ECLI:NL:RVS:2019:3348

Raad van State

Datum uitspraak
4 oktober 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
201805537/1/V1 en 201805537/3/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake aanvragen voor verblijfsvergunning asiel

Op 4 oktober 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 7 juni 2018 de aanvragen van vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen. De staatssecretaris had echter hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In de zaak met nummer 201805537/1/V1 oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelde vast dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden.

In de zaak met nummer 201805537/3/V1 verklaarde de Raad het beroep van de vreemdelingen tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris niet-ontvankelijk, omdat de staatssecretaris inmiddels had besloten op de aanvragen. De Raad oordeelde dat de vreemdelingen geen belang meer hadden bij de beoordeling van dit beroep.

De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, vastgesteld op € 768,00, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 oktober 2019.

Uitspraak

201805537/1/V1 en 201805537/3/V1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 juni 2018 in zaken nrs. NL18.3086 en NL18.3088 in het geding tussen:
[de vreemdelingen], mede voor hun minderjarige kinderen,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
In zaak nr. 201805537/1/V1
Bij besluiten van 22 januari 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 7 juni 2018 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. A.W. Eikelboom, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
In zaak nr. 201805537/3/V1
De vreemdelingen hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit door de staatssecretaris naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 7 juni 2018.
Bij besluiten van 24 augustus 2019 heeft de staatssecretaris de aanvragen alsnog ingewilligd.
Overwegingen
In zaak nr. 201805537/1/V1
1.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
In zaak nr. 201805537/3/V1
3.    Omdat de staatssecretaris alsnog besluiten op de aanvragen heeft genomen, hebben de vreemdelingen geen belang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarom verklaart de Afdeling dit beroep niet-ontvankelijk.
4.    Daarnaast is de staatssecretaris de vreemdelingen met de besluiten van 24 augustus 2019 geheel tegemoetgekomen en hebben zij ook geen belang bij een beroep tegen die besluiten. Daardoor is tegen die besluiten geen beroep van rechtswege ontstaan als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, waarop nog moet worden beslist. Wel moet de staatssecretaris de proceskosten vergoeden.
5.    De hoogte van die vergoeding voor de in hoger beroep gemaakte proceskosten is vastgesteld op basis van 1 punt voor het indienen van de schriftelijke uiteenzetting (met toepassing van wegingsfactor 1). De hoogte van de vergoeding voor de in beroep gemaakte proceskosten is vastgesteld op basis van 1 punt voor het indienen van een beroep wegens niet-tijdig beslissen (met toepassing van wegingsfactor 0,5).
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van besluiten op de aanvragen niet-ontvankelijk;
III.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 768,00 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2019
282-862.