ECLI:NL:RBDHA:2023:20349

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
NL23.38206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de rol van medische omstandigheden in de beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 29 november 2023 de maatregel van bewaring opgelegd, waarbij eiser in detentie werd geplaatst. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak op 15 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de medische omstandigheden van eiser bij de oplegging van de maatregel. Eiser had verklaard medicatie te gebruiken, maar dit werd niet in de maatregel meegenomen. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris organisatorische maatregelen moet treffen om tijdige overplaatsing naar een gespecialiseerde inrichting te waarborgen, en dat het moment van aankomst in het detentiecentrum relevant is voor de beoordeling van de tijdigheid van de overplaatsing.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd op basis van verschillende gronden, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en had zich eerder aan het toezicht onttrokken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de staatssecretaris wel in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38206

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Mauritaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2023 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is in het kader van de openbare orde, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn/haar aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens
heeft verstrekt met betrekking tot zijn/haar identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland
of een andere lidstaat;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen
hem/haar een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid,
van de Wet;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij/zij geen gevolg zal geven aan zijn/haar verplichting tot
terugkeer.
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die
niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
De staatssecretaris heeft ter zitting gronden 3h en 4e laten vallen.
Voortraject
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de maatregel van bewaring dient te worden opgeheven omdat eiser niet binnen 24 uur na de oplegging van de maatregel is overgebracht naar het detentiecentrum Rotterdam. Eiser wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 november 2022 [1] .
2.1.
De staatssecretaris stelt zich primair op het standpunt dat uit de Afdelingsuitspraken van 13 augustus 2021 [2] en 16 november 2022 niet kan worden afgeleid dat de staatssecretaris uiterlijk binnen 24 klokuren een overplaatsing geregeld moet hebben en dat een redelijke toepassing van de gegeven termijn van 24 uur niet anders kan inhouden dan dat een vreemdeling niet langer dan één nacht in een politiecel mag verblijven. Subsidiair stelt de staatssecretaris dat indien het aantal feitelijk uren na het opleggen van de maatregel maatgevend is, het in de rede ligt dat deze periode eindigt op het moment dat de vreemdeling de politiecel verlaat en niet het pas op het moment dat de vreemdeling aankomt in het detentiecentrum. Verder voert de staatssecretaris aan dat de vervoersbewegingen zo economisch en efficiënt mogelijk worden gepland en dat er in onderhavige kwestie sprake was van een gecombineerde ritplanning. Tot slot stelt de staatssecretaris dat hem in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt van de afstanden in Nederland.
2.2.
In het onderhavige geval heeft de staatssecretaris aangegeven dat eiser op 5 december 2023 om 14:55 uur in bewaring is gesteld. Vervolgens heeft eiser op 6 december 20202 om 11:47 uur het arrestantencomplex Assen verlaten en is hij op 6 december 2023 om 14:54 uur aangekomen op het detentiecentrum in Rotterdam.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1.
De rechtbank leidt uit de uitspraken van de Afdeling van 13 augustus 2021 en 16 november 2022 af dat tijdelijke plaatsing in een politiecel mag om het vervoer naar en de plaatsing in een gespecialiseerde inrichting te regelen, mits dit minder dan 24 uur duurt en vanwege voornoemde organisatorische redenen kan worden gerechtvaardigd. De rechtbank overweegt dat eiser in dit specifieke geval binnen 24 uur na oplegging van de maatregel is ingesloten in het detentiecentrum Rotterdam en ziet derhalve geen aanleiding om de maatregel op deze grond onrechtmatig te achten.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is - anders dan de staatssecretaris meent - voor de vraag of overplaatsing naar een gespecialiseerde inrichting tijdig is geregeld relevant het moment van aankomst in het detentiecentrum en niet het moment waarop eiser de politiecel verlaat. Daarmee wordt aansluiting gezocht bij de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 december 2023 [3] waarin reeds uiteen is gezet dat het gebruik van een gespecialiseerde inrichting [4] een Unierechtelijke voorwaarde voor bewaring is [5] en het dientengevolge aan de staatssecretaris is om dusdanige organisatorische maatregelen te treffen zodat tijdige overplaatsing naar die gespecialiseerde inrichting wordt gewaarborgd.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu aan eiser op 5 november 2021 een terugkeerbesluit en een inreisverbod zijn opgelegd. Bovendien is aan eiser per beschikking van 1 september 2021, 12 juli 2023 en 29 augustus 2023 medegedeeld dat dit terugkeerbesluit en inreisverbod nog altijd van kracht zijn. Eiser geniet derhalve geen rechtmatig verblijf.
Gronden
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3e, 3i, 4b, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
5.1.
Immers, eiser heeft nu hij niet beschikt over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning niet aannemelijk kunnen maken dat hij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en eiser verklaart bovendien dat dit niet het geval is (3a). Dat eiser een asielzoeker is doet daar niet aan af, nu verweerder mag volstaan met een motivering die feitelijk juist is. [6] Ook heeft eiser niet voldaan aan de voor hem geldende verplichting zoals neergelegd in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit en is eiser met onbekende bestemming vertrokken (3b). Bovendien heeft eiser meerdere beschikkingen gekregen waaruit de plicht om te vertrekken bleek en heeft eiser hier geen gehoor aan gegeven (3c) Daarbij verklaart eiser verschillend over zijn identiteit en heeft hij geen concrete acties ondernomen ter bevordering van het vaststellen van zijn identiteit (3d & 3e) en heeft hij aangegeven niet terug te zullen keren naar zijn land van herkomst (3i).
5.2.
Feitelijk juist is bovendien dat eiser meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid (4b). Nu het risico op onttrekking voor deze grond is gemotiveerd is de rechtbank van oordeel dat de grond terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Betreffende de lichte gronden 4c en 4d oordeelt de rechtbank dat deze terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd nu eiser niet staat ingeschreven in het BRP, niet aannemelijk heeft gemaakt een vaste verblijfplaats te hebben (4c) en hij te kennen heeft gegeven niet te beschikken over middelen van bestaan (4d). Verweerder heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd; in samenhang met de andere gronden kunnen deze gronden de maatregel dan ook dragen.
Lichter middel
6. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat de staatssecretaris de medische omstandigheden van eiser onvoldoende betrokken heeft bij de oplegging van de maatregel van bewaring. In de maatregel wordt in zijn geheel niet ingegaan op de medische omstandigheden van eiser terwijl eiser in het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel onder andere heeft verklaard medicatie te gebruiken. De staatssecretaris behoort voornoemde aspecten uitdrukkelijk bij zijn beoordeling te betrekken en heeft niet afdoende kenbaar gemaakt waarom in het geval van de vreemdeling niet met een lichter middel dan inbewaringstelling kan worden volstaan. [7]
6.2.
Er is hiermee sprake van een gebrek. De rechtbank ziet echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht aanleiding om het gebrek te passeren nu eiser ter zitting heeft verklaard geen medicatie te gebruiken en de staatssecretaris heeft toegelicht dat eiser in het detentiecentrum Rotterdam kan beschikken over medische hulp gelijkwaardig aan die in de vrije samenleving. Eiser is derhalve niet benadeeld. De rechtbank ziet in voorgaande wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6.3.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674). Daarbij is onder meer van belang dat de staatssecretaris het familieleven van eiser voldoende bij het opleggen van de maatregel heeft betrokken.
Voortvarendheid
7. De staatssecretaris heeft op dag 3 een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2) De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven hiervan af te wijken.
Zicht op uitzetting
8. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
De autoriteiten van Mauritanië werken mee aan het verstrekken van reisdocumenten en ook vinden er nationaliteitsbevestigingen plaats. Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen, zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210). De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Nu de Mauritaanse autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien de vreemdeling zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

4.Artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
6.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7.ABRVS, 29 juni 2016, 201604420/1/V3, ECLI:NL:RVS:2016:1908.