ECLI:NL:RBDHA:2022:14087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
NL22.21798
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een besluit op een asielaanvraag en de rechtsgeldigheid van de verlenging van de beslistermijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser had op 8 april 2022 een aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de wettelijke beslistermijn van zes maanden verlengd met negen maanden op basis van WBV 2022/22. Eiser stelde dat de beslistermijn al was verstreken op het moment van zijn ingebrekestelling op 11 oktober 2022, en dat de verlenging niet rechtmatig was. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een situatie die de verlenging van de beslistermijn rechtvaardigde, gezien de aanzienlijke toename van asielaanvragen sinds de tweede helft van 2021. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend, waardoor het beroep van eiser niet-ontvankelijk is. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming in asielprocedures en de impact van verhoogde instroom van asielzoekers op de beslistermijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21798

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigden: mr. M.R. Botman en mr. M. de Wit).

Inleiding1.1.In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 8 april 2022 om een verblijfsvergunning asiel te verlenen. De staatssecretaris heeft op 7 en 18 november 2022 verweerschriften ingediend.

1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk?
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij een ontvankelijk beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.
3. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling van 11 oktober 2022 was verstreken en gelet daarop of het daarna ingediende beroep ontvankelijk is.
4. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslistermijn toen nog niet was verstreken. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser op 8 oktober 2022 eindigen. Maar door de inwerkingtreding van WBV 2022/22 [1] is die beslistermijn met ingang van 27 september 2022 verlengd met negen maanden, waardoor deze voor eiser pas op 8 juli 2023 zal eindigen. De ingebrekestelling is daarom te vroeg ingediend. Dat betekent volgens de staatssecretaris dat het beroep niet-ontvankelijk is.
5. Eiser betoogt dat de beslistermijn op het moment van zijn ingebrekestelling al was verlopen. Hij voert hiertoe aan dat de verlenging van de beslistermijn met negen maanden op grond van WBV 2022/22 niet rechtmatig is. De staatssecretaris mocht die verlenging niet baseren op artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000), omdat niet gebleken is van een situatie als bedoeld in die bepaling. Het beroep is daarom volgens eiser ontvankelijk. Omdat de beslistermijn is verstreken, is volgens eiser het beroep gegrond en is een bestuurlijke dwangsom verbeurd. Ook verzoekt eiser de rechtbank om aan de opdracht aan de staatssecretaris om alsnog een besluit te nemen een rechterlijke dwangsom te verbinden.
Is de verlenging van de beslistermijn rechtmatig?
6. Het geschil gaat over de vraag of de staatssecretaris met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtsgeldig heeft verlengd.
6.1.
De staatssecretaris heeft die verlenging van de beslistermijn gebaseerd op artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Volgens die bepaling kan de staatssecretaris de beslistermijn van zes maanden [2] met ten hoogste negen maanden verlengen, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een asielaanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de asielprocedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. Deze bepaling is een letterlijke implementatie van artikel 31, derde lid, derde zin, van de Procedurerichtlijn. [3]
6.2.
De reden voor de toepassing van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de
Vw 2000 is volgens de toelichting op WBV 2022/22 de toenemende voorraad van de IND, die wordt veroorzaakt door de onverwachte toename van asielaanvragen vanaf de tweede helft van 2021 in combinatie met de reeds bestaande achterstanden. Die stijging van het aantal asielaanvragen wordt deels veroorzaakt door de komst van Afghanen en Oekraïners, maar ook andere nationaliteiten lieten vanaf de tweede helft van 2021 een relatief grote stijging zien. Daarnaast konden volgens die toelichting tijdens de coronacrisis een aanzienlijk aantal Dublinclaimanten niet worden overgedragen, zodat zij moesten worden opgenomen in de nationale asielprocedure. De tekst van deze toelichting komt overeen met de tekst van de eerdere brief van de staatssecretaris van 26 augustus 2022, waarin de maatregel tot verlenging van de beslistermijn was aangekondigd. [4]
6.3.
In aanvulling hierop heeft de staatssecretaris in het verweerschrift van
18 november 2022 nadere achtergrondinformatie verstrekt over de reden van de verlenging van de beslistermijn. Met betrekking tot de door hem gestelde toename van het aantal asielaanvragen heeft de staatssecretaris gewezen op zijn brief van 1 juli 2022 over de raming van de totale asielinstroom voor 2022. [5] Uit de in die brief genoemde Meerjaren Productie Prognose (MPP) van februari 2022 volgt dat voor 2022 41.500 asielaanvragen werden verwacht, wat een toename is van 7.000 asielaanvragen ten opzichte van de prognose van september 2021. Verder heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de meest actuele MPP van september 2022 laat zien dat de instroom zal blijven toenemen en daarom de prognose voor het jaar 2022 wederom naar boven is bijgesteld. [6] Volgens de MPP wordt in het jaar 2022 een totale instroom van tussen de 38.700 en 55.700 asielaanvragen verwacht en dat ligt bijna 12.000 asielaanvragen hoger dan in de prognose van september 2021 was opgenomen. De werkvoorraad van de IND loopt hierdoor verder op. Deze gaat van 20.400 zaken begin 2022 naar 31.400 zaken begin 2023.
In het verweerschrift heeft de staatssecretaris verder benadrukt dat het voor de IND niet mogelijk is om deze verhoogde instroom door een verhoging van de capaciteit op te vangen. In 2022 is de IND met ruim 400 FTE gegroeid. Hoewel de IND inzet op het werven van nieuwe medewerkers, zit er een maximum aan het aantal nieuwe medewerkers dat kan worden opgeleid. Niet alleen moeten nieuwe medewerkers worden opgeleid om uit te breiden, maar ook moet het bestaande personeel dat weggaat worden vervangen. Bovendien vergt de opleiding van nieuwe medewerkers tijd van de huidige ervaren medewerkers.
Door deze combinatie van factoren is de staatssecretaris van mening dat een verlenging van de beslistermijn met negen maanden noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de IND de asielaanvragen op een zorgvuldige manier kan blijven beoordelen. Een verlenging van de beslistermijn moet op korte termijn leiden tot minder procedures tegen het niet tijdig beslissen. De tijd die daarmee vrij komt, kan worden besteed aan de inhoudelijke beoordeling van asielaanvragen.
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris met de in WBV 2022/22 opgenomen motivering, zoals nader toegelicht in het verweerschrift van 18 november 2022, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de inwerkingtreding van WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Dit oordeel zal de rechtbank hierna toelichten, waarbij de rechtbank de door eiser aangevoerde beroepsgronden zal betrekken.
7.1.
Uit het onder 6.3 genoemde cijfermateriaal blijkt dat het aantal asielaanvragen vanaf de tweede helft van 2021 aanzienlijk is toegenomen en dat die stijging zich in 2022 heeft doorgezet. Deze ontwikkelingen blijken ook uit de door de gemachtigde van eiser in beroep aangehaalde Kerncijfers Asiel en Migratie [7] en de op de IND-website geplaatste rapporten over de aantallen asielaanvragen in Nederland, waarmee de rechtbank ambtshalve bekend is. [8] Het betoog van eiser dat voor de toepassing van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 een grote en snelle piek in het aantal asielaanvragen is vereist, en het dus niet voldoende is dat deze aantallen over een wat ruimer genomen periode toenemen, volgt de rechtbank niet. De staatssecretaris stelt terecht dat de bewoordingen van artikel 31, derde lid, derde zin, van de Procedurerichtlijn, dat ten grondslag ligt aan artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, hem de ruimte bieden om de beslistermijn ook te verlengen bij meer graduele verhogingen in de instroom. De uitleg van de staatssecretaris draagt ook bij aan het met deze richtlijnbepaling beoogde doel van zorgvuldige besluitvorming en ontneemt dus niet het nuttig effect aan deze bepaling. Ook graduele verhogingen binnen een beperkte tijd van het aantal asielaanvragen, bezien in relatie tot de besliscapaciteit, kunnen namelijk de afdoening van die aanvragen binnen de termijn van zes maanden bemoeilijken. De verlenging van de termijn om een besluit te nemen is ook in deze situatie geschikt om het doel van een zorgvuldige beoordeling van een asielaanvraag te helpen behalen en dus heeft zo’n maatregel een nuttig effect. [9]
Het voorgaande betekent dat de staatssecretaris voldoende heeft onderbouwd dat vanaf de tweede helft van 2021 sprake is geweest van een situatie dat een groot aantal vreemdelingen tegelijk een asielaanvraag heeft ingediend, waardoor het in de praktijk moeilijk is de asielprocedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
7.2.
De stelling van eiser dat de verwijzing in de toelichting op WBV 2022/22 naar het grote aantal Oekraïners dat zich in Nederland heeft gemeld niet terecht is, omdat deze vreemdelingen geen asielaanvraag hebben ingediend, treft geen doel. Zoals de staatssecretaris in het verweerschrift van 18 november 2022 en op de zitting heeft toegelicht, zijn de onder 6.3. genoemde aantallen exclusief Oekraïense asielzoekers en de staatssecretaris stelt alleen al op grond van die aantallen terecht dat de asielinstroom vanaf de tweede helft van 2021 aanzienlijk is gestegen. Daarnaast heeft de staatssecretaris voldoende aannemelijk gemaakt dat ook de komst van grote aantallen Oekraïners – ruim 68.000 op 1 november 2022 [10] – effect heeft gehad op de capaciteit van de IND. Anders dan eiser stelt, moeten ook Oekraïners die onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming [11] vallen formeel een asielaanvraag indienen. [12] Dat is een gevolg van de wijze waarop deze richtlijn in de Nederlandse wetgeving is geïmplementeerd. [13] Hoewel de behandeling van deze asielaanvragen is opgeschort, hebben deze aanvragen wel effect op de capaciteit van de IND. Zoals de staatssecretaris heeft toegelicht, moeten deze aanvragen namelijk worden geregistreerd in de systemen en moeten ze worden voorzien van een juiste verblijfstitel, waarbij een zogenaamde ‘openbare orde’ toets moet worden verricht door raadpleging van onder meer de Justitiële Documentatie, het Opsporingsregister en het Schengen-Informatiesysteem. Daarnaast moet worden beoordeeld of de vreemdelingen aanspraken maken op tijdelijke bescherming en dienen, indien dit het geval is, bewijzen van rechtmatig verblijf worden afgegeven. In het geval van een weigering van tijdelijke bescherming moet mogelijkerwijs ook worden beslist op een ingediend bezwaar en deze aantallen nemen volgens de staatssecretaris toe. Tot slot moeten ook vragen worden beantwoord van gemeenten, waar de Oekraïense vreemdelingen zich moeten melden voor opvang en zich moeten inschrijven in de basisregistratie personen (brp), over individuele zaken en moet voorlichting worden gegeven vanwege de inschrijving in de brp.
7.3.
Eiser heeft aangevoerd dat de komst van veel Afghanen naar Nederland eind zomer 2021 na de machtsovername van de Taliban geen legitieme reden is om de beslistermijn met negen maanden te verlengen, omdat deze Afghanen hoofdzakelijk in een kort tijdsbestek in de nazomer van 2021 via evacuaties naar Nederland kwamen en WBV 2022/22 pas een jaar later in september 2022 in werking is getreden. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Deze stelling neemt namelijk niet weg dat, zoals hiervoor is overwogen, vanaf de tweede helft van 2021 sprake is geweest van een situatie dat een groot aantal vreemdelingen een asielaanvraag heeft ingediend, ook vreemdelingen met andere nationaliteiten. Daarnaast is van belang dat tot 26 augustus 2022 voor Afghanistan een besluitmoratorium heeft gegolden, waardoor de staatssecretaris pas vanaf die datum gehouden is om inhoudelijk te beslissen op asielaanvragen van Afghaanse vreemdelingen. [14]
7.4.
De staatssecretaris heeft in de toelichting op WBV 2022/22 tot slot nog opgenomen dat hij genoodzaakt was om veel asielaanvragen van Dublinclaimanten wegens het verstrijken van de overdrachtstermijn door de coronamaatregelen inhoudelijk te behandelen, wat tot een extra werkbelasting heeft geleid. Eiser heeft terecht aangevoerd dat om dezelfde reden ongetwijfeld grote aantallen Dublinclaimanten in andere Europese landen niet naar Nederland konden worden overgedragen. De vraag of deze aantallen met elkaar in evenwicht zijn, zoals eiser stelt, kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden worden gelaten. Gelet op de overwegingen hiervoor onder 7.1 tot en met 7.3 was er al voldoende grond voor de staatssecretaris om de beslistermijn met toepassing van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 met negen maanden te verlengen.
7.5.
Nu de termijn van zes maanden om een besluit te nemen op de aanvraag van eiser van 8 april 2022 op het moment van de inwerkingtreding van WBV 2022/22
(27 september 2022) nog niet was verstreken, is de beslistermijn met negen maanden verlengd. De ingebrekestelling van 11 oktober 2022 is dus te vroeg ingediend. Dat betekent dat het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag niet-ontvankelijk is. De rechtbank komt daarom niet toe aan dat wat eiser verder heeft aangevoerd over de op te leggen nadere termijn na gegrondverklaring van het beroep, het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom en de toekenning van een rechterlijke dwangsom.

Conclusie

8. Het beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, en mr. G.A. van der Straaten en mr. R. Ortlep, leden, in aanwezigheid van mr.R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen
4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Stcrt. 2022, nr. 25775.
2.Zie artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000.
3.Zie de transponeringstabel in de Memorie van Toelichting bij de Wet tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de herziene Procedurerichtlijn, kamerstukken II 2014-2015, 34 088, nr. 3,
4.19 637, nr. 2992, p. 9.
5.19 637, nr. 2914.
6.Brief van de staatssecretaris van 4 november 2022, 19 637, nr. 3006.
7.https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/asielbeleid/documenten/rapporten/2016/12/13/kerncijfers-asiel-en-migratie.
8.Asieltrends: https://ind.nl/nl/over-ons/cijfers-en-publicaties/asieltrends. Zie ook het rapport ‘De staat van migratie 2022’ van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, p. 52.
9.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3020, onder 3.1.3.
10.https://ind.nl/nl/nieuws/68.000-vluchtelingen-uit-oekraine-voorzien-van-een-verblijfssticker.
11.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
12.Werkinstructie 2022/17, paragraaf 2.1.
13.TK 2002-2003, 29031, nr. 3, p. 3.
14.Zie de instelling van het besluitmoratorium (Stcrt. 2021, nr. 39300) en de verlenging daarvan (Stcrt. 2022, nr. 5992).