ECLI:NL:RBDHA:2023:21396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4613, AWB - 21_4614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en vergrijpboetes in verband met contante betalingen voor slops van motortankschip

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2012 en 2013. De inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd op basis van contante betalingen die eiseres zou hebben ontvangen voor de verkoop van spijsolie als afval (slops) van een motortankschip. Eiseres ontkende deze contante betalingen te hebben ontvangen en voerde aan dat de navorderingsaanslagen ten onrechte waren opgelegd, omdat er geen nieuw feit was dat navordering rechtvaardigde.

De rechtbank oordeelde dat de inspecteur het bewijsvermoeden had geleverd dat eiseres contante betalingen had ontvangen die niet in haar aangiften waren opgenomen. Dit bewijs was gebaseerd op bevindingen uit een strafrechtelijk onderzoek en de administratie van de vetinzamelaar. Eiseres had onvoldoende aangevoerd om dit bewijsvermoeden te ontzenuwen. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de navorderingsaanslagen ongegrond, maar vernietigde de vergrijpboetes omdat de inspecteur niet had aangetoond dat eiseres de contante betalingen had ontvangen. De rechtbank oordeelde verder dat eiseres recht had op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsprocedure.

De rechtbank veroordeelde de inspecteur tot het betalen van schadevergoeding aan eiseres en stelde de proceskosten vast. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 21/4613 en SGR 21/4614

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2023 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

en

de Staat der Nederlanden, de Minister voor Rechtsbescherming, de Staat.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting (VPB) (de navorderingsaanslagen) opgelegd. Daarbij zijn ook vergrijpboetes opgelegd (de boetebeschikkingen). Bij de navorderingsaanslagen is belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikkingen).
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 3 juni 2021 de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en rentebeschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft met dagtekening 11 juli 2022 in een gesloten envelop stukken aan de rechtbank toegezonden. Onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend de bestuursrechter kennis mag nemen van deze stukken. De dossiers zijn vervolgens in handen gesteld van de geheimhoudingskamer van deze rechtbank.
Bij beslissing van 24 januari 2023 heeft de geheimhoudingskamer het verzoek om beperkte kennisneming toegewezen. Eiseres heeft de rechtbank geen toestemming verleend om mede op grondslag van de geheime stukken uitspraak te doen.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2023.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] , mr. [naam 3] ,
mr. [naam 4] en mr. [naam 5] .
Op deze zitting is tevens het beroep behandeld van [bedrijfsnaam 1] BV (zaaknummer SGR 21/4612).

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres was tot en met 30 augustus 2012 vennoot van V.o.f. [bedrijfsnaam 2] (de Vof). De andere vennoot van de Vof was [bedrijfsnaam 1] BV (R BV). In de Vof werd het motortankschip [het schip] (het schip) geëxploiteerd. Het schip was tot en met
30 augustus 2012 gezamenlijk eigendom van de twee vennoten. Vanaf 1 september 2012 wordt het schip alleen door eiseres geëxploiteerd.
2. De directeur grootaandeelhouder van eiseres in de onderhavige jaren is [naam 1] . [naam 6] (RW) was de directeur grootaandeelhouder van R BV. Zij wisselden elkaar af als schipper. In de onderhavige jaren is [bedrijfsnaam 3] BV (F) de bevrachter van het schip.
3. Eiseres heeft aangifte VPB 2012 gedaan naar een belastbare winst van € - 1.480 en een belastbaar bedrag van nihil. In haar aangifte VPB 2013 heeft eiseres een belastbare winst vermeld van € 116.149 en een belastbaar bedrag van € 114.669.
4. De aanslagen zijn conform de aangiften opgelegd op respectievelijk
9 november 2013 (VPB 2012) en 25 oktober 2014 (VPB 2013) (de definitieve aanslagen).
Strafrechtelijk onderzoek
5. De politie heeft onderzoek gedaan naar de verduistering van plantaardige olie. De bevindingen zijn vastgelegd in het strafdossier met onderzoeksnummer 20MT12003 (FLIP). Daarin is geconcludeerd dat vanaf een groot aantal onderzochte schepen ladingen spijsolie als bedrijfsafval (slops) zijn verkocht aan [bedrijfsnaam 4] B.V. te [vestigingsplaats 2] (L) en dat L in veel gevallen naast een bedrag per bank ook een contante vergoeding aan de schipper/ontdoener betaalde. L verkocht de slops vervolgens aan [bedrijfsnaam 5] B.V. (M).
6. De politie heeft een samenvattende spreadsheet opgesteld waarin per schip de bevindingen zijn opgenomen van de goederenstromen en geldstromen met betrekking tot de slops/plantaardige olie. In die spreadsheet is op basis van de in beslag genomen administratie van L per inkoopfactuur een overzicht gemaakt van de afgegeven hoeveelheid slops, de prijs per kg spijsolie, het door L contant betaalde bedrag en het nummer van de betreffende begeleidingsbrief. Op basis van de in beslag genomen administratie van M zijn daarbij ook het weegbonnummer, de datum van weging, het aantal kg spijsolie, de percentages v/v (vocht en vuil) en FFA (zuurgraad), de prijs per kg en het door M aan L betaalde bedrag voor deze slop opgenomen.
7. Het schip wordt genoemd in het dossier van het strafrechtelijk onderzoek. Uit het strafrechtelijk onderzoek en de administratie van L komt naar voren dat het schip in de onderhavige jaren tenminste 19 keer (2012: 8x en 2013: 11x) olie heeft geleverd aan L. In de administratie van L zijn voor 6 leveringen contant facturen aangetroffen op naam van het schip. Opgeteld betreft het de volgende bedragen:
2012 € 27.100
2013 € 4.000
Onderzoek door de Belastingdienst
8. Verweerder heeft op 26 mei 2016 toestemming gekregen van de officier van justitie voor inzage en het gebruik van gegevens uit het strafdossier ten behoeve van fiscale- en invorderingsdoeleinden. Delen van het strafdossier, waaronder opgestelde processen-verbaal en delen van de in beslag genomen administraties van L, M en een aantal betrokken schippers/ontdoeners zijn aan verweerder ter beschikking gesteld.
9. Verweerder heeft eiseres bij brief van 12 oktober 2017 geïnformeerd dat het schip wordt vermeld in het strafrechtelijk onderzoek en dat volgens hem contante betalingen hebben plaatsgevonden naar de onder 7 genoemde totaalbedragen. Daarbij heeft verweerder verzocht om informatie te verstrekken over de wijze waarop deze betalingen in de administratie zijn verwerkt en om onderbouwende stukken te verstrekken. Eiseres heeft bij brief van 17 oktober 2017 gereageerd op dit verzoek en daarbij de ontvangst van de onder 7 genoemde bedragen ontkend.
10. Verweerder heeft op 30 november 2017 een boekenonderzoek bij L uitgevoerd. Ook heeft op 13 maart 2018 een gesprek plaatsgevonden bij L. In het daarvan opgemaakte gespreksverslag is onder meer het volgende vermeld over de werkwijze. Die werkwijze hield volgens L in dat de begeleidingsformulieren er in viervoud waren, op basis van een formulier met “doorslagen” (waarbij de tekst doordrukt op de achterliggende pagina’s). Daarbij kreeg de schipper/eigenaar bij de levering van de slops een doorslag (zonder weegstempel en percentages), en andere exemplaren (met doorslag) waren voor L en M. Op basis van het monster dat M nam bij ontvangst van de slops werd het percentage vocht/vuil en FFA bepaald en op de doorslag van het begeleidingsformulier ingevuld. Deze percentages bepalen de prijs per kilogram slop. De schipper/eigenaar kreeg vervolgens bij de volgende levering of per post een volledig ingevulde en ondertekende begeleidingsbrief. Wekelijks ontving L van M een overzicht van de leveringen en bijbehorende percentages dat werd verwerkt in de boekhouding. De schipper bepaalde of per bank of contant betaald werd en gaf daarbij aan hoeveel hij contant wilde ontvangen. Het kwam voor dat een deel per bank ging en een deel contant. Dan zijn er twee facturen van één aflevering. De contant factuur werd achteraf opgemaakt maar gedateerd op de dag van betaling. Volgens L kon een schipper goed inschatten hoeveel hij voor een lading slop zou krijgen. Dan vond er achteraf na meting door M een verrekening plaats per bank of contant bij de volgende levering. Vanaf een vocht/vuilpercentage van 40 moest L aan M betalen voor de slops. Dit werd doorbelast aan de schipper.
11. Verweerder heeft inzage gehad in de administratie van L, waaronder begeleidingsbrieven, S-formulieren en inkoopfacturen op naam van het schip. In de administratie van L zijn voor de meeste leveringen vanaf het schip twee facturen gevonden. De bankfactuur is gericht aan F omdat zij zorgde voor de administratieve afhandeling inzake de leveringen van het schip. De contant factuur staat op naam van het schip en was niet geadresseerd aan F.
12. Tot de administratie van L behoort een inkoopfactuur gedateerd 11 juli 2012 op naam van het schip met factuurnummer 3198, waarop onder vermelding van “geleidebonnr. [bonnummer] ” (onder meer) staat:
“Van u ingekocht, [straatnaam] te [plaatsnaam]
Vloeibare olie, 14320 kg
Totaal 12000 kg x 0.45 6000.00
FFA 1.9%
Geleidebonnr. [bonnummer]
Registratienummer [registratienummer]
Totaal aan u betaald (contant) 6000.00
13. Tot de administratie van L behoort nog een inkoopfactuur gedateerd
11 juli 2012, gericht aan F met factuurnummer 3199, waarop staat:
“Van u ingekocht, [het schip] , [straatnaam] te [plaatsnaam]
Vloeibare olie, 14320 kg, 62% vocht en vuil,
Totaal 5442 kg x 0.30 (afgerond) 3500.00
FFA 11.9%
Geleidebonnr. [bonnummer]
Registratienummer [registratienummer]
Stortkosten i.v.m. >40% vocht en vuil
Totaal 8878 kg x 0.04 355.12-
Subtotaal 1277.48
BTW 19% 242.72
Totaal aan u te voldoen 1520.20
14. De bij de voorgaande facturen behorende begeleidingsbrief met kenmerk “ [bonnummer] ” vermeldt bovenaan één percentage bij vocht/vuil: 62. Bij geschatte hoeveelheid (kg) staat: 14000. Op de weegbrugstempel onderaan staat onder meer bij datum “11/07/2012”, “Ontdoener “ [het schip] …… F” en “Netto 14320 kg”.
De navorderingsaanslagen
15. Bij brief van 27 oktober 2017 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat hij voornemens is om navorderingsaanslagen op te leggen over de jaren 2012 en 2013 wegens het ontbreken van de contante betalingen in de aangegeven omzet. Verweerder ging er op dat moment van uit dat de betalingen inclusief omzetbelasting waren, waardoor hij de bedragen van de contante betalingen heeft verminderd met te berekenen omzetbelasting. Verweerder kwam uit op omzetcorrecties van in totaal respectievelijk € 22.773 (2012) en
€ 3.305 (2013). In 2012 is daarvan aan iedere vennoot 50% toegerekend. Voor het jaar 2013 is de gehele correctie aan eiseres toegerekend. Eiseres is daarbij in kennis gesteld van het voornemen van verweerder tot het opleggen van vergrijpboetes van 50% per jaar wegens (voorwaardelijke) opzet.
16. Verweerder heeft op 16 december 2017 (2012) en 30 december 2019 (2013) de navorderingsaanslagen opgelegd. De navorderingsaanslag VPB 2012 is opgelegd naar een belastbare winst van € 9.907 en een te betalen belastingbedrag van € 1.981. De vergrijpboete bedraagt € 990 en de belastingrente bedraagt € 650.
17. De navorderingsaanslag VPB 2013 is opgelegd naar een belastbare winst
€ 119.455 en een te betalen belastingbedrag van € 958. De vergrijpboete bedraagt € 330 en de belastingrente bedraagt € 276.
Correspondentie bezwaarfase
18. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen. Partijen hebben tijdens de bezwaarfase veelvuldig gecorrespondeerd. Verweerder heeft diverse malen aanvullende informatie opgevraagd bij eiseres, zoals de van L ontvangen facturen en de bijbehorende begeleidingsbrieven.
19. Op 18 februari 2020 heeft de gemachtigde inzage gekregen in de op de zaak betrekking hebbende stukken. Tijdens de inzage heeft de gemachtigde toegezegd zijn standpunten nader te motiveren naar aanleiding van de verstrekte stukken Verweerder heeft hier meermaals om verzocht. Gemachtigde heeft geen nadere motivering gegeven.
20. Verweerder heeft op 30 september 2020 het voornemen tot uitspraak op bezwaar aan eiseres kenbaar gemaakt. In deze brief is het standpunt ingenomen dat de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en rentebeschikkingen in stand dienen te blijven. Ook schrijft verweerder dat hij gemachtigde uitnodigt voor een hoorzitting, maar dat een fysieke hoorzitting ten kantore van de Belastingdienst waarschijnlijk voorlopig niet kan plaatsvinden. Voorts oppert hij dat op verzoek van gemachtigde een hoorzitting op zijn kantoor kan plaatsvinden of dat het horen telefonisch of door middel van videobellen kan plaatsvinden. Hij schrijft dat hij graag verneemt naar welke wijze en plaats van horen de voorkeur van gemachtigde uitgaat en verzoekt om een aantal data en tijdstippen door te geven die gemachtigde en eiseres schikken.
21. Eiseres heeft hier niet gereageerd. Bij brief van 2 december 2020 heeft verweerder nogmaals voorgesteld een hoorgesprek te houden. Daarbij heeft verweerder een aantal data in januari 2021 voorgesteld. Hierop is geen reactie ontvangen. Verweerder heeft vervolgens tevergeefs geprobeerd om de gemachtigde telefonisch te bereiken. Verweerder heeft per e-mail van 17 februari 2021 verzocht om uiterlijk 28 februari 2021 met een concreet voorstel te komen van de data en wijze waarop het hoorgesprek kon worden gehouden. Op 8 maart 2021 heeft verweerder per e-mail gevraagd aan de gemachtigde wanneer het hoorgesprek kan plaatsvinden en daarbij 14 verschillende data voorgesteld in maart en april 2021. In deze e-mail staat ook:
“Ik stel mij verder op het standpunt dat u met deze laatste poging van mijn kant in voldoende mate in de gelegenheid bent gesteld gebruik te maken van uw recht om te worden gehoord. In het geval het wederom niet mogelijk blijkt om op de genoemde data de hoorzittingen te realiseren, stel ik mij op het standpunt dat u afziet van het recht om te worden gehoord en zal ik uitspraak doen op de bezwaarschriften.”
22. De gemachtigde heeft hier niet op gereageerd. Ongeveer drie maanden later heeft verweerder de uitspraken op bezwaar gedaan.
Geschil23. In geschil is of:
  • het hoorrecht is geschonden;
  • sprake is van een schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur;
  • verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd;
  • verweerder bevoegd was tot navorderen;
  • de navorderingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd en meer specifiek of terecht contante betalingen in aanmerking zijn genomen;
  • verweerder terecht vergrijpboetes van 50% heeft opgelegd wegens (voorwaardelijke) opzet; en
  • of eiseres recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
24. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Daarnaast heeft verweerder volgens eiseres het verdedigingsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het transparantiebeginsel geschonden en niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Eiseres ontkent de ontvangst van contante betalingen. Volgens eiseres zijn de navorderingsaanslagen ten onrechte opgelegd vanwege het ontbreken van een nieuw feit dan wel kwade trouw van eiseres. Verder voert eiseres aan dat er geen sprake kan zijn van omkering en verzwaring van de bewijslast omdat verweerder ten onrechte concludeert dat eiseres contante betalingen heeft ontvangen die eiseres niet heeft verantwoord in haar administratie. De navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen zijn ten onrechte opgelegd. Voorts verzoekt eiseres om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase.
25. Volgens verweerder is er geen sprake van een schending van het hoorrecht of enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur en zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Verweerder werd na het opleggen van de definitieve aanslagen pas bekend met de informatie uit het strafrechtelijk onderzoek, waardoor is voldaan aan het voor navordering vereiste nieuw feit. Subsidiair stelt hij kwade trouw. Doordat eiseres de contant ontvangen betalingen van L niet heeft aangegeven, heeft zij niet de vereiste aangifte gedaan en dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard. De navorderingsaanslagen zijn terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Door het structureel niet opnemen van de contante betalingen in het bedrijfsresultaat heeft eiseres willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de omzet tegen een te laag bedrag in de aangiften is verantwoord, als gevolg waarvan te weinig belasting is geheven. Volgens verweerder is hierdoor sprake van (voorwaardelijke) opzet en zijn de vergrijpboetes terecht aan eiseres opgelegd. Voorts heeft eiseres geen recht op een immateriële schadevergoeding, dan wel dient deze beperkt te worden, aldus nog steeds verweerder.
Beoordeling van het geschil
Schending hoorrecht
26. Naar het voordeel van de rechtbank is het hoorrecht niet geschonden. Uit de onder r.o. 20 tot en met 22 beschreven correspondentie volgt dat de verweerder meermaals heeft geprobeerd om een hoorgesprek in te plannen. Gemachtigde heeft ruim een jaar niet gereageerd op de brieven, e-mails en telefoontjes van verweerder. Onder deze omstandigheden is van schending van het hoorrecht door verweerder geen sprake. Integendeel, door het stilzwijgen van de gemachtigde heeft geen hoorgesprek plaatsgevonden en heeft eiseres pas ter zitting voor het eerst haar verhaal kunnen doen. Wat de gemachtigde heeft aangevoerd ter zitting over onder andere de coronaperiode kan geen excuus opleveren voor zijn stilzwijgen. De gemachtigde is een professionele rechtsbijstandsverlener. Van hem mag worden verwacht dat hij verweerder ten minste informeert indien hij niet of onvoldoende in staat is om eiseres bij te staan in de bezwaarfase.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur en EU
27. Naar het oordeel van de rechtbank is van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur of EU recht geen sprake. Verweerder heeft zich bij het opleggen van de navorderingsaanslagen niet gebaseerd op nationale bepalingen die uitvoering geven aan voorschriften van de Europese Unie. Reeds daarom kan van schending van het verdedigingsbeginsel geen sprake zijn. [1] Het verzoek van verweerder aan eiseres om de begeleidingsbrieven te overleggen vormt geen schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Dit verzoek van verweerder diende namelijk het doel om de van eiseres afkomstige begeleidingsbrieven te vergelijken met de van L afkomstige begeleidingsbrieven. Ook is niet gebleken dat verweerder anderszins onzorgvuldig of in strijd met enig rechtsbeginsel heeft gehandeld.
28. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat bij het strafrechtelijk onderzoek gebruik is gemaakt van een illegale informatiebron te weten de website www.marinetraffic.com. Volgens eiseres kan het strafrechtelijke onderzoek daarom geen basis bieden voor bewijs. Dit betoog volgt de rechtbank niet. Wat er ook van zij van eiseres haar stellingen omtrent de website Marine Traffic, nu zij de onder 7 genoemde leveringen als zodanig verder niet betwist (alleen de ontvangst van de daarvoor bijgetelde contante bedragen), komt de rechtbank aan een oordeel over de rechtmatigheid van de verkregen gegevens via Marine Traffic niet toe. Die hebben immers niet ten grondslag gelegen aan de navorderingsaanslagen. Bij gebrek aan een nadere toelichting, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het strafrechtelijk onderzoek in zijn geheel buiten beschouwing moet worden gelaten.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
29. Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb dient verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te zenden. Dat zijn alle stukken die verweerder ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. [2]
30. Eiseres stelt dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Volgens eiseres heeft verweerder slechts brokken van het strafrechtelijk onderzoek overgelegd, terwijl hij wel over het gehele dossier beschikt. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres erop dat de officier van justitie toestemming heeft verleend aan verweerder voor het gebruik van het dossier. Hierdoor behoort volgens eiseres het gehele strafdossier tot de op de zaak betrekking hebbende stukken en is het ten onrechte niet overlegd.
31. De rechtbank is van oordeel dat van een schending van artikel 8:42 Awb geen sprake is. Verweerder heeft verklaard niet het gehele strafdossier tot zijn beschikking te hebben. Volgens verweerder heeft hij alleen (afschriften van) de stukken ontvangen die fiscaal relevant zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. Het dossier bevat verder ook geen aanknopingspunten waaruit volgt dat verweerder over meer stukken de beschikking had dan de stukken die hij reeds heeft overlegd.
Nieuw feit
32. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, verweerder de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit dat verweerder bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren. Verweerder moet dus beschikken over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De bewijslast daarvoor rust op de verweerder.
33. Eiseres stelt zich op het standpunt dat aan de navorderingsaanslagen geen nieuw feit ten grondslag ligt omdat uit de met verweerder gevoerde correspondentie volgt dat er slechts sprake is van een vermoeden van een nieuw feit. De rechtbank volgt haar hierin niet. Het gaat er immers om dat door de informatie uit het strafdossier het vermoeden ontstond dat de aanslagen te laag waren vastgesteld. Anders dan eiseres betoogt betreft het strafdossier niet alleen informatie over L, maar ook over het schip, en daarmee over eiseres (zie onder r.o. 7). De rechtbank overweegt verder dat gesteld noch gebleken is dat verweerder voor de inzage in het strafdossier al bekend moest zijn met enige informatie over het strafrechtelijk onderzoek. Gelet op het onder 4 en 8 beschreven verloop werd verweerder pas bekend met het strafrechtelijk onderzoek nadat de definitieve aanslagen waren opgelegd. Daarmee is sprake van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De vraag of sprake is van kwade trouw behoeft geen beantwoording meer.
Vereiste aangiften
34. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Awr wordt een beroep ongegrond verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Een belastingplichtige heeft niet de vereiste aangifte gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Dat de vereiste aangifte niet is gedaan, dient verweerder volgens de regels van normale bewijslastverdeling aannemelijk te maken. [3]
35. Verweerder wijst hiertoe op de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek (met name de daar beschreven modus operandi), de bevindingen uit het door verweerder ingestelde onderzoek bij L en op de bevindingen uit het onderzoek naar de administratie van eiseres en de door L beschreven werkwijze (zie r.o. 10). Verweerder heeft daarbij aangevoerd dat de beschreven werkwijze ook volgt uit de administratie van L. Hij wijst op inkoopfacturen 3198 en 3199 en begeleidingsbrief met nummer [bonnummer] (r.o. 12 tot en met 14). Het bedrag dat volgens inkoopfactuur 3199 aan F is overgemaakt, is door F overgemaakt aan eiseres. Inkoopfactuur 3198 en het daarbij behorende bedrag zijn niet terug te vinden in de door eiseres overlegde administratie. Volgens inkoopfactuur 3199 heeft L voor 5442 kilogram een bedrag van € 1.277,48 betaald. Volgens de begeleidingsbrief bedroeg de geschatte afgegeven hoeveelheid 14.000 kilogram. Uit de weegbrugstempel op de begeleidingsbrief leidt verweerder af dat de door het schip daadwerkelijk afgegeven slop 14.320 kilogram bedraagt. Op inkoopfactuur 3198 staat dat L voor 12.000 kilogram een bedrag van € 6.000 contant heeft betaald. Volgens verweerder is het onwaarschijnlijk dat eiseres geen vergoeding heeft ontvangen voor de 12.000 kilogram en is het vocht/vuilpercentage van 62 onjuist. Uit de meetgegevens van M (weegbonnummer 12-9606) en de factuurberekening tussen L en M volgt dat het vocht-vuilpercentage 2 was. Verweerder heeft verder aangevoerd dat het vocht/vuil percentage en de zuurgraad van de slops die zijn afgegeven na de aanvang van het strafrechtelijk onderzoek in die mate is gewijzigd, dat de slops een beperkte of geen positieve waarde meer vertegenwoordigen. Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat de omzet uit de contante betalingen naar rato van het winstaandeel van de vennoten in de vof in de aangiften over 2012 verantwoord had moeten worden.
36. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met wat hij heeft aangevoerd het bewijsvermoeden geleverd dat eiseres contante betalingen heeft ontvangen die niet in haar aangiften zijn opgenomen. Met name redengevend daarvoor acht de rechtbank de gedetailleerde (bank- en) contant facturen op naam van het schip en de informatie op de spreadsheets, waaruit de door eiseres geleverde slops door middel van het nummer op de begeleidingsbrief te volgen zijn naar M en uit de meetgegevens van M volgt dat de samenstelling van de slops bestaat uit een (zeer) laag vocht/vuilgehalte. Uit dit laatste, in samenhang bezien met de afrekening tussen L en M, volgt dat de door eiseres geleverde slops een aanzienlijke positieve waarde hadden. Dit alles in samenhang bezien acht de rechtbank voldoende voor het aannemen van het hiervoor genoemde bewijsvermoeden.
37. Een belastingplichtige die aan het effectief worden van een bewijsvermoeden wil ontkomen, kan zich verweren a) door de feiten en omstandigheden te betwisten die aan het bewijsvermoeden ten grondslag worden gelegd en/of b) door andere feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waardoor redelijke twijfel wordt gewekt ten aanzien van de redengevende kracht van het bewijsvermoeden, zodat dit vermoeden wordt ontzenuwd.
38. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres onvoldoende aangevoerd om het bewijsvermoeden te ontzenuwen. Eiseres heeft in beroep naast formele gronden enkel ontkend contante bedragen te hebben ontvangen. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat eiseres niet op de hoogte was en wilde zijn van de waarde van de slops omdat het afgeven van slops niet haar “core business” is. De (periodieke) afgifte van slops is immers een noodzakelijke activiteit voor het kunnen uitoefenen van de onderneming, en daarmee juist onderdeel van de “core business”. Daarmee valt niet te rijmen dat eiseres er niet mee bekend was dat met de afgifte van slops aanzienlijke bedragen gemoeid waren, die ofwel tot de omzet, dan wel tot de kosten van de onderneming gerekend moesten worden en daarmee het bedrijfsresultaat direct raken. Daarbij is niet weersproken dat sinds de aanvang van het onderzoek de samenstelling van de afgegeven slops aanzienlijk is gewijzigd. Het is voorts naar het oordeel van de rechtbank moeilijk voorstelbaar dat L de door hem gevoerde sluitende en zeer gedetailleerde kasadministratie zou hebben opgesteld enkel voor eigen gewin en eiseres slops aan L heeft geleverd met een aanzienlijke positieve waarde en daar niet voor betaald zou zijn. Het had op de weg van eiseres gelegen om met meer informatie te komen dan het enkel ontkennen van de ontvangst van de contante betalingen en het aanvoeren van formele verweren. Eiseres had bijvoorbeeld een verklaring van L kunnen vragen of inzichtelijk kunnen maken dat de samenstelling van de afgegeven slops niet ongebruikelijk was, dan wel onveranderd sinds de aanvang van het strafrechtelijk onderzoek.
39. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan. Het bedrag van de belasting dat als gevolg van het niet aangeven van de contante betalingen niet zou worden geheven is voor beide jaren zowel in relatieve als in absolute zin aanzienlijk. Eiseres moet zich hier bewust van zijn geweest.
Redelijke schatting
40. De omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat een aanslag niet naar willekeur mag worden vastgesteld, maar moet berusten op een redelijke schatting. De rechtbank acht de schatting van verweerder redelijk. Verweerder is namelijk uitgegaan van de in de administratie van L aangetroffen facturen en de uit de stukken op te maken geldstromen.
41. Met wat eiseres heeft aangevoerd, heeft zij niet overtuigend aangetoond dat verweerder de belastbare winst te hoog heeft vastgesteld. De enkele ontkenning van de ontvangst van de betalingen is daartoe onvoldoende.
Boetebeschikkingen
42. Verweerder heeft gelijktijdig met de navorderingsaanslagen, vergrijpboetes van 50% van de nagevorderde belasting opgelegd aan eiseres. Het betreft vergrijpboetes op grond van artikel 67e van de AWR in verband met (voorwaardelijke) opzet. Onder opzet wordt verstaan het willens en wetens handelen. De ondergrens van opzet wordt gevormd door voorwaardelijke opzet. Van voorwaardelijke opzet is sprake als iemand bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat het beboetbare feit zich zal voordoen. De bewijslast voor een boete rust op verweerder. De aanwezigheid van een bestanddeel van een beboetbaar feit kan alleen worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Verweerder moet de voor de boete vereiste feiten en omstandigheden dan ook doen blijken, wat inhoudt overtuigend aantonen [4] .
43. Verweerder stelt dat eiseres met haar handelwijze willens en wetens ervoor heeft gezorgd dat de contante ontvangsten onbelast zijn gebleven. Verweerder voert aan dat gelet op de substantiële omvang van de contante betalingen deze niet aan de aandacht van eiseres kunnen zijn ontsnapt. Door de contante betalingen zijn de betreffende leveringen aan het zicht onttrokken. Door het structureel niet opnemen van de contante ontvangsten in de administratie heeft eiseres volgens verweerder willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de omzet tegen een te laag bedrag in de aangiften is verantwoord als gevolg waarvan te weinig belasting is geheven. Derhalve zijn volgens verweerder boeten van 50% wegens (voorwaardelijke) opzet passend en geboden.
44. Eiseres stelt dat de vergrijpboetes ten onrechte zijn opgelegd aangezien zij de door verweerder gestelde contante bedragen niet heeft ontvangen van L. Volgens eiseres valt die conclusie ook helemaal niet te trekken uit het strafrechtelijk onderzoek. Verder stelt eiseres dat indien er wel sprake zou zijn van contante betalingen door L, verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt aan wie die betalingen dan zijn gedaan.
45. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet in zijn bewijslast geslaagd. Voor een boete rust een zwaardere bewijslast op verweerder dan bij de aanslagoplegging (overtuigend aantonen in plaats van aannemelijk maken). Verweerder heeft niet aangetoond dat eiseres de contante betalingen heeft ontvangen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder niet heeft aangetoond aan wie de contante betalingen, waarvan de facturen op naam staan van het schip, zijn gedaan. Dat het aannemelijk is dat eiseres de contanten heeft ontvangen, is voor een vergrijpboete niet voldoende. Het voorgaande betekent dat de boetebeschikkingen moeten worden vernietigd.
Belastingrente
46. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de rentebeschikkingen. Niet gebleken is dat de belastingrente in strijd met de wettelijke bepalingen is berekend.
47. Gelet op wat hiervoor is overwogen onder 45 dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding
48. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres recht op vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de bezwaar- en de beroepsprocedure. [5] De stelling van verweerder dat in het geval van stelselmatige, langdurige en omvangrijke fraude moet worden afgeweken van het veronderstellen van spanning en frustratie, vindt, wat daar verder ook van zij, geen steun in het recht.
49. De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de verschillende navorderingsaanslagen sprake is van samenhang. Voor de bepaling van de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank uitgaan van het oudste bezwaarschrift. Tussen de indiening van het bezwaarschrift op 5 januari 2018 en deze uitspraak is een periode van afgerond zes jaar verstreken.
50. De redelijke termijn bedraagt als uitgangspunt twee jaar, waarvan zes maanden voor bezwaar en achttien maanden voor beroep. De rechtbank ziet echter aanleiding om de termijn in dit geval wegens bijzondere omstandigheden te verlengen. De complexiteit van de zaken en de omvang van het strafrechtelijke dossier zijn voor de rechtbank aanleiding om de redelijke termijn met zes maanden te verlengen. Daarnaast ziet de rechtbank in het onder 19 tot en met 22 beschreven procesverloop, waaruit blijkt dat verweerder de gemachtigde keer op keer tevergeefs in de gelegenheid heeft gesteld om gronden aan te vullen of te reageren om een reactie op de verschillende voorstellen voor een datum voor het hoorgesprek, aanleiding om de redelijke termijn met één jaar te verlengen. Alles bij elkaar genomen is er aanleiding om de redelijke termijn voor de bezwaarfase met één jaar en zes maanden te verlengen, waardoor de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase uitkomt op in totaal drie jaar en zes maanden.
51. Gelet op het voorgaande is de overschrijding van de redelijke termijn dus afgerond naar boven twee jaar en zes maanden. Derhalve bestaat er recht op een vergoeding van € 2.500. Van de overschrijding dient zeventien maanden te worden toegerekend aan verweerder (€ 1416,67) en dertien maanden komt voor de rekening van de Staat
(€ 1.083,33).
Proceskosten
52. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.955
(1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar uitsluitend voor zover het de boetebeschikkingen betreft;
- vernietigt de boetebeschikkingen;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres van
€ 1.416,67;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres van
€ 1.083,33;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.955;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, voorzitter, en mr. A.D. van Riel en
mr. M.E. Kiers, leden, in aanwezigheid van mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3270.
2.Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672.
3.Vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083
5.Vgl. Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.