Beoordeling door de rechtbank
2. [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn zussen. Zij hebben samen asiel aangevraagd in Nederland.
3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Verweerder moet in de zaak van [eiseres 1] nader onderzoek doen naar haar leeftijd en tevens het Bureau Medische Advisering (BMA) om advies vragen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Zweden een verzoek om terugname gedaan. Zweden heeft dit verzoek aanvaard.
In de zaak van [eiseres 1] (NL23.32792)
6. Eiseres voert aan dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat zij meerderjarig is. Bij de adoptie van haar en haar zus zijn haar persoonsgegevens veranderd. Eiseres heeft een originele geboorteakte overgelegd waarin staat dat zij [A] heet, geboren op [2005] . Deze naam en geboortedatum worden bevestigd door de verklaringen van haar biologische ouders, die in Nederland wonen. In het geval van haar moeder is ook met DNA-onderzoek vastgesteld dat zij de biologische ouder is. Eiseres betoogt dat zij het begin van bewijs voor haar minderjarigheid heeft geleverd en het nu aan verweerder is om een leeftijdsonderzoek te doen.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij mag uitgaan van de leeftijdsregistratie in Zweden, die is gebaseerd op een authentiek paspoort. Daar kan meer bewijskracht aan toegekend worden dan aan een geboortecertificaat, ook als die echt bevonden zou worden. Bovendien maakt het volgens verweerder in deze procedure niet uit of eiseres minderjarig is, omdat zij wordt begeleid door haar meerderjarige zus en samen met haar overgedragen zal worden.
8. De rechtbank overweegt allereerst dat de vraag of eiseres meerder- of minderjarig is, anders dan verweerder stelt, wel degelijk relevant is voor deze procedure. Uit de Dublinverordening volgt dat in het geval van minderjarigheid de belangen van het kind voorop dienen te staan². Verder kent de Dublinverordening bepalingen voor niet-begeleide minderjarigen. In artikel 2 onder j van de Dublinverordening is de volgende definitie van een niet-begeleide minderjarige opgenomen: “een minderjarige die zonder begeleiding van een krachtens de wet of volgens de praktijk van de betrokken lidstaat voor hem verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat; onder dit begrip valt ook een minderjarige die zonder begeleiding wordt achtergelaten nadat hij op het grondgebied van een lidstaat is aangekomen”³. Op grond van deze begripsbepaling is eiseres, als aannemelijk wordt geacht dat zij minderjarig is, een niet-begeleide minderjarige in de zin van de Dublinverordening. Haar meerderjarige zus kan immers in deze zaak niet worden aangemerkt als volwassene die “krachtens de wet of de praktijk van de betrokken lidstaat” voor haar verantwoordelijk is.⁴ Omdat het in het geval van eiseres gaat om een terugnameverzoek zou zij geen beroep kunnen doen op de bepalingen in hoofdstuk III van de Dublinverordening, waaronder artikel 8.⁵ Als eiseres een niet-begeleide minderjarige is,
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Considerans 13 bij de Dublinverordening en artikel 6 van de Dublinverordening.
3 Artikel 2 onder j van de Dublinverordening.
4 Zie de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, NL19.14909 en NL19.14911 (niet gepubliceerd) en rechtbank Haarlem, ECLI:NL:RBDHA:2020:6544. 5 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2019 in de zaak H. en R. tegen Nederland, ECLI:EC:C:2019:280.
is dit echter alsnog relevant, bijvoorbeeld bij de beoordeling of toepassing gegeven moet worden aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
9. De rechtbank overweegt dat verweerder in het geval van eiseres onderzoek heeft gedaan bij de autoriteiten van Duitsland en Zweden. Daaruit is gebleken dat zij daar staat geregistreerd als [eiseres 1] , geboren op [2002] . Deze registratie is gebaseerd op een paspoort. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)⁶ volgt dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van mag uitgaan van de registratie in andere lidstaten zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het is dan aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is en dat hij/zij minderjarig is. In de werkinstructie 2023/6 (WI 2023/6) staat dat de vreemdeling dit aannemelijk kan maken door middel van adequate en onderbouwde verklaringen en met, bij voorkeur identificerende maar in voorkomende gevallen ook indicatieve documenten. De verklaringen en documenten kunnen, op zichzelf beschouwd dan wel in onderlinge samenhang, maken dat niet langer van de registratie in de ander lidstaat wordt uitgegaan.
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 30 oktober 2023 een origineel geboortecertificaat heeft overgelegd van [eiseres 2] , geboren op [2005] . Dit geboortecertificaat is nog niet op echtheid onderzocht. Hoewel een geboortecertificaat niet dezelfde bewijskracht heeft als een paspoort, komt het wel enige bewijskracht toe en kan het wel dienen tot ondersteuning van verklaringen. Nu in beroep verklaringen zijn ingebracht die relevant zijn voor de beoordeling of nog van de leeftijdsregistratie in Zweden en Duitsland kan worden uitgegaan, ligt het op de weg van verweerder het geboortecertificaat nader te onderzoeken. Eiseres heeft in het aanmeldgehoor verklaard dat haar werkelijke geboortedatum [2005] is, en dat haar adoptieouders dit hebben veranderd naar [2002] . De verklaringen over de geboortedatum worden bevestigd door die van haar gestelde ouders. De gestelde biologische vader van eiseres, [vader] , heeft in zijn Dublingehoor in 2010 verklaard dat zijn dochter [A] is geboren in 2005. [moeder] heeft in een gehoor in 2013 ook de geboortemaand (december 2005) van haar dochter [A] genoemd. Beiden spreken in hun gehoren over twee dochters. In het geval van mevrouw [moeder] is ook met DNA-onderzoek vastgesteld dat zij de biologische moeder is van eiseressen. De rechtbank oordeelt dat eiseres met het voorgaande, ondanks dat het geboortecertificaat nog niet op echtheid is onderzocht, voldoende concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht om aan de leeftijdsregistratie te twijfelen. Verweerder had dus nader onderzoek moeten doen naar de leeftijd van eiseres. Omdat verweerder dit heeft nagelaten is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
11. Eiseres voert verder aan dat verweerder haar asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen. Uit de verklaringen van haar huisarts en de verpleegkundig specialist GGZ blijkt dat zij PTSS en ernstige depressie heeft en onder behandeling is vanwege suïcidepogingen. Daarbij wordt gevreesd voor verslechtering van haar toestand als ze terug moet naar Zweden. Eiseres betoogt dat hiermee de drempel van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16
februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië⁷ is gehaald. Verweerder heeft daarom ten onrechte nagelaten advies te vragen aan het BMA.
12. De rechtbank stelt voorop dat verweerder gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel er in beginsel van mag uitgaan dat de zorg in Zweden vergelijkbaar en ook voor eiseres toegankelijk is. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat Nederland het meest aangewezen land is om haar te behandelen of dat de voor haar benodigde zorg in Zweden niet toegankelijk is. Voor zover eiseres een beroep doet op het arrest C.K. in die zin dat overdacht zelf tot aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen leidt voor haar gezondheidstoestand overweegt de rechtbank als volgt.
13. Uit het arrest C.K. volgt dat wanneer een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen aantonen waartoe een overdracht zelf zou kunnen leiden, verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit moet beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. Die vergewisplicht treedt onder meer in wanneer het risico dat een asielzoeker suïcide zal plegen als gevolg van zijn of haar overdracht door een medisch deskundige als reëel of hoog is ingeschat. Verweerder geeft invulling aan zijn vergewisplicht door de BMA om advies te vragen.⁸
14. In de werkinstructie 2021/3 (WI 2021/3) staat in paragraaf 5 wanneer verweerder een BMA-onderzoek zal opstarten in het geval de vreemdeling suïcidale uitingen heeft gedaan of een suïcidepoging heeft ondernomen. Volgens de werkinstructie zal de vreemdeling objectieve medische stukken van een behandelaar moeten overleggen, welke aantonen dat de behandelaar het risico dat een vreemdeling suïcide zal plegen als gevolg van de overdracht als reëel inschat, zoals ook aangegeven in de uitspraak van de Afdeling d.d. 21 december 2018. Wanneer de vreemdeling recent een suïcide poging heeft gedaan, die alleen is onderbouwd middels een patiëntendossier van de huisarts of bijvoorbeeld een verslag van een intakegesprek bij GGZ, waarin dit wordt aangegeven, is dit voldoende om een advies te vragen aan het BMA. De voorwaarde dat de vreemdeling onder actieve medische behandeling moet staan vervalt in dit geval. Wanneer er door de behandelaar niet wordt gesproken over een reëel of verhoogd suïciderisico of waar dit onvoldoende is gerelateerd aan de daadwerkelijke overdracht, zal er geen BMA-onderzoek worden opgestart.
15. De rechtbank stelt vast dat eiseres verklaringen heeft overgelegd van haar huisarts en de verpleegkundig specialist GGZ. De huisarts van eiseres schrijft op 17 augustus 2023: “Mevrouw [eiseres 1] heeft een PTSS met een ernstige depressie. Een groot deel van haar trauma heeft in Zweden plaats gevonden, door haar adoptief ouders waar is zij mishandeld. Zij is Zweden uit gevlucht wegens dit trauma en gevlucht naar Nederland om op zoek te gaan naar haar biologische moeder. De depressie is ernstig en heeft een paar weken geleden geleid tot een suïcide poging waarvoor zij in het ziekenhuis is geweest en een beoordeling van de psychiater. Op advies van de psychiater ben ik voorzichtig gestart met antidepressiva. Recent heeft ze haar moeder gevonden en dit is bevestigd door een DNA test. Ik maak mij grote zorgen dat haar PTSS en depressie toeneemt indien zij terug moet
7 C-578/16, ECLI:EU:C:2017:12.
naar Zweden. Zelf wil ze in Nederland blijven om haar relatie met haar eigen moeder op te bouwen en al de pijn uit haar verleden te kunnen verwerken en een nieuw leven te beginnen met haar eigen moeder. Ik hoop voor haar welzijn dat ze deze kans krijgt en niet terug moet naar Zweden wat ernstige gevolgen heeft voor haar gezondheid.” De huisarts schrijft op 18 oktober 2023 dat eiseres in behandeling is bij GGZ [locatie] vanwege psychiatrische problematiek. Een verpleegkundig specialist van GGZ [locatie] bevestigt in haar verklaring van 31 oktober 2023 dat eiseres in behandeling is voor depressie en suïcidaliteit. Zij schrijft verder dat zij zijn gestart met medicamenteuze behandeling en dat er ook nog verdere diagnostiek moet plaatsvinden.
16. Uit deze verklaringen volgt dat eiseres een suïcidepoging heeft gedaan lopende deze procedure om en nabij het uitbrengen van het voornemen. Tevens volgt daaruit dat zij thans medicijnen krijgt vanwege haar psychische gesteldheid en dat zij onder behandeling is bij GGZ [locatie] . Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat zij tien dagen geleden na het lezen van een bericht van Dienst Terugkeer en Vertrek veel medicijnen tegelijk heeft ingenomen. Gelet op dit incident en de eerder ondernomen suïcidepoging is de rechtbank van oordeel dat de risico inschatting betreffende de vraag of de overdracht zelf tot onomkeerbare gevolgen zal leiden een medische beoordeling vergt die verweerder niet zelfstandig kan maken. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat het suïcide risico onvoldoende gerelateerd is aan de overdracht omdat de poging is ondernomen om en nabij het uitbrengen van het voornemen en ook het bericht van Dienst Terugkeer en Vertrek kennelijk een trigger was. Verweerder heeft zich onvoldoende vergewist van het risico dat de overdracht van eiseres naar Zweden tot aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen zal leiden voor haar gezondheidstoestand. Verweerder had aldus alvorens het besluit te nemen het BMA om advies moeten vragen. Nu verweerder dit niet heeft gedaan is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
17. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De overige beroepsgronden behoeven verder geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Dit betekent dat verweerder nader onderzoek moet doen naar de leeftijd van eiseres. Tevens dient verweerder het BMA om advies te vragen. Vervolgens moet verweerder een nieuw besluit nemen met inachtneming van de uitkomst van dat onderzoek, het BMA-advies en deze uitspraak.
In de zaak van [eiseres 2] (NL23.32795)
18. Eiseres voert aan dat verweerder toepassing dient te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Vanwege de vele trauma’s die eiseressen hebben opgelopen dient de herstelde gezinsband niet te worden verbroken.
19. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep van [eiseres 1] en gezien de grote samenhang tussen beide zaken, waarbij tussen partijen niet in geschil is dat het in het belang van [eiseres 1] is om niet te worden gescheiden van haar zus, is het beroep van eiseres eveneens gegrond en dient ook dit besluit te worden vernietigd.