In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een groep van drie onbegeleide minderjarigen, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvragen van eisers voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat de staatssecretaris ten onrechte niet uitging van hun minderjarigheid en dat de documenten die zij hadden overgelegd niet zorgvuldig waren beoordeeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan, omdat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de door eisers overgelegde documenten die hun geboortedata onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten niet zonder nadere motivering aan zijn standpunt ten grondslag heeft kunnen leggen. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom artikel 8, tweede lid, van de Dublinverordening niet van toepassing was op de situatie van eiser 2, die als niet-begeleide minderjarige moet worden aangemerkt.
De rechtbank heeft de beroepen van eisers gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier.