ECLI:NL:RBDHA:2023:18330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
NL23.23601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 15 november 2023, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 14 augustus 2023 afgewezen, met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres, die hiv-positief is en een pasgeboren kind heeft, was niet aanwezig op de zitting op 2 oktober 2023, waar de gemachtigde van de staatssecretaris wel aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld op basis van de Dublinverordening. Eiseres voerde aan dat zij in Frankrijk geen adequate opvang zou krijgen en dat haar kwetsbare situatie niet in aanmerking was genomen. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris op basis van eerdere rechtspraak en AIDA-rapporten van 2021 en 2022 terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen.

Daarnaast werd ook het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening besproken, waarbij eiseres stelde dat haar asielverzoek onverplicht aan de staatssecretaris had moeten worden voorgelegd vanwege het belang van haar kind. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen, en dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23601

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. S.T.C. Rebergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Met bericht van verhindering zijn eiseres en haar gemachtigde niet ter zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor haar asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft
Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.

Kan voor Frankrijk uitgegaan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?

5. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris voor Frankrijk niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres wijst erop dat zij een kwetsbare vreemdeling is, omdat zij hiv-positief is en inmiddels een pasgeboren kind heeft. Eiseres stelt in Frankrijk geen opvang te krijgen en niet in haar basisbehoeften te kunnen voorzien. Eiseres wijst ter onderbouwing op de uitspraak van het Verwaltungsgericht Hannover, [2] waarin werd geoordeeld dat een alleenstaande moeder met een kind van zes maanden oud bij overdracht naar Frankrijk (zo bleek uit het AIDA-rapport van 2021) aan een onmenselijke of vernederende behandeling onderworpen zou worden. Eiseres verwijst verder naar een uitspraak van de zittingsplaats Amsterdam van deze rechtbank, waarin werd geoordeeld dat de vreemdeling niet aan Frankrijk overgedragen mocht worden omdat uit het AIDA-rapport van 2022 bleek dat zij een reëel risico liep om op straat te belanden en niet de juiste voorzieningen voor de verzorging van haar baby zou hebben. [3]
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat hij volgens vaste rechtspraak voor Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [4] De staatssecretaris stelt namelijk terecht dat de door eiseres bedoelde uitspraken gebaseerd zijn op enkele passages uit de AIDA-rapporten van 2022 en 2021 die al sinds 2015 in de AIDA-rapportages voorkomen. In de door de staatssecretaris aangehaalde rechtspraak zijn verschillende jaargangen van de AIDA-rapportages betrokken, maar is steeds geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de staatssecretaris voor Frankrijk niet (langer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Omdat de AIDA-rapporten uit 2022 en 2021 geen wezenlijk ander beeld schetsen over de situatie in de Franse opvang dan eerdere jaargangen, ziet de rechtbank ook nu geen reden om te oordelen dat de staatssecretaris voor Frankrijk niet (langer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. In een uitspraak van oktober dit jaar oordeelt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ook dat er voor Frankrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. [5] Het enkele feit dat het Verwaltungsgericht Hannover en de zittingsplaats Amsterdam van deze rechtbank op basis van deze AIDA-rapporten tot een andere beoordeling zijn gekomen, leidt niet tot een ander oordeel.
Had de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich moeten trekken?
6. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris haar asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich had moeten trekken. Het pasgeboren kind van eiseres heeft een Nederlandse vader. De procedure voor erkenning van het kind door de vader loopt nog. Het is in het belang van het kind om een emotionele band te hebben met beide ouders. Eiseres wijst ter onderbouwing op een uitspraak van het Hof van Justitie, waarin is geoordeeld dat het belang van het (ongeboren) kind kan worden meegewogen in de afweging of de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening moet worden gebruikt. [6]
6.1.
Dit betoog slaagt niet. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan de staatssecretaris een asielverzoek onverplicht aan zich toe trekken. De staatssecretaris maakt in ieder geval gebruik van deze bevoegdheid als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht van onevenredige hardheid getuigt. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat er in het geval van eiseres geen sprake is van een bijzondere omstandigheid waardoor een overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Gelet op het feit dat de gestelde vader het kind nog altijd niet heeft erkend en dat eiseres niet heeft onderbouwd dat deze vader de Nederlandse nationaliteit heeft, valt niet in te zien waarom het in het belang van eiseres of haar kind is om de asielprocedure in Nederland te doorlopen. Daarbij mocht de staatssecretaris overwegen dat het (daarom) meer in het belang van het kind van eiseres is om te vallen onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat die ook verantwoordelijk is voor het asielverzoek van eiseres. De door eiseres aangehaalde uitspraak maakt dat niet anders. Die uitspraak ging immers over een gehuwd stel. Daarvan is in het geval van eiseres geen sprake omdat eiseres niet gehuwd is en ook geen langdurige relatie heeft met de gestelde vader van het kind.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verwaltungsgericht Hannover 24 juli 2023 (15A 3773/23).
3.Rb Den Haag, zp Amsterdam 15 september 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:14523).
4.De staatssecretaris wijst onder meer op ABRvS 1 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2928, ABRvS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318, ABRvS 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:715 en ABRvS 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816.
5.ABRvS 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2022:3737.
6.HvJEU 16 februari 2023 (ECLI:EU:C:2023:113).