ECLI:NL:RBDHA:2023:18340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
NL23.6601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft eiser op 12 juli 2022 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 18 november 2022 meegedeeld dat de beslistermijn op de asielaanvraag van eiser verlengd wordt tot 10 oktober 2023. Eiser heeft op 3 maart 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris. Op 14 april 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag ingewilligd en een verblijfsvergunning asiel verleend. Eiser heeft echter zijn beroep wegens niet tijdig beslissen gehandhaafd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, omdat de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 10 oktober 2023 eindigde, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser heeft geen procesbelang meer, aangezien zijn asielaanvraag inmiddels is ingewilligd. De klachten van eiser over het niet verstrekken van stukken door de staatssecretaris zijn niet relevant voor de uitkomst van de zaak. De rechtbank heeft besloten partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit niet nodig was op grond van de wet. De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, en is openbaar gemaakt op 29 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6601

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1.1
Eiser heeft op 12 juli 2022 een asielaanvraag ingediend.
1.2
Bij brief van 18 november 2022 heeft verweerder meegedeeld dat de beslistermijn op de asielaanvraag van eiser verlengd wordt tot 10 oktober 2023.
1.2
Op 3 maart 2023 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn asielaanvraag.
1.2
Bij besluit van 14 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser ingewilligd en aan hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
1.4
Op 31 mei 2023 heeft eiser de rechtbank meegedeeld dat hij het beroep wegens niet tijdig beslissen op de aanvraag handhaaft.
1.5
Verweerder heeft in deze zaak geen verweerschrift of schriftelijke reactie ingediend.

Overwegingen

2. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van de wet [1] in deze zaak niet nodig is.
Wat zijn de relevante regels?
3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan een daarbij betrokken belanghebbende daartegen in beroep gaan. Voordat een dergelijk beroep kan worden ingesteld, moet deze belanghebbende per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is genomen door het bestuursorgaan, dan kan de betrokkene beroep niet tijdig beslissen instellen bij de rechtbank. [2]

Wat vindt eiser in beroep?

4. Ten aanzien van de beslistermijn in deze zaak heeft eiser - onder verwijzing naar een uitspraak [3] van de zittingsplaats Amsterdam - aangevoerd dat de verlenging van de beslistermijn tot 10 oktober 2023 op grond van WBV 2022/22 [4] niet rechtsgeldig is. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder uit had moeten gaan van zes maanden beslistermijn en dat verweerder dus uiterlijk 12 januari 2023 op de aanvraag had moeten beslissen. De ingebrekestelling van 16 februari 2023 en het op 3 maart 2023 ingestelde beroep zijn daarmee tijdig en niet prematuur ingesteld. Gelet op het voorgaande wenst eiser dan ook zowel gegrondverklaring van het beroep niet tijdig beslissen als toekenning van een rechterlijke dwangsom en een proceskostenveroordeling. Ook beklaagt de gemachtigde van eiser zich over onbehoorlijk handelen door verweerder, wegens het niet verstrekken van stukken en wegens tijdelijke onbereikbaarheid van het Advocatenportaal.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw) dient verweerder in beginsel binnen zes maanden na indiening op een asielaanvraag te beslissen. Deze beslistermijn kan op grond van artikel 42, vierde lid van de Vw met ten hoogste negen maanden worden verlengd als een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Met WBV 2022/22 heeft verweerder de beslistermijn voor alle asielaanvragen, waarbij de initiële beslistermijn van zes maanden op 27 september 2022 nog niet was verstreken, met negen maanden verlengd.
6. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat zich momenteel wel degelijk een situatie voordoet als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, vanwege de aanzienlijke verhoging van de asielinstroom in Nederland. De rechtbank volgt zittingsplaats Amsterdam niet in zijn oordeel [5] dat hiervan geen sprake is en sluit aan bij de oordelen [6] van de zittingsplaatsen ’s-Hertogenbosch, Arnhem, Haarlem, Middelburg en Utrecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de beslistermijn bij WBV 2022/22 rechtsgeldig met negen maanden verlengd. In dit geval eindigde de beslistermijn dus op 10 oktober 2023. Dit betekent dat eiser zijn ingebrekestelling prematuur heeft ingediend. Op grond van een premature ingebrekestelling kan geen geslaagd beroep wegens niet tijdig beslissen worden ingesteld, omdat daarmee niet wordt voldaan aan het wettelijke vereiste van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a van de Vw. Reeds hierom is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Bovendien is inmiddels inwilligend op de aanvraag van eiser beslist en heeft eiser volgens vaste rechtspraak [7] ook geen procesbelang meer bij beoordeling van het beroep niet tijdig beslissen.
7. De klachten van eiser over het niet verstrekken van stukken door verweerder in deze procedure en over de tijdelijke onbereikbaarheid van het Advocatenportaal doen aan het voorgaande niet af. Niet valt in te zien hoe deze stelling eiser hadden kunnen baten in dit beroep, nu niet nader met argumenten is onderbouwd waarom deze gestelde problemen maken dat verweerder geen gevolg mocht geven aan WBV 2022/22.

Conclusies en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank twijfelt niet over die conclusie. Daarom zijn partijen niet uitgenodigd voor een zitting.
9. Aangezien de beslistermijn op de datum van het instellen van het beroep nog niet was verstreken, bestaat er geen aanleiding om verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de artikelen 6:2, aanhef en onder b, van de Awb en 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb.
3.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 6 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:136.
4.Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 september 2022, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Stcrt. 2022, 25775.
5.Zie de uitspraak van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 6 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:136.
6.Zie de uitspraken van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 23 november 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:12636), zittingsplaats Arnhem van 23 december 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:14087), zittingsplaats Haarlem van 3 maart 2023, (ECLI:NL:RBDHA:2023:2532), zittingsplaats Middelburg van 21 maart 2023, (ECLI:NL:RBDHA:2023:3701) en zittingsplaats Utrecht van 24 maart 2023, (ECLI:NL:RBDHA:2023:4223).
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3348, rechtsoverweging 3.