ECLI:NL:RVS:2022:3737

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
202101634/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening zorg- en huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 januari 2021. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 30 december 2014 en 6 januari 2015 de voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag van [appellant] over de jaren 2012, 2013 en 2014 herzien en vastgesteld op nihil. Tevens werd [appellant] verplicht om bedragen aan teveel ontvangen toeslagen terug te betalen. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat [appellant] niet rechtmatig in Nederland verbleef, wat leidde tot de herziening van de toeslagen. Het bezwaar van [appellant] tegen deze besluiten werd door de Belastingdienst/Toeslagen niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar was, wat door [appellant] werd bestreden in hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 31 oktober 2022. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de tijdigheid van het bezwaar had beoordeeld en dat het bezwaar tegen de besluiten van 6 januari 2015 niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor de berekeningsjaren 2012 en 2013, en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De uitspraak van de rechtbank over het berekeningsjaar 2014 werd bevestigd. De Belastingdienst/Toeslagen werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

202101634/1/A2.
Datum uitspraak: 14 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 25 januari 2021 in zaken nrs. 19/744, 19/745 en 19/746 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 30 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten zorgtoeslag en huurtoeslag van [appellant] over 2014 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 6 januari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag en huurtoeslag van [appellant] over 2012 herzien en vastgesteld op nihil. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen bepaald dat [appellant] een bedrag van € 838,00 onderscheidenlijk € 501,00 aan teveel ontvangen zorg- en huurtoeslag moet terugbetalen.
Bij besluit van 6 januari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag en huurtoeslag van [appellant] over 2013 herzien en vastgesteld op nihil. Daarbij heeft de Belastingdienst/Toeslagen bepaald dat [appellant] een bedrag van € 1.081,00 onderscheidenlijk € 507,00 aan teveel ontvangen zorg- en huurtoeslag moet terugbetalen.
Bij afzonderlijke besluiten van 19 januari 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 30 december 2014 en de besluiten van 6 januari 2015 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 30 september 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de afzonderlijke besluiten van 19 januari 2019 over de berekeningsjaren 2012 en 2013 herzien en het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen de afzonderlijke besluiten van 6 januari 2015 alsnog ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 25 januari 2021 heeft de rechtbank de door [appellant] ingestelde beroepen (lees: het beroep), voor zover gericht tegen het besluit van 30 september 2019 over de berekeningsjaren 2012 en 2013, gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Verder heeft de rechtbank het beroep van [appellant], voor zover gericht tegen het besluit van 19 januari 2019 over het berekeningsjaar 2014, ongegrond verklaard. Het proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2022, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De Belastingdienst/Toeslagen heeft de definitieve berekening van de zorg- en huurtoeslag van [appellant] over de berekeningsjaren 2012 en 2013 bij afzonderlijke besluiten van 6 januari 2015 herzien en vastgesteld op nihil, en bepaald dat [appellant] over 2012 een bedrag van € 838,00 onderscheidenlijk € 501,00 aan teveel ontvangen zorg- en huurtoeslag moet terugbetalen, en over het jaar 2013 een bedrag van € 1.081,00 onderscheidenlijk € 507,00 aan teveel ontvangen zorg- en huurtoeslag moet terugbetalen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de voorschotten zorg- en huurtoeslag over het jaar 2014 bij besluit van 30 december 2014 herzien en eveneens vastgesteld op nihil. Aan de besluiten ligt ten grondslag dat [appellant] volgens de Belastingdienst/Toeslagen niet rechtmatig in Nederland verbleef of dat zijn verblijfsstatus geen recht gaf op toeslag. Het door [appellant] hiertegen ingediende bezwaar is door de Belastingdienst/Toeslagen bij afzonderlijke besluiten van 19 januari 2019 niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit besluit herzien, voor zover het ziet op de jaren 2012 en 2013, en het bezwaar in zoverre ontvankelijk en ongegrond verklaard. De reden hiervoor is dat de besluiten van 6 januari 2015 naar de bewindvoerder van [appellant] zijn gestuurd maar volgens de Belastingdienst/Toeslagen onbestelbaar retour zijn gekomen en vervolgens op onbekende datum naar zijn huisadres zijn verzonden, waardoor niet is vast te stellen wanneer de besluiten bekend zijn gemaakt. Het bezwaar is ongegrond verklaard omdat [appellant] in deze jaren niet beschikte over een geldige verblijfstitel, hetgeen door de Belastingdienst/Toeslagen is nagevraagd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de overschrijding van de bezwaartermijn tegen het besluit van 30 december 2014 en de besluiten van 6 januari 2015 door indiening van het bezwaar bij ongedateerde brief, door de Belastingdienst/Toeslagen ontvangen op 19 november 2018, niet verschoonbaar is. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de besluiten heeft toegezonden aan het (post)adres van de op dat moment bij hem bekende bewindvoerder van [appellant]. De besluiten zijn verstuurd en niet retour gekomen, in tegenstelling tot andere brieven die aan de bewindvoerder werden gestuurd. Dit is door [appellant] niet weersproken. De besluiten zijn volgens de rechtbank dan ook op de juiste wijze bekend gemaakt. Eventuele nalatigheid van de bewindvoerder om de post te controleren of om tijdige actie te ondernemen, komt voor rekening en risico van [appellant]. Dat zijn psychische gesteldheid slecht was in die periode leidt niet tot een ander oordeel, omdat hij een bewindvoerder had die voor hem handelde, aldus de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 30 september 2019, waarbij is bepaald dat het bezwaar over 2012 en 2013 wel ontvankelijk is, dus onjuist.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat zijn bezwaar, voor zover gericht tegen de besluiten van 6 januari 2015 over de berekeningsjaren 2012 en 2013, ten onrechte door de Belastingdienst/Toeslagen alsnog ontvankelijk is verklaard. De besluiten van 6 januari 2015 zijn, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel retour gekomen wat ook blijkt uit het besluit op bezwaar van de Belastingdienst/Toeslagen van 30 september 2019. Ook klopt het niet dat hij dit niet heeft weersproken. Er was op dat moment niets om te weerspreken omdat de Belastingdienst/Toeslagen zelf al het standpunt had ingenomen dat de beschikkingen retour waren gekomen, aldus [appellant]. Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft geoordeeld dat het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk is, waardoor de aangevallen uitspraak niet helder en inzichtelijk is en daarom moet worden vernietigd.
Berekeningsjaren 2012 en 2013
4.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1730) wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de bestuursrechter de tijdigheid van bezwaar niet ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan behoort te beoordelen. Dat betekent dat als het bestuursorgaan een inhoudelijk besluit heeft genomen en de belanghebbende tot wie de beslissing op bezwaar is gericht daarna beroep instelt tegen dat besluit, belanghebbende niet door de bestuursrechter, ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan, wordt tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was. De Afdeling past dit uitgangspunt ook toe in lopende zaken tegen uitspraken van de rechtbank. In het voorliggende geval heeft de rechtbank naar aanleiding van het alsnog door de Belastingdienst/Toeslagen in het verweerschrift bij de rechtbank ingenomen standpunt dat het bezwaar tegen de besluiten van 6 januari 2015 niet tijdig is ingediend, de tijdigheid van het bezwaar beoordeeld. De rechtbank is daarmee, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), buiten de omvang van het geding getreden en zij heeft het bezwaar tegen de besluiten van 6 januari 2015 reeds daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
5.       Het betoog slaagt.
Berekeningsjaar 2014
6.       De gronden die [appellant] in hoger beroep over het berekeningsjaar 2014 heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat [appellant] buiten de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 30 december 2014 over berekeningsjaar 2014 en dat die termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
7.       Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover die betrekking heeft op de berekeningsjaren 2012 en 2013. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De rechtbank zal dus het vernietigde bestreden besluit van 30 september 2019 alsnog moeten beoordelen. De aangevallen uitspraak wordt voor het overige bevestigd.
9.       De Belastingdienst/Toeslagen moet de proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 januari 2021 in zaak nrs. 19/744 en 19/745 die betrekking hebben op de berekeningsjaren 2012 en 2013;
III.      wijst de zaak in zoverre naar de rechtbank terug;
IV.     bevestigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 januari 2021 in zaak nr. 19/746, voor zover die betrekking heeft op het berekeningsjaar 2014;
V.      veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.     gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 134,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nieuwenhuizen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022
633-995