ECLI:NL:RBDHA:2023:11032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
NL 23.19181 NL23.19819
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een Marokkaanse nationaliteit houder. Eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem respectievelijk op 30 juni 2023 en 7 juli 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd en later opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 was opgelegd, en dat de opheffing van deze maatregel niet betekent dat de eerdere maatregel onrechtmatig was. Eiser stelde dat zijn staandehouding onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel voldoende waren en dat er geen reden was om de maatregel onrechtmatig te achten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is vastgesteld dat de digitale handtekening van de maatregel rechtsgeldig was, ondanks eerdere problemen met de validatie. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.19181 en NL23.19819

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Faddach en mr. S. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef, onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Op 7 juli 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven en aansluitend een maatregel van bewaring (het bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd.
Eiser heeft tegen deze besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. [1] Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van de beroepen.
Ten aanzien van bestreden besluit 1 heeft eiser op 6 juli 2023 de gronden van beroep ingediend. Ten aanzien van het bestreden besluit 2 heeft eiser op 10 juli 2023 de gronden van beroep ingediend.
Op 12 juli 2023 is verweerder verzocht een proces-verbaal toe te voegen aan het digitale dossier waaruit blijkt dat de handtekening in het bestreden besluit 2 voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Op 13 juli 2023 heeft verweerder [2] een schermafdruk (‘printscreen’) van een validatierapport toegevoegd. Eiser heeft daarop op 13 juli 2023 gereageerd.
Op 14 juli 2023 heeft verweerder aanvullend gereageerd.
Op 17 juli 2023 heeft de rechtbank het onderzoek in beide beroepen gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Bestreden besluit 1
2. Nu de maatregel van bewaring is opgeheven, ziet de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit 1 slechts op de vraag of aan eiser een schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Voortraject
3. Eiser voert aan dat zijn staandehouding onrechtmatig is geweest. Uit het dossier blijkt volgens eiser niet op basis van welke feiten en omstandigheden verweerder een redelijk vermoeden had dat hij illegaal in Nederland verbleef. Reeds hierom is de maatregel van bewaring onrechtmatig opgelegd.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat in het dossier drie verschillende versies van een proces verbaal (pv) van staandehouding van eiser zijn opgenomen. Geen daarvan bevat een vermelding van de datum of het tijdstip waarop eiser zou zijn staande gehouden. Slechts twee van de drie versies zijn ondertekend. De rechtbank stelt bovendien vast dat uit het pv van overname/ophouding van 30 juni 2023 volgt dat eiser, nadat hij vanuit België is overgenomen, aansluitend is opgehouden. Deze ophouding is, volgens het desbetreffende pv, gebaseerd op artikel 50, derde lid, van de Vw, omdat de identiteit en nationaliteit van eiser onmiddellijk konden worden vastgesteld en tevens bleek dat eiser geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser, in weerwil van de pv’s in het dossier, niet staande is gehouden. Eisers stelling dat zijn staandehouding onrechtmatig is, treft reeds daarom geen doel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De maatregel van bewaring
5. In het bestreden besluit 1 heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag vanwege het risico op onttrekking aan het toezicht. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft de gronden die aan deze maatregel ten grondslag zijn gelegd niet betwist. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de gronden onrechtmatig te achten. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
7. Ook overigens [3] ziet rechtbank geen grond voor het oordeel dat de bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Bestreden besluit 2
Digitale ondertekening van de maatregel van bewaring
9. Het bestreden besluit 2 (het formulier M-109) is opgelegd door de Opperwachtmeester van de Koninklijke Marechaussee (KMar), en is digitaal ondertekend.
10. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2018 [4] blijkt dat een digitale handtekening onder een maatregel van bewaring, geplaatst door een medewerker van de KMar, in beginsel voldoet aan de in artikel 2:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde vereisten. Daarvoor is benodigd dat de digitale handtekening kan worden gevalideerd door het bestand waarin de handtekening is geplaatst te openen in een PDF-viewer. Door middel van validatie wordt de ondertekenaar geïdentificeerd en wordt tevens vastgesteld dat het document sinds de ondertekening ongewijzigd is gebleven.
11. De rechtbank heeft in eerste instantie ambtshalve vastgesteld dat de maatregel die verweerder in het digitale systeem van de rechtspraak heeft geplaatst niet kon worden gevalideerd omdat daarbij de volgende melding werd verkregen: “
Fout tijdens verificatie van de handtekening. Handtekening bevat onjuiste, onherkenbare, beschadigde of verdachte gegevens.”Eiser stelt zich daarom op het standpunt dat de maatregel niet rechtsgeldig is ondertekend, waardoor de bewaring van aanvang af onrechtmatig is. In zijn schriftelijke reactie van 14 juli 2023 heeft verweerder meegedeeld dat zowel verweerder zelf als de KMar de handtekening wel kan valideren. Dit blijkt ook uit de schermafdruk van het validatierapport die op 13 juli 2023 is overgelegd. Verweerder stelt dat hiermee alsnog voldoende is aangetoond dat de digitale handtekening voldoet aan de eisen die de Afdeling daaraan stelt. [5] De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien ambtshalve onderzoek te laten verrichten door de ICT-dienst van de Rechtspraak (IVO Rechtspraak). Daaruit is gebleken dat, als gevolg van een recente 'conversie’ van het digitale systeem van de rechtbank, het kan voorkomen dat een digitale handtekening in dat systeem niet kan worden gevalideerd. Met behulp van IVO Rechtspraak is het de rechtbank alsnog gelukt de handtekening in de maatregel op de voorgeschreven wijze te valideren. Er is in zoverre dus geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel onrechtmatig is.
De maatregel van bewaring
12. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder overwogen dat de maatregel wordt gevorderd door de openbare orde omdat er een risico bestaat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De zware en lichte gronden zijn gelijkluidend aan de gronden die aan de eerdere maatregel ten grondslag zijn gelegd, zoals hiervoor onder 5 is weergegeven.
13. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist maar stelt dat aan de maatregel geen nieuwe en actuele afweging ten grondslag ligt. Verweerder heeft daarom ook niet bij zijn beoordeling betrokken dat eiser thans openstaat voor een terugkeer naar Slovenië. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Het enkele feit dat de gronden van de maatregel gelijkluidend zijn aan de gronden van de eerdere maatregel betekent niet dat er geen nieuwe beoordeling plaats heeft gevonden. Verweerder richt zich bovendien op de terugkeer van eiser naar zijn land van herkomst, te weten Marokko. Dat eiser thans stelt dat hij (mogelijk) naar Slovenië wil, is daarom niet van belang. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om de gronden onrechtmatig te achten. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
14. Ook overigens ziet rechtbank geen grond voor het oordeel dat de bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummers NL23.19181 (het bestreden besluit 1) en NL23.19819 (het bestreden besluit 2).
2.In het dossier NL23.19181.
3.Ambtshalve toetsend op grond van het arrest van Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.
5.Zie ook de uitspraak van 8 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3355).