In deze hersteluitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn recht op tijdelijke bescherming eindigt op 4 september 2023. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bulthuis, heeft beroep aangetekend tegen dit besluit, dat is gebaseerd op de Richtlijn 2001/55/EG en het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382. De rechtbank heeft op 9 november 2023 de zaak behandeld, waarbij alleen de gemachtigde van verweerder aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de groep derdelanders, waaronder eiser valt, te beëindigen. Dit is in overeenstemming met eerdere uitspraken van de meervoudige kamer van de rechtbank. De rechtbank wijst erop dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij een gerechtvaardigde verwachting had op een andere behandeling dan andere ontheemden onder de Richtlijn.
Daarnaast wordt het beroep op het evenredigheidsbeginsel door de rechtbank verworpen. De rechtbank stelt vast dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming noodzakelijk is om te voorkomen dat het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de beëindiging van de tijdelijke bescherming deugdelijk heeft gemotiveerd en dat deze niet onevenredig is in verhouding tot het beoogde doel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.