ECLI:NL:RBDHA:2023:17668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
NL23.27143
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming voor derdelanders uit Oekraïne

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een derdelander van Marokkaanse nationaliteit, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 23 augustus 2023. Dit besluit beëindigt de tijdelijke bescherming van eiser, die was verleend op basis van Richtlijn 2001/55/EG, per 4 september 2023. De rechtbank heeft op 14 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser via een telefonische verbinding met een tolk is gehoord. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming te beëindigen en dat dit niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een ondubbelzinnige toezegging is gedaan door de staatssecretaris.

De rechtbank overweegt verder dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser heeft aangevoerd dat zijn belangen, zoals werk en studie, onvoldoende zijn meegewogen, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de beëindiging deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank wijst erop dat de bescherming tijdelijk is en dat de beëindiging noodzakelijk is om misbruik te voorkomen en de druk op de opvangcapaciteit te verlichten.

Tot slot oordeelt de rechtbank dat er geen ruimte is voor een afweging van individuele omstandigheden in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bij het opleggen van een terugkeerbesluit. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27143

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 23 augustus 2023 waarbij verweerder aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), [2] eindigt op 4 september 2023.
1.1.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het treffen van een voorlopige voorziening (zaaknummer NL23.27144) op 14 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, eiser is door middel van een telefonische verbinding met de tolk gehoord. De tolk en de gemachtigde van verweerder waren eveneens aanwezig. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren en overweegt daartoe het volgende.
Bevoegdheid van verweerder, rechtszekerheid- en vertrouwensbeginsel
4. De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van 30 oktober 2023 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat verweerder bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen (hierna: de MK-uitspraak). Ook is in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat verweerder kan volstaan met de voornemenprocedure en geen individueel gehoor hoeft af te nemen. [3]
4.1.
De rechtbank stelt vast dat een deel van eisers beroepsgronden eveneens betrekking hebben op de bevoegdheid van verweerder, het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare.
4.2.
Eisers verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Amsterdam (ECLI:NL:RBDHA:2023:13022) en Roermond (ECLI:NL:RBDHA:2023:12916) baat hem niet. De rechtbank is bekend met beide uitspraken, maar volgt in eisers zaak de lijn die deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 30 oktober 2023 heeft uitgezet. Ook eisers verwijzing naar het opiniestuk van mr. dr. C.A.F.M. Grütters baat hem, gelet op het voorgaande niet. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder aan hem een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel om die reden faalt.
4.3.
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder de voornemenprocedure heeft gevolgd en dat eiser naar aanleiding van het voornemen een schriftelijke zienswijze kon indienen. Daarmee is de besluitvormingsprocedure in overeenstemming met de regelgeving en zorgvuldig, ook al is er door eiser geen zienswijze ingediend.
Evenredigheidsbeginsel
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met bijzondere individuele belangen die verband houden met werk, studie, en het geïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving. Eiser stelt vijf jaar in Oekraïne te hebben gewoond, heeft sterke banden met Oekraïne nu hij daar gestudeerd heeft en stelt geen duurzame banden met Marokko te hebben. Eiser heeft een arbeidsovereenkomst met hotel Bastion. De beëindiging vormt volgens eiser een ernstige en disproportionele inbreuk op zijn belangen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In dit verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat het doel van de Richtlijn is om te voorkomen dat de werking van het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De geboden bescherming is per definitie tijdelijk en moet uitmonden in terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne, ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022, aan de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming in het algemeen ten grondslag mogen leggen dat door derdelanders misbruik werd gemaakt van de tijdelijke bescherming en dat sprake is van bredere opvangproblematiek in Nederland. [4] Door de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming zal de druk op de schaarse opvangcapaciteit verminderen. [5] De beëindiging legt mogelijk druk op de asielketen, maar het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander wil terugkeren naar hun land van herkomst. [6] De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
5.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging niet onevenredig is in verhouding tot het uiteindelijke hierboven weergegeven doel. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft gesteld dat zijn belangen verband houden met werk en studie, maar eiser heeft niet nader geconcretiseerd of onderbouwd waarom de inbreuk op zijn belangen onevenredig zou zijn. De omstandigheid dat eiser niet langer aanspraak kan maken op bepaalde voordelen die zijn verbonden aan tijdelijke bescherming, is inherent aan het besluit van verweerder om de facultatieve bepaling niet langer te implementeren, waardoor eiser niet langer onder de Richtlijn valt. Bovendien krijgt eiser gedurende een asielprocedure opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en is het hem daarbij toegestaan om 24 weken in het jaar te werken. Daarnaast kan eiser indien hij voor een ander doel in Nederland verblijf beoogt, zoals studie of gezinsleven, een daartoe strekkende aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier indienen. Tot slot heeft verweerder terecht gesteld dat het continueren van bestaanszekerheid, zoals eiser heeft betoogd, niet onder het doel van de Richtlijn valt.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser gelet op al het voorgaande daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
8 EVRM en terugkeerbesluit
6. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat hij een privéleven heeft en dat verweerder in dat verband onvoldoende zijn individuele belangen heeft meegewogen bij het opleggen van het terugkeerbesluit
6.1.
Ook dat betoog slaagt niet. Voor een afweging van de individuele omstandigheden in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bestaat geen ruimte bij het opleggen van een terugkeerbesluit. Uit vaste jurisprudentie volgt dat verweerder bij het nemen van een terugkeerbesluit niet hoeft te toetsen of de terugkeer in strijd is met artikel 8 van het EVRM [7] . Als eiser meent in aanmerking te komen voor een reguliere verblijfsvergunning dan moet hij dat laten beoordelen in een procedure op basis van een aanvraag met die strekking.
3 EVRM
7. Tot slot heeft verweerder op goede gronden een terugkeerbesluit genomen en is er gaan sprake van strijd met artikel 3 EVRM. Eisers recht op tijdelijke bescherming heeft verweerder op goede gronden beëindigd en niet is gebleken dat eiser thans verblijfsrecht heeft in Nederland.
8. Mede gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank evenmin aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de uitspraak van de Afdeling.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
4.
5.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, r.o. 17.3.
6.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13035, r.o. 10.1.
7.Zie de uitspraak van de ABRvS van 1 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2816. Zie ook de uitspraak van de ABRvS van 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2918 en van 11 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3090.