In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 29 november 2023 de maatregel van bewaring opgelegd, waarbij eiser in detentie werd geplaatst. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak op 15 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de medische omstandigheden van eiser bij de oplegging van de maatregel. Eiser had verklaard medicatie te gebruiken, maar dit werd niet in de maatregel meegenomen. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris organisatorische maatregelen moet treffen om tijdige overplaatsing naar een gespecialiseerde inrichting te waarborgen, en dat het moment van aankomst in het detentiecentrum relevant is voor de beoordeling van de tijdigheid van de overplaatsing.
De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd op basis van verschillende gronden, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en had zich eerder aan het toezicht onttrokken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de staatssecretaris wel in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.