Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw kan de rechtbank ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Gelet op de inhoud van het digitale dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen. In het verzoek van eiser om een zitting ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel.
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring en het voortduren daarvan al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring en het voortduren daarvan tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was.Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds 14 september 2023 het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is.
5. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 25 oktober 2023 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 1 november 2023 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 2 november 2023 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.
6. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Niettemin is sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM, omdat de rechtbank uitgaat van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit.Aangezien deze termijn niet is overschreden ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring reeds hierom onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw had moeten sluiten.Dit betekent dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet in zijn belangen is geschaad.
De beroepsgronden van eiser
7. Eiser voert aan dat het vertrekgesprek op 23 oktober 2023 ten onrechte telefonisch heeft plaatsgevonden, omdat hij het recht heeft om visueel gehoord te worden. Verder voert eiser aan dat zicht op uitzetting ontbreekt nu hij niet wenst mee te werken aan de presentatie. Tot slot voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. In dat verband stelt eiser, zo begrijpt de rechtbank, dat verweerder alle schriftelijke correspondentie met de Nigeriaanse autoriteiten over eiser dient over te leggen. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 6 april 2023.
De beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank is van oordeel dat het in de eerste plaats aan verweerder is om te bepalen op welke wijze hij het gesprek met eiser wil voeren. Eiser heeft niet gesteld dat hij niet in staat is via de telefoon met de regievoerder te communiceren. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 23 oktober 2023 blijkt dat eiser desgevraagd geen antwoord heeft gegeven op de vraag om welke reden hij het vertrekgesprek in persoon wil voeren. De enkele stelling dat eiser het recht heeft om audiovisueel te woord te worden gestaan is, wat daarvan verder zij, dan ook onvoldoende voor het oordeel dat verweerder onjuist heeft gehandeld, noch volgt daaruit dat het voortduren van de bewaring – om die reden – onrechtmatig is.
9. Verder is de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Nigeria is komen te ontbreken. Uit vaste jurisprudentie van de Afdelingvolgt dat van eiser mag worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting.Nu uit het voortgangsrapport en de vertrekgesprekken blijkt dat eiser nog altijd niet meewerkt aan zijn uitzetting, en eiser dat in zijn schriftelijke reactie op het voortgangsrapport ook met zoveel woorden erkent, dient de langere duur van de maatregel van bewaring dan ook nog altijd voor rekening en risico van eiser te komen.
10. Ook is niet gebleken dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. In dit verband stelt de rechtbank allereerst vast dat in het voortgangsrapport uiteen is gezet welke initiatieven verweerder in de van belang zijnde periode heeft ontplooid om tot het gedwongen vertrek van eiser te komen. Waar mogelijk heeft verweerder dat ook onderbouwd door verslagen van de meest recente vertrekgesprekken met eiser over te leggen. Eiser heeft niet toegelicht welke stukken ontbreken om zich op adequate wijze tegen het voortduren van de maatregel te kunnen verdedigen. Er is reeds daarom geen aanleiding om verweerder op te dragen nadere stukken aan het dossier toe te voegen. Uit het voortgangsrapport blijkt voorts dat verweerder al op 2 september 2022 een LP-aanvraag heeft verstuurd aan de Nigeriaanse autoriteiten. Daarna is twintig keer schriftelijk gerappelleerd, laatstelijk nog op 12 oktober 2023. Verder voert verweerder regelmatig vertrekgesprekken met eiser, althans probeert hij dat, laatstelijk op 14 september 2023, 10 oktober 2023 en 23 oktober 2023.
11. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.