ECLI:NL:RBDHA:2023:16693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BPM naheffingsaanslag en kwalificatie als nieuwe auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] BV en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De eiseres had op 19 augustus 2019 aangifte gedaan voor de registratie van een Toyota Highlander, waarbij de datum van eerste toelating op 1 april 2019 was vastgesteld. De kilometerstand van de auto bedroeg op dat moment slechts 8 kilometer. De inspecteur legde op 5 november 2021 een naheffingsaanslag op, omdat hij van mening was dat het taxatierapport gebreken vertoonde en dat de auto niet als nieuw kon worden aangemerkt.

Tijdens de zitting op 29 augustus 2023 heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, betoogd dat de naheffingsaanslag onterecht was, omdat de auto wel degelijk als nieuw moest worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de auto, gezien de lage kilometerstand, niet of nauwelijks in gebruik was geweest en dus als nieuw moest worden aangemerkt. De rechtbank verwierp het standpunt van de inspecteur dat de auto als gebruikt moest worden aangemerkt, en stelde vast dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/5168

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

12 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] BV, gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 18 juli 2022 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2023.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en mr. [naam 2] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Op 19 augustus 2019 heeft eiseres aangifte Bpm gedaan ter zake van de registratie van een Toyota Highlander (de auto). In de aangifte staat als datum van eerste toelating van de auto 1 april 2019.
2. In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van Inovex Taxaties. Daarin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op
€ 103.151, de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 73.561 en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 7.500. De kilometerstand van de auto bedroeg tijdens de taxatie 8 kilometer.
3. Het voertuig is eerst op 27 juli 2021 ter keuring aangeboden aan de RDW, de RDW heeft een datum eerste toelating van 28 september 2020 vastgesteld en een kilometerstand van 489 kilometer.
4. Verweerder heeft op 5 november 2021 aan eiseres een naheffingsaanslag Bpm opgelegd. Daarbij heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het taxatierapport niet kan dienen omdat daar gebreken aan kleven. Verweerder heeft derhalve de verschuldigde Bpm berekend aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel.
5. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.
6. De Bpm is verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto in het kentekenregister. Voor gebruikte personenauto’s kan een vermindering als bedoeld in
artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) in aanmerking worden genomen, tenzij een auto essentiële gebreken vertoont waardoor met het motorrijtuig niet kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer. [1]
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 10 van de Wet Bpm niet van toepassing is omdat er geen sprake is van een gebruikte auto, aangezien er ten tijde van de aangifte 8 kilometer op de teller stond. Voor zover er al schade op dit voertuig aanwezig was ten tijde van de aangifte is deze schade volgens verweerder ontstaan voorafgaande aan de eerste ingebruikneming op de weg. Eiseres betoogt dat verweerder door dit standpunt voor het eerst in de beroepsfase in te nemen het vertrouwensbeginsel schendt. Daarbij wijst eiseres erop dat verweerder bij het vaststellen van de naheffingsaanslag is uitgegaan van een gebruikte auto. Verder stelt eiseres dat er geen sprake is van een nieuwe auto nu uit de foto’s bij het taxatierapport volgens eiseres duidelijk volgt dat er sprake is van gebruiksschade aan de auto.
8. Onder een nieuwe personenauto in de zin van de Wet Bpm moet worden verstaan een personenauto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest. [2] Een personenauto die niet als een nieuwe personenauto in voormelde zin kan worden aangemerkt, moet daarom als een gebruikte personenauto in de zin van de Wet Bpm worden aangemerkt. [3] De beoordeling hiervan moet plaatsvinden naar de toestand op het tijdstip waarop het belastbare feit plaatsvindt. [4] Met een gebruikte personenauto in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Wet Bpm is bedoeld de personenauto die in het buitenland geregistreerd is geweest met het oog op toelating op de weg en die ook daadwerkelijk aldaar op de weg in gebruik is geweest. Daarom blijft de personenauto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks op de weg is gebruikt, voor de toepassing van artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM aangemerkt als een nieuwe personenauto. Dat een personenauto door de (ver)koper daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik is geweest, valt op te maken uit het aantal gereden kilometers van de auto. De omstandigheden dat een personenauto eerder in een andere lidstaat geregistreerd is geweest, dat sinds de vervaardiging van de auto zodanige tijd is verstreken dat de fabrieksgarantie is verlopen, dat het gaat om een verouderd model personenauto, of dat een personenauto voorafgaande aan de eerste ingebruikneming op de weg schade in welke vorm dan ook heeft opgelopen, kunnen noch op zichzelf, noch tezamen de conclusie rechtvaardigen dat die personenauto daadwerkelijk op de weg in gebruik is geweest. [5]
9. Omdat eiseres zich beroept op een vermindering van de Bpm, rust de bewijslast op haar [6] . Een auto met een kilometerstand onder de 1.000 dient in beginsel als nieuw te worden aangemerkt. [7] Naar het oordeel van de rechtbank is de auto, gelet op de kilometerstand van 8 kilometer, niet of nauwelijks in gebruik geweest en daarmee, voor de vaststelling van de verschuldigde Bpm, als nieuw aan te merken. Gelet op hetgeen onder 8 is overwogen maakt de door eiseres gestelde waterschade dit niet anders. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de auto als gebruikt moet worden aangemerkt. Voorts is van een schending van het vertrouwensbeginsel geen sprake, aangezien verweerder reeds in de bezwaarfase het standpunt heeft ingenomen dat er sprake is van een nieuwe auto. In de uitspraak op bezwaar is verweerder hier uitgebreid op ingegaan.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
Bij nieuwe auto’s dient de volgens artikel 9 van de Wet Bpm verschuldigde Bpm te worden voldaan zonder toepassing van de in artikel 10 van de Wet Bpm bedoelde vermindering. Gesteld noch gebleken is dat toepassing van artikel 9 van de Wet Bpm tot een lager bedrag aan verschuldigde Bpm zou leiden dan waarvan bij het opleggen van de naheffingsaanslag is uitgegaan. De naheffingsaanslag is dan ook niet op een te hoog bedrag vastgesteld.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 september 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Wet Bpm 1992
2.Vgl. Hoge Raad 14 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7199, r.o. 3.3.2
3.Vgl. Hoge Raad 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:79, r.o. 2.3.1
4.Vgl. Hoge Raad 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695, r.o. 2.3.4 en 2.3.5
5.Vgl. Hoge Raad 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1528, r.o. 2.4.2
6.Vgl. Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.2.2
7.Vgl. Hof Den Haag 12 november 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3711