur.
24.Proces-dossier 26Orem, ZD 1, p. 2514.
25.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 706.
26.[naam medeverdachte 2] heeft zich om 21.10 uur alsnog afgemeld.
27.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 4399.
28.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 759.
29.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 749.
30.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 531.
31.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 783.
32.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 3791.
33.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 3796.
34.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 808.
35.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 549.
36.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 550.
37.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 552.
38.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 552.
39.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 4424.
40.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 1065 e.v. en p. 1129 e.v.
41.Procesdossier 26Orem, ZD 1, p. 1099.
42.Hoge Raad 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416, NJ 2018/72.
43.Vgl. Hoge Raad 22 januari 2008, NJ 2008,72.
44.Kamerstukken II 2001/02, 28463.
45.Vgl. onder meer gerechtshof Den Haag, 18 januari 2013, ECLI:NL:GHDA:2013:BZ6496.
46.Letterlijk: aanbidden van andere zaken dan God, toekennen goddelijke eigenschappen aan derden. Wordt ook gezien als afgoderij.
47.Een risicotaxatie-instrument voor de inschatting van de kans op gewelddadig extremisme.