ECLI:NL:RBDHA:2023:2532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
AWB 22/7451
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de beslistermijn voor asielaanvragen in het licht van WBV 2022/22

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 29 maart 2022 een asielaanvraag ingediend en stelt dat verweerder op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet uiterlijk op 29 september 2022 een besluit had moeten nemen. Verweerder heeft echter de beslistermijn met toepassing van WBV 2022/22 met negen maanden verlengd, waardoor de termijn nu verstrijkt op 29 juni 2023. De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de beslistermijn rechtmatig is, gezien de hoge instroom van asielaanvragen en de beperkte capaciteit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat de ingebrekestelling te vroeg is ingediend. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 3 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/7451

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Wit en mr. J.P. Heinrich).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. E.R. Coene, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder, mr. J.A.M. van der Klis en mr. J. Mačkiç.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de beslistermijn, waarbinnen een besluit moet zijn genomen op eisers asielaanvraag, heeft overschreden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
4. Eiser heeft op 29 maart 2022 een asielaanvraag ingediend. Eiser stelt dat verweerder op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw [1] uiterlijk op 29 september 2022 een besluit had moeten nemen op deze aanvraag. Verweerder heeft dat niet gedaan. Eiser heeft verweerder op 30 september 2022 in gebreke gesteld en verweerder de gelegenheid gegeven om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen. Van die gelegenheid heeft verweerder geen gebruik gemaakt. Op 20 oktober 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beslistermijn op 29 september 2022 nog niet was verstreken. Met de inwerkingtreding van WBV 2022/22 [2] is de beslistermijn verlengd met negen maanden. Dat betekent in dit geval dat verweerder uiterlijk op 29 juni 2023 een besluit moet nemen op eisers asielaanvraag.
Is de verlenging van de beslistermijn rechtmatig?
5. In WBV 2022/22 en de toelichting daarop is het volgende vermeld. Verweerder heeft de verlenging van de beslistermijn gebaseerd op artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. Hierin is bepaald dat de beslistermijn met ten hoogste negen maanden kan worden verlengd als een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. In de Kamerbrief van 26 augustus 2022 [3] heeft verweerder toegelicht dat de IND [4] met achterstanden kampt bij de behandeling van eerste aanvragen waardoor op een belangrijk deel van de aanvragen buiten de wettelijke beslistermijn van zes maanden wordt beslist. Daarbij is vanaf de tweede helft van 2021 sprake van een onverwacht hogere instroom van asielaanvragen dan was geraamd en waarop de IND was ingesteld. Dit komt onder meer door de komst van Afghanen en Oekraïners maar ook de komst van veel andere nationaliteiten lieten vanaf de tweede helft van 2021 een relatief grote stijging zien. Daarnaast was de impact van de Covid-19 maatregelen op de overdracht van Dublinzaken in de afgelopen periode zeer groot waardoor een aanzienlijk aantal Dublinclaimanten niet kon worden overgedragen en opgenomen moest worden in de nationale asielprocedure. Hierdoor, in combinatie met de beperkte personele capaciteit van de IND, is de IND in een situatie terechtgekomen dat asielaanvragen in de praktijk niet meer zorgvuldig kunnen worden beoordeeld binnen de wettelijke beslistermijn van zes maanden.
5.1
In het verweerschrift van 8 december 2022 heeft verweerder hier het volgende aan toegevoegd. Uit de Meerjaren Productie Prognose (MPP) van februari 2022 blijkt dat voor het jaar 2022 41.500 aanvragen werden verwacht. Dat is een toename van 7.130 aanvragen ten opzichte van de prognose van september 2021. Uit de Kamerbrief van 4 november 2022 [5] blijkt dat de prognose voor 2022 opnieuw naar boven is bijgesteld. Volgens de MPP is de verwachting dat in 2022 sprake is van de hoogste asielinstroom sinds 2015. De totale instroom voor 2022 is 13.830 asielaanvragen hoger dan in de prognose van september 2021 was opgenomen. De IND verwacht in 2022 op 28.000 asielaanvragen een beslissing te kunnen nemen. De werkvoorraad van de IND loopt dus op. De voorraad gaat van 20.400 zaken begin 2022 naar 31.400 zaken begin 2023. Voor de IND is het niet mogelijk om de verhoogde instroom door een verhoging van de capaciteit op te vangen. In 2022 is de IND met ruim 400 fte gegroeid. Hoewel de IND inzet op het werven van nieuw medewerkers, zit er een maximum aan het aantal nieuwe medewerkers dat kan worden opgeleid. De groei van de IND is dan ook onvoldoende om de verhoogde instroom op te vangen. Doordat de IND het verwachte werkaanbod niet kan bijhouden, zullen de doorlooptijden van de asielaanvragen oplopen, en worden niet alle asielaanvragen binnen de wettelijke termijn behandeld. Door deze combinatie van factoren is verweerder van mening dat een verlenging van de beslistermijn met negen maanden noodzakelijk is om te zorgen dat de IND asielaanvragen op een zorgvuldige wijze kan blijven beoordelen. De verlenging van de beslistermijn moet leiden tot minder procedures tegen het niet tijdig beslissen, welke procedures contraproductief werken.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de in WBV 2022/22 opgenomen motivering en de verdere toelichting in het verweerschrift, voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat een combinatie van factoren, namelijk de komst van Oekraïners en Afghanen, de opname van Dublinclaimanten in de nationale asielprocedure en de hogere instroom van asielzoekers van andere nationaliteiten, vanaf de tweede helft van 2021, een dusdanig grote belasting vormt voor de personele capaciteit van de IND dat het niet mogelijk blijkt om binnen een termijn van zes maanden tot een zorgvuldige afronding van de asielprocedure te komen.
5.3
De stelling van eiser, dat de hogere instroom van asielzoekers vanaf de tweede helft van 2021 geen rechtvaardiging is voor de verlenging van de beslistermijn op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw, omdat dit artikel een ‘grote en snelle piek’ zou vereisen in het aantal asielaanvragen, volgt de rechtbank niet. Artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw komt letterlijk overeen met artikel 31, derde lid, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn. [6] Hierin is bepaald dat de lidstaten de termijn van zes maanden voor het afronden van de behandeling van verzoeken met ten hoogste negen maanden kunnen verlengen wanneer een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. In de uitspraak van 16 december 2020 [7] , die betrekking heeft op de verlenging van de beslistermijn in de asielprocedure vanwege de coronapandemie, heeft de Afdeling [8] geoordeeld dat de richtlijn ruimte laat voor lidstaten om de beslistermijn te verlengen als sprake is van bijzondere omstandigheden. Een dergelijke verlenging doet geen afbreuk aan het doel en nuttig effect van de richtlijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat van een vergelijkbare omstandigheid ook nu sprake is. De Procedurerichtlijn verplicht verweerder ook om zorgvuldig een besluit te nemen. Verweerder heeft voldoende toegelicht dat dit binnen een termijn van zes maanden op dit moment niet mogelijk is.
5.4
Eisers stelling, dat het grote aantal Oekraïners dat zich in Nederland gemeld heeft, niet heeft geleid tot een stijging in het aantal asielaanvragen omdat het merendeel hiervan valt onder de werking van de Tijdelijke beschermingsrichtlijn [9] , brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft toegelicht dat dit wel degelijk van invloed is op de capaciteit. Immers, ook deze groep moet een asielaanvraag indienen die geregistreerd moet worden en waarbij een zogenaamde ‘openbare orde-toets’ wordt uitgevoerd. Verder heeft een groep Oekraïners zich toch gemeld bij het aanmeldcentrum in Ter Apel en hiervan is een deel de asielprocedure ingestroomd. Ook moest een proces worden ingericht voor het beoordelen van de aanspraken op tijdelijke bescherming en het afgeven van bewijzen van rechtmatig verblijf, waarbij in de gevallen dat geen tijdelijke bescherming is verleend op het bezwaarschrift moest worden beslist. Verder stellen de gemeentes veel vragen aan de IND en moet de IND voorlichting geven vanwege de inschrijving van deze personen in de BRP. [10] Daarbij is de opschorting van de behandeling van deze asielaanvragen tijdelijk. Met deze toelichting heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat ook deze groep van invloed is op de capaciteit. De rechtbank volgt niet eisers standpunt dat deze werkzaamheden geen invloed hebben op de werkzaamheden van de beslismedewerkers van de IND. Uit de gegeven toelichting blijkt dat deze werkzaamheden van invloed zijn op de gehele capaciteit van de IND.
5.5
Eiser voert aan dat verweerder voor een kortere verlenging van de beslistermijn had kunnen kiezen dan de maximale periode van negen maanden, omdat uit de cijfers blijkt dat de gemiddelde doorlooptijd van de behandeling van een asielaanvraag 226 dagen is. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 42, vierde lid, van de Vw de bevoegdheid heeft om de beslistermijn te verlengen met maximaal negen maanden. Dat verweerder gemiddeld minder tijd nodig heeft om een beslissing te nemen, doet aan deze bevoegdheid niet af. Verweerder heeft aangegeven ernaar te streven om zo snel mogelijk een besluit te nemen op de asielaanvraag zonder afbreuk te doen van de zorgvuldigheid.
5.6
Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de beslistermijn met toepassing van WBV 2022/22 met negen maanden heeft kunnen verlengen.

Conclusie en gevolgen

6. Met toepassing van WBV 2022/22 verstrijkt de beslistermijn op eisers asielaanvraag op 29 juni 2023. Omdat WBV 2022/22 van toepassing is op eisers asielaanvraag is de ingebrekestelling van 30 september 2022 te vroeg ingediend. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, voorzitter, en mr. M. Kraefft en mr. W.B. Klaus, leden, in aanwezigheid van mr. S.L.L. Rovers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022
3.Brief besluitvorming opvangcrisis (2022Z15825)
4.Immigratie- en Naturalisatiedienst
5.Kamerstukken II, 19 637, nr. 3006
6.Richtlijn 2013/32/EU
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
9.Richtlijn 2001/55/EG
10.Basisregistratie Personen