ECLI:NL:RBDHA:2020:6544

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
NL19.11318, NL19.11320 en NL19.11322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van asielaanvragen van onbegeleide minderjarigen onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een groep van drie onbegeleide minderjarigen, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvragen van eisers voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat de staatssecretaris ten onrechte niet uitging van hun minderjarigheid en dat de documenten die zij hadden overgelegd niet zorgvuldig waren beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan, omdat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de door eisers overgelegde documenten die hun geboortedata onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten niet zonder nadere motivering aan zijn standpunt ten grondslag heeft kunnen leggen. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom artikel 8, tweede lid, van de Dublinverordening niet van toepassing was op de situatie van eiser 2, die als niet-begeleide minderjarige moet worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de beroepen van eisers gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.11318, NL19.11320 en NL19.11322

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [#1] ,
[eiser 1], eiser 1
V-nummer: [#2] ,
[eiser 2], eiser 2
V-nummer: [#3] ,
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Oba).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 14 mei 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hum gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Adam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië verzoeken om overname gedaan. Italië heeft deze verzoeken aanvaard.

Minderjarigheid

2. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte niet uitgaat van de door eiseres en eiser 1 opgegeven geboortedata en dus van hun minderjarigheid. Verweerder kan niet uitgaan van de registratie in Italië op basis van hun paspoorten. Hun paspoorten zijn buiten hen om door hun vader aangevraagd en verkregen. Ter onderbouwing van deze stelling hebben eisers gewezen op het algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse zaken inzake Somalië uit 2017 waaruit blijkt dat rondom het verkrijgen van paspoorten veel onduidelijk is en dat de procedure fraudegevoelig is. Om hun geboortedata te onderbouwen hebben eisers verschillende documenten overgelegd, te weten een document van ‘Dharkenley district court’, medische geboortecertificaten van Arafat Hospital, drie geboorteaktes met identiteitscertificaten en schoolpassen. Het onderzoek dat verweerder heeft laten verrichten naar deze documenten heeft niet zorgvuldig plaatsgevonden en inhoudelijk is het onderzoek niet inzichtelijk. Verweerder heeft niet voldaan aan zijn vergewisplicht.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Verweerder heeft de documenten laten onderzoeken door Bureau Documenten. In de Verklaring van onderzoek van 16 september 2019 heeft Bureau Documenten ten aanzien van het document van ‘Dharkenley district court’ geconcludeerd dat er geen uitspraak wordt gedaan over de echtheid, opmaak en afgifte van dit document omdat bij dit document geen vertaling is gevoegd en aangeboden voor onderzoek.
Ten aanzien van de medische geboortecertificaten van Arafat Hospital heeft het Bureau Documenten geconcludeerd dat wegens het feit dat op de documenten twee inktstempelafdrukken in een reproduktietechniek zijn aangebracht en wegens het ontbreken van voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal geen oordeel wordt gegeven over de echtheid, opmaak en de afgifte.
Ten aanzien van de geboorteaktes met identiteitscertificaten met zaaknummers Z1-80575231354 en Z1-80575231570 heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat vanwege het feit dat de opmaak en afgifte afwijken van het beschikbare referentiemateriaal deze documenten met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. Ten aanzien van de geboorteakte met identiteitscertificaat met zaaknummer Z1-80575231786 heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat vanwege het feit dat de opmaak en afgifte afwijkt van het beschikbare referentiemateriaal het document waarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven.
Ten aanzien van de schoolpassen ‘Student ID Card’ heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat vanwege het ontbreken van voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal over deze documenten geen oordeel wordt gegeven over de echtheid, opmaak en afgifte.
3.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is een door Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies waarvan een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan (zie ook ECLI:NL:RVS:2015:3221). Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet verweerder zich er op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is (zie ook ECLI:NL:RVS:2018:2488). Indien verweerder zich voldoende heeft vergewist, zal een vreemdeling de uitkomst van een zodanige beoordeling door een deskundige slechts met succes kunnen bestrijden door middel van een andersluidend deskundigenrapport (zie ook ECLI:NL:RVS:2013:1232).
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers terecht aangevoerd dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Met betrekking tot het standpunt van Bureau Documenten dat het document van ‘Dharkenley district court’ niet beoordeeld kan worden omdat bij dit document geen vertaling is overgelegd, hebben eisers terecht opgemerkt dat deze vertaling al eerder in de procedure is overgelegd. Dit is erkend door verweerder, zo blijkt uit zijn brief van 28 oktober 2019. Daar komt bij dat eisers hebben betoogd dat zij ten behoeve van het door Bureau Documenten te verrichten onderzoek alleen verzocht zijn om originele documenten over te leggen. Niet expliciet zou daarbij gevraagd zijn om vertalingen van de documenten. Dit is door verweerder niet betwist. Gelet daarop en gezien het feit dat verweerder wist dat zich al een vertaling in het dossier bevond, is de rechtbank van oordeel dat het vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid in dit geval op de weg van verweerder lag om Bureau Documenten de vertaling van dit document alsnog toe te zenden en te laten beoordelen. Het standpunt van verweerder, dat de noodzaak daartoe niet bestond, omdat dit onverlet laat dat op geen enkele wijze door eisers duidelijk zou zijn gemaakt welke relatie er zou bestaan tussen de in die verklaring genoemde getuigen en eisers en op grond van welke kennis deze getuigen hun verklaring zouden hebben afgelegd zodat aan dit document al daarom geen betekenis wordt toegekend, volgt de rechtbank niet. Immers, het gaat om een verklaring van drie getuigen en een verloskundige die bij de geboortes van eisers aanwezig was, afgelegd tegenover het kantongerecht Dharkenley, Mogadishu, Somalië. Gezien de inhoud van het document en de instantie waar het document door is afgegeven, is de rechtbank van oordeel dat niet geoordeeld kan worden dat nader onderzoek naar de echtheid van dit document niet kan afdoen aan het standpunt van verweerder.
3.4
Ook met betrekking tot de conclusies die Bureau Documenten heeft getrokken ten aanzien van de geboorteaktes en identiteitscertificaten volgt de rechtbank eisers in hun stelling dat die niet aansluiten op de bevindingen. Immers, uit de Verklaring van onderzoek blijkt niet waarom Bureau Documenten ten aanzien van de geboorteakte met zaaknummer Z1-80575231786 de conclusie heeft getrokken dat dit document
waarschijnlijkniet bevoegd is opgemaakt en afgegeven en ten aanzien van de geboorteaktes met zaaknummers Z1-80575231354 en Z1-80575231570 de conclusies zijn getrokken dat de documenten
met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheidniet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven, terwijl de bevindingen van alle drie de documenten gelijkluidend zijn. Zonder nadere toelichting is de Verklaring van onderzoek op dit punt niet inzichtelijk en concludent en ligt het op de weg van verweerder om in het kader van zijn vergewisplicht een nadere toelichting te vragen van Bureau Documenten op dit punt.
3.5
Dit betekent dat verweerder de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten niet zonder nadere motivering aan zijn standpunt ten grondslag heeft kunnen leggen dat uitgegaan moet worden van de meerderjarigheid van eiseres en eiser 1 op basis van de registratie door de Italiaanse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt.
Onbegeleide minderjarige
4. Voorts hebben eisers in beroep onder meer aangevoerd dat verweerder niet deugdelijk gemotiveerd heeft waarom artikel 8, tweede lid, Dublinverordening niet op hun van toepassing is.
5. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
5.1
In artikel 8, tweede lid, van de Dublinverordening is bepaald dat indien de verzoeker een niet begeleide minderjarige is met een familielid dat zich wettig in een andere lidstaat ophoudt, en het op basis van een individueel onderzoek vaststaat dat dat familielid voor hem kan zorgen, verenigt die lidstaat de minderjarige met zijn familielid en is die lidstaat de verantwoordelijke lidstaat, mits dit in het belang van de minderjarige is.
5.2
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser 2 als een ‘niet-begeleide minderjarige’ moet worden aangemerkt en dat niet in geschil is dat dat eisers broers en zus van elkaar zijn. Ook stelt de rechtbank vast dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat eisers niet van elkaar gescheiden moeten worden.
5.3
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat onder ‘zich wettig ophouden in een andere lidstaat’ moet worden begrepen het hebben van rechtmatig verblijf. Uit verweerders beleid, neergelegd in C/5 Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat onder ‘wettig ophouden’ in een andere lidstaat wordt verstaan het rechtmatig verblijf op grond van een ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning of op grond van een verleende verblijfsvergunning in een andere lidstaat. Daarvan is in het geval van eiseres en eiser 1 op dit moment geen sprake. In hun geval is immers sprake van overnameverzoeken en overname-akkoorden op grond van artikel 12, tweede lid, Dublinverordening vanwege de afgifte van (Schengen)visa door de buitenlandse vertegenwoordiging van Italië te Nairobi, Kenia. Eiseres en eiser 1 hebben nog geen asielaanvraag in Italië ingediend. Uit verweerders beleid volgt niet dat onder ‘wettig ophouden’ in een andere lidstaat ook moet worden begrepen de situatie dat een vreemdeling mogelijk wettig verblijf zal hebben zodra hij een asielaanvraag in die lidstaat indient.
5.4
Voorts blijkt uit het bestreden besluit, noch uit het verweerschrift dat verweerder op basis van een individueel onderzoek heeft vastgesteld dat het in het belang van eiser 2 is dat hij aan Italië zal worden overgedragen. In dit kader is van belang dat eisers hebben aangegeven dat hun moeder in Nederland rechtmatig verblijf heeft en dat eisers sinds hun aankomst in Nederland bij haar wonen. Eiser 2 heeft door middel van een DNA-onderzoek aangetoond dat de gestelde moeder zijn biologische moeder is. Voorts hebben eisers een screeningsverslag overgelegd waaruit – samenvattend – blijkt dat Stichting Nidos in de voogdij over eiser 2 is ontslagen en dat het gezag van de moeder over eiser 2 is hersteld, dat zij zorg draagt voor eisers en dat zij blij is dat het gezin weer is herenigd. Ook heeft de opsteller van het screeningsverslag aangegeven dat eisers en de moeder als gezin goed functioneren. Verweerder heeft deze informatie niet kenbaar betrokken.
Ook deze beroepsgrond slaagt. Nu verweerder zich op het standpunt stelt dat eisers niet van elkaar gescheiden dienen te worden, zal de rechtbank de beroepen van eiseres en eiser 1 ook om deze reden gegrond verklaren.
6. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 3.5 en 5.4 zijn de beroepen gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De bestreden besluiten zijn in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand gekomen. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen nieuwe besluiten te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaken te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.050,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.050,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.