Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Kader
Artikel 2 van dit Uitvoeringsbesluit vermeldt, voor zover van belang:
1. Dit besluit is van toepassing op de volgende categorieën van personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie door de Russische strijdkrachten die op die datum begon:
a) Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven;
b) staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genoten;
c) gezinsleden van de in punten a) en b) genoemde personen.
Als vreemdelingen, bedoeld in artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit, zijn aangewezen vreemdelingen die:
a) wanneer de maximale duur is bereikt, hetzij
b) op ieder moment, door de vaststelling van een met gekwalificeerde meerderheid genomen besluit van de Raad, op voorstel van de Commissie, die tevens elk verzoek van een lidstaat om een voorstel aan de Raad voor te leggen, onderzoekt.
Verder stelt verweerder zich in het bestreden besluit – samengevat – op het standpunt dat hij bevoegd is om de tijdelijke bescherming van eiser te beëindigen en dat dat ten aanzien van derdelanders die tijdelijk rechtmatig verblijf in Oekraïne hebben niet afhankelijk is van een besluit van de Raad van de Europese Unie. Ten aanzien van deze groep gaat het om facultatieve bescherming die de lidstaten op grond van de RTB kunnen maar niet moeten bieden. Daarbij wijst verweerder erop dat het Uitvoeringsbesluit ook uitdrukkelijk onderscheid maakt tussen Oekraïners en derdelanders met een permanente verblijfsstatus enerzijds en derdelanders met een tijdelijke verblijfsstatus anderzijds. Voor de laatste groep is het terugkeerperspectief niet afhankelijk van de situatie in Oekraïne. Het verblijf in de Europese Unie van deze groep derdelanders hangt met name samen met de mogelijkheden om veilig terug te kunnen keren naar het land van herkomst.
Verweerder is verder van mening dat de beëindiging niet strijdig is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Eiser is tijdig geïnformeerd over de beëindiging van de tijdelijke bescherming en hij heeft er nooit op kunnen vertrouwen dat deze tijdelijke bescherming zou blijven voortduren zolang de Raad van de Europese Unie niet heeft besloten dat de tijdelijke bescherming kan worden beëindigd. Verweerder acht de beëindiging ook niet onevenredig gezien het doel en strekking van de RTB en de altijd openstaande mogelijkheid voor eiser om in Nederland een asielprocedure te doorlopen om vastgesteld te krijgen of aanspraak bestaat op een verblijfsvergunning asiel en het verkrijgen van opvang en voorzieningen gedurende die periode.
Beslissing
mr.M.W.M. Bankers, griffier.