ECLI:NL:RBDHA:2023:19404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
NL23.36414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 8 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de afhandeling. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, heeft aangevoerd dat Frankrijk tekortschiet in het verlenen van juridische bijstand aan asielzoekers en dat hij vreest voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft op 5 december 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat dit beginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat Frankrijk aan zijn internationale verplichtingen voldoet. Eiser heeft niet aangetoond dat er concrete aanwijzingen zijn voor een reëel risico op een behandeling in strijd met het EVRM bij overdracht aan Frankrijk.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de staatssecretaris de asielaanvraag niet in behandeling heeft hoeven nemen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, en is openbaar gemaakt op 8 december 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.36414
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser schiet Frankrijk tekort in het verlenen van juridische bijstand aan asielzoekers. Eiser was eerder in Frankrijk en kreeg toen geen rechtsbijstand. Hierdoor heeft hij geen effectieve beroepsprocedure in Frankrijk kunnen doorlopen tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Volgens eiser is klagen over het ontbreken van rechtsbijstand bij de Franse autoriteiten niet effectief. Daarbij merkt eiser op dat hij de Franse taal niet machtig is, wat een extra belemmering is. Eiser vreest in Frankrijk een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij merkt hij op dat de Franse
autoriteiten niet expliciet hebben ingestemd met overname van eiser. Ter onderbouwing van zijn stellingen verwijst eiser naar het AIDA-rapport uit mei 2023 (Country Report: France, 2022 Update).
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de staatssecretaris niet langer van dit beginsel mag uitgaan.
6.1.
Uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten opzichte van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 april 20211, 16 juni 20212, 9 maart 20223 en 9 oktober 20234. De Afdeling heeft in deze uitspraken geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan
worden uitgegaan. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is. Het moet dan gaan om concrete aanwijzingen dat eiser bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van EU-Handvest omdat de Franse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen. Daarvan is pas sprake als er sprake is van tekortkomingen in bijvoorbeeld de asielprocedure, de opvang of bij de medische zorg die structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.5 Daarin is eiser niet geslaagd.
6.2.
Ondanks dat uit het AIDA-rapport blijkt dat er problemen zijn met het krijgen van rechtsbijstand, schetst dit geen ander beeld dan volgt uit de informatie die al door de Afdeling is beoordeeld bij de hiervoor genoemde uitspraken. Omdat er een claimakkoord ligt -het door de Franse autoriteiten niet tijdig reageren op het terugnameverzoek staat gelijk met aanvaarding daarvan6- zijn de Franse autoriteiten verplicht een asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Dit met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende richtlijnen op het gebied van asielrecht. Dat betekent dus ook dat eiser -tot op een bepaalde hoogte- rechtsbijstand moet worden verleend. Uit de Procedurerichtlijn volgt niet dat sprake is van een onvoorwaardelijk recht op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures. In artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn is bepaald dat lidstaten kunnen voorzien in gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging, maar dat dit geen verplichting is. Daarnaast biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten de mogelijkheid om geen gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit het beroep geen reële kans van slagen heeft.7 De rechtbank overweegt bovendien dat het eiser eerder is gelukt om zich in Frankrijk te laten bijstaan door een advocaat. Niet is onderbouwd dat de wijze waarop rechtsbijstand in Frankrijk is geregeld in strijd is met de bepalingen over (kosteloze) rechtsbijstand uit de Procedurerichtlijn. Als eiser toch problemen ondervindt met het krijgen van rechtsbijstand, kan hij hierover in Frankrijk zijn beklag moeten doen. Zoals blijkt uit het AIDA-rapport is dit mogelijk, ook bij de rechter (pagina 58). De enkele stelling van eiser dat hij niet effectief kan klagen over het gebrek aan rechtsbijstand, kan hem niet
5 Zie hiervoor het arrest [A] van het Hof van Justitie van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:2018).
6 Zie hiervoor artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
7 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:244).
baten omdat dit niet nader is onderbouwd. Er bestaan gelet op het voorgaande onvoldoende aanknopingspunten voor de slotsom dat er een reële vrees bestaat voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van EU-Handvest bij overdracht aan Frankrijk of dat sprake zou van (indirect) refoulement.
6.3.
De staatssecretaris heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Frankrijk de internationale verplichtingen nakomt. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag niet in behandeling heeft hoeven nemen en dat eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.