ECLI:NL:RBDHA:2023:19647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
NL23.37373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Algerijnse vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 27 november 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die in detentie was geplaatst, stelde dat hij niet binnen de vereiste termijn van 24 uur na de oplegging van de maatregel was overgebracht van de politiecel naar het detentiecentrum in Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze termijn is overschreden. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris niet tijdig had gezorgd voor de overplaatsing van eiser. Hierdoor werd het beroep van eiser gegrond verklaard en werd de maatregel opgeheven. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1760,00 aan eiser voor de onrechtmatige detentie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37373

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 8 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is in het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Eiser is op de rechtbank in Groningen bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het beroep ter zitting aangehouden, in afwachting van nadere informatie van de gemachtigde van de staatssecretaris ten aanzien van de overplaatsing van eiser van het arrestantencomplex in Assen naar het detentiecentrum in Rotterdam.
De staatssecretaris heeft bij brief van 8 december 2023 de situatie toegelicht.
Eiser heeft hier op 12 december 2023 schriftelijk op gereageerd.
De rechtbank heeft, nadat beide partijen niet hebben aangegeven nader te hoeven worden gehoord ter zitting, het onderzoek op 13 december 2023 gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.1.
De staatssecretaris heeft ter zitting de zware en lichte gronden 3f en 4e laten vallen.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de maatregel van bewaring dient te worden opgeheven omdat eiser niet binnen 24 uur is de oplegging van de maatregel is overgebracht naar het detentiecentrum Rotterdam. Eiser wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 november 2022 [1] en naar een bijgevoegde e-mail waaruit blijkt dat de maatregel van bewaring in een ander geval is opgeheven omdat de vreemdeling niet binnen 24 uur na inbewaringstelling is overgebracht van het arrestantencomplex in Assen naar het detentiecentrum in Rotterdam.
4. De staatssecretaris heeft aangegeven dat eiser om 27 november 2023 om 16:55 uur in bewaring is gesteld, dat hij op 28 november 2023 om 15:12 uur het arrestantencomplex Assen heeft verlaten en dat hij vervolgens om 28 november 2023 om 19:28 uur is ingesloten in het detentiecentrum in Rotterdam. De staatssecretaris stelt zich primair op het standpunt dat uit de Afdelingsuitspraken van 13 augustus 2021 [2] en 16 november 2022 niet kan worden afgeleid dat de staatssecretaris uiterlijk binnen 24 klokuren een overplaatsing geregeld moet hebben. Naar het oordeel van de staatssecretaris kan een redelijke toepassing van de gegeven termijn niet anders inhouden dan dat een vreemdeling niet langer dan één nacht in een politiecel mag verblijven. Subsidiair stelt de staatssecretaris dat indien het exacte moment na de inbewaringstelling maatgevend zou zijn, het in de rede ligt dat dit moment wordt bepaald op het moment dat de vreemdeling de politiecel verlaat en niet het moment van aankomst in het detentiecentrum. Verder voert de staatssecretaris aan dat de vervoersbewegingen zo economisch en efficiënt mogelijk worden gepland en dat er in onderhavige kwestie sprake was van een gecombineerde ritplanning met een tussenstop in Leeuwarden. Verder merkt de staatssecretaris op dat hem in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt van de afstanden in Nederland.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Tijdens de inbewaringstelling van een vreemdeling wordt in de regel gebruik gemaakt van een gespecialiseerde inrichting [3] . Dit is een Unierechtelijke voorwaarde voor bewaring [4] . Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie [5] volgt verder dat een vreemdeling alleen in een niet-gespecialiseerde inrichting kan worden geplaatst als de bijzondere omstandigheden van het geval dat rechtvaardigen. In haar uitspraken van 13 augustus 2021 en 16 november 2022 heeft de Afdeling geoordeeld dat tijdelijke plaatsing in een politiecel mag om het vervoer naar en de plaatsing in een gespecialiseerde inrichting te regelen. De rechtbank leidt uit deze uitspraken af dat wanneer de overplaatsing naar een gespecialiseerde inrichting minder dan 24 uur heeft geduurd dit vanwege voornoemde organisatorische redenen kan worden gerechtvaardigd. Echter, zodra de overplaatsing meer dan 24 uur heeft geduurd, zoals in het geval van eiser, dient de staatssecretaris te motiveren waarom deze langere overplaatsing wegens bijzondere omstandigheden was gerechtvaardigd.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom hij in het geval van eiser meer dan 24 uur nodig had om eiser in het detentiecentrum in Rotterdam te plaatsen. Het is aan de staatssecretaris om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat tijdige overplaatsing naar een detentiecentrum wordt gewaarborgd. Dat er in het geval van eiser gebruik is gemaakt van een gecombineerde ritplanning, doet niet af aan het feit dat de staatssecretaris ook eerder – en dus binnen 24 uur – een rit had kunnen plannen. Ook de afstanden in Nederland vormen naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid.
6. Het beroep is daarom gegrond. De maatregel van bewaring is van meet af aan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring. Gezien voorgaande en gezien het feit dat aan eiser een schadevergoeding wordt toegekend vanaf de datum van oplegging van deze maatregel, laat de rechtbank de overige ter zitting aangevoerde beroepsgronden van eiser onbesproken.
7. Nu de maatregel onrechtmatig heeft voortgeduurd is er aanleiding eiser een schadevergoeding toe te kennen voor de dagen dat de maatregel onrechtmatig ten uitvoer is gelegd. Eiser komt een schadevergoeding toe van in totaal € 1760,00 (2 dagen in een politiecel à € 130,00 en 15 dagen in het detentiecentrum Rotterdam à € 100,00).
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1760,00 te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

3.Artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
5.Zie bijvoorbeeld het arrest W.M. van het Hof van Justitie van 2 juli 2020, ECLI:EU:C:2020:511.