ECLI:NL:RBDHA:2023:16055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
C-09-615682-HA ZA 21-674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van arbitraal eindvonnis door de Republiek India afgewezen

In deze zaak heeft de Republiek India een vordering ingediend tot vernietiging van een arbitraal eindvonnis dat door een Nederlands scheidsgerecht was gewezen in een geschil met de Devas Aandeelhouders. De Devas Aandeelhouders, die aandelen bezitten in de Indiase vennootschap Devas Multimedia, hadden India aangeklaagd na het ontzeggen van satellietcapaciteit door de Indiase overheid. India betoogde dat het arbitraal eindvonnis vernietigd moest worden op basis van beschuldigingen van bedrog, fraude en corruptie door de Devas Aandeelhouders. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen gronden zijn voor vernietiging van het arbitraal eindvonnis. De rechtbank wees erop dat de beschuldigingen van India al eerder door het Haagse gerechtshof waren beoordeeld en terzijde waren geschoven. De rechtbank concludeerde dat de vordering van India tot vernietiging van het arbitraal eindvonnis niet kon slagen, en dat de Devas Aandeelhouders recht hadden op de schadevergoeding die in het arbitraal eindvonnis was vastgesteld. De rechtbank heeft India ook veroordeeld in de proceskosten van de Devas Aandeelhouders.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/615682 / HA ZA 21-674
Vonnis van 25 oktober 2023 in de hoofdzaak en in de incidenten
in de zaak van
DE REPUBLIEK INDIA,
zetelend te New Delhi,
eiseres,
advocaat mr. I.J.A. Tax te Rotterdam,
tegen

1.CC/DEVAS (MAURITIUS) LIMITED,

2.
DEVAS EMPLOYEES MAURITIUS PRIVATE LIMITED,
3.
TELCOM DEVAS MAURITIUS LIMITED,
alle gevestigd te Port Louis, Mauritius,
advocaat mr. G.J. Meijer te Amsterdam,
die hun arbitrale vordering op de republiek India (zouden) hebben overgedragen op:

4.CCDM HOLDINGS, LLC,

5.
DEVAS EMPLOYEES FUND US, LLC,
6.
TELCOM DEVAS, LLC,
alle gevestigd te Wilmington, Delaware, Verenigde Staten,
advocaat mr. G.J. Meijer te Amsterdam.
Eiseres zal hierna “India” worden genoemd. De hierboven onder 1 tot en met 3 genoemde vennootschappen zullen verder gezamenlijk als de “Devas Aandeelhouders” worden aangeduid. De onder 2 genoemde vennootschap zal worden aangeduid als “DEMPL”.
De onder 4 tot en met 6 genoemde vennootschappen zullen gezamenlijk de “Devas Cessionarissen” worden genoemd. De Devas Aandeelhouders en de Devas Cessionarissen zullen ten slotte gezamenlijk als “Devas c.s.” worden aangeduid.
Waar gaat deze zaak over?
De Devas Aandeelhouders houden de aandelen in de Indiase vennootschap Devas Multimedia. Laatstgenoemde vennootschap heeft in 2005 van een aan India gerelateerde organisatie satellietcapaciteit geleased. Devas Multimedia wilde de capaciteit, samen met een door haar te ontwikkelen netwerk van zendmasten, gebruiken voor het aanbieden van draadloze audiovisuele uitzendingen en breedbandtoegang aan haar klanten in India.
Nadat India in 2011 met een beroep op nationale belangen bedoelde satellietcapaciteit aan Devas Multimedia had ontzegd, zijn de Devas Aandeelhouders een investerings-arbitragezaak tegen India gestart. In het voor India ongunstige Arbitrale tussenvonnis is kort gezegd geoordeeld dat het ontzeggen van satellietcapaciteit een (deels niet op gerechtvaardigde nationale belangen berustende) onteigening is op grond waarvan India de Devas Aandeelhouders schadevergoeding dient te betalen. India heeft in een eerdere procedure tot in cassatie tevergeefs getracht het Arbitrale tussenvonnis door de (overheids)rechter te laten vernietigen. Omdat de arbitrage in Nederland heeft plaatsgevonden was de Nederlandse (overheids)rechter bevoegd te oordelen over de vordering tot vernietiging van het arbitrale tussenvonnis.
In deze procedure tracht India nu het Arbitrale eindvonnis waarin de hoogte van bedoelde schadevergoeding is begroot door de Nederlandse rechter te laten vernietigen. India legt daaraan als belangrijkste argument ten grondslag dat Devas Multimedia en de Devas Aandeelhouders zich schuldig hebben gemaakt aan bedrog, fraude en corruptie.
De Devas Aandeelhouders betwisten dat met klem en betogen dat India moedwillig op grond van ongefundeerde, geconstrueerde fraudebeschuldigingen in (executie)procedures over de hele wereld onder de betaling van de schadevergoeding tracht uit te komen.
De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat er geen gronden zijn voor vernietiging van het Arbitraal eindvonnis. Daarbij speelt een belangrijke rol dat het Haagse gerechtshof de stellingen van India over de vermeende fraude al in de eerdere vernietigingsprocedure betreffende het Arbitraal tussenvonnis heeft beoordeeld en (naar het de rechtbank voorkomt terecht) terzijde heeft geschoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 februari 2021 met producties 1 tot en met 60;
  • de conclusie van antwoord van 3 november 2021 met producties 1 tot en met 52;
  • de akte overlegging productie met daarin de juiste, in de conclusie van antwoord
bedoelde productie 17 van 10 november 2021;
- de betekening van een oorzaak van schorsing en hervatting van het rechtsgeding ex
artikel 225 lid 2 jo 227 lid 1 sub a Rv met drie producties van 22 maart 2022 van
de zijde van de Devas Aandeelhouders, met de strekking dat vanwege een cessie
van de vorderingen op India de Devas Cessionarissen de positie van gedaagden in
dit geding overnemen van de Devas Aandeelhouders;
- de conclusie met nadere producties tevens houdende akte verweer schorsing en
hervatting tevens houdende incidentele vordering ex artikel 843a Rv met
producties 61 tot en met 103 van 1 juni 2022 van de zijde van India;
  • het tussenvonnis van 8 juni 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de conclusie van antwoord ten aanzien van de eiswijziging en incidentele
vorderingen van India met producties 53 tot en met 309 van 28 september 2022 van
de zijde van Devas c.s.;
- de akte uitlating producties van de zijde van India van 15 februari 2023 met
producties 104 tot en met 152;
- de ten behoeve van de mondelinge behandeling door India in het geding gebrachte
producties 153 tot en met 187 en de door Devas c.s. in het geding gebrachte
producties 310 tot en met 339;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 25 mei 2023 plaatsgevonden.
Namens partijen is het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Omdat de rechtbank de beslissing op het schorsingsincident had aangehouden, heeft de rechtbank beslist het verzoek toe te wijzen inhoudende dat mr. Meijer en zijn kantoorgenoten ter zitting namens zowel de Devas Aandeelhouders als de Devas Cessionarissen het woord voeren.
1.3.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Het schriftelijke commentaar van India over de inhoud van het proces-verbaal is aan het proces-verbaal gehecht.
1.4.
Ten slotte is uiteindelijk vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 20 juni 2000 is een bilateraal investeringsverdrag (hierna: het Verdrag) tussen de Republiek India en de Republiek Mauritius (hierna ook: de Verdragsluitende staten) in werking getreden. Het Verdrag heeft als doel investeringen van Mauritiaanse investeerders in India en investeringen van Indiase investeerders in Mauritius te bevorderen. Artikel 8 van het Verdrag voorziet in een arbitrale procedure voor de beslechting van geschillen tussen een investeerder uit één van de Verdragsluitende staten en de andere Verdragsluitende staat.
2.2.
De Devas Aandeelhouders zijn de (indirecte) aandeelhouders van de Indiase vennootschap Devas Multimedia Private Limited (hierna: Devas Multimedia).
De Devas Aandeelhouders zijn in Mauritius gevestigde vennootschappen.
Antrix Corporation Limited (hierna: Antrix) is een commerciële entiteit van de Indiase ruimtevaartorganisatie (Indian Space Research Organisation, hierna: ISRO) en houdt zich bezig met de commerciële exploitatie van Indiase satellieten.
De investeringen van de Devas Aandeelhouders in Devas Multimedia zijn goedgekeurd door de Indiase Foreign Investment Promotion Board (hierna: FIPB).
2.3.
Op 28 januari 2005 heeft Devas Multimedia een overeenkomst gesloten met Antrix met betrekking tot de lease van 70 MHz capaciteit van de S-band voor een periode van twaalf jaar met de mogelijkheid van verlenging (hierna: het Devas Contract). Hiervoor zouden transponders worden geplaatst op twee nog te ontwikkelen satellieten. Devas Multimedia wilde de satellieten en het bijbehorende spectrum, samen met een door haar te ontwikkelen netwerk van zendmasten, gebruiken voor het aanbieden van draadloze audiovisuele uitzendingen en breedbandtoegang aan haar klanten in India (hierna: de Devas Diensten).
2.4.
In de periode 2005-2010 heeft Devas Multimedia in samenwerking met onder andere Antrix en ISRO gewerkt aan de voorbereidingen van deze diensten. In dat kader heeft Devas Multimedia betalingen gedaan van in totaal ongeveer USD 13 miljoen voor de reservering van capaciteit op de twee satellieten. Deze betalingen werden gefinancierd met kapitaalstortingen van de Devas Aandeelhouders in Devas Multimedia van ongeveer USD 32 miljoen. Daarnaast heeft Deutsche Telekom Asia (hierna: DT Azië) een bedrag van ongeveer USD 75 miljoen in Devas Multimedia geïnvesteerd, waarvoor zij een belang van 20% in Devas Multimedia heeft verkregen.
2.5.
Op 17 februari 2011 heeft het
Cabinet Committee on Security, bestaande uit de premier en de ministers van Defensie, Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken en Financiën van de Republiek India (hierna: CCS), besloten het Devas Contract te beëindigen. Voorafgaand aan dit besluit hebben diverse overheidsinstanties en commissies geadviseerd. Het persbericht van dezelfde datum over het door het CCS genomen besluit luidt als volgt:
“CCS Decides to Annul Antrix-Devas Deal
Cabinet Committee on Security (CCS) has decided to annul the Antrix-Devas deal. Following is the statement made by the Law Minister (. ..) on the decision taken by the CCS which met in New Delhi today:
“Taking note of the fact that Government policies with regard to allocation of spectrum have undergone a change in the last few years and there has been an increased demand for allocation of spectrum for national needs, including for the needs of defence, para-military forces, railways and other public utility services as well as for societal needs, and having regard to the needs of the country's strategic requirements, the Government will not be able to provide orbit slot in S band to Antrix for commercial activities, including for those which are the subject matter of existing contractual obligations for S band.
In light of this policy of not providing orbit slot in S Band to Antrix for commercial activities, the[Devas Contract]
shall be annulled forthwith.
2.6.
Op 25 februari 2011 heeft Antrix Devas Multimedia formeel op de hoogte gebracht van de beëindiging van het Devas Contract.
2.7.
Op 3 juli 2012 heeft Devas c.s. op grond van artikel 8 van het Verdrag een arbitrale procedure tegen India aanhangig gemaakt (hierna: de Arbitrale Procedure).
De plaats van arbitrage was Den Haag.
2.8.
Bij arbitraal tussenvonnis van 25 juli 2016 (hierna: Award on Merits) heeft het scheidsgerecht als volgt beslist:
i)
Unanimously, that the Claimants’ claims relate to an “investment” protected under the Treaty;
ii)
Unanimously, that the notice of termination of the Devas Agreement sent by Antrix to Devas constituted an act of State attributable to the Respondent.
iii)
By majority, that the Tribunal lacks jurisdiction over the Claimants’ claims insofar as the Respondent’s decision to annul the Devas Agreement was in part directed to the protection of the Respondent’s essential security interests;
iv)
By majority, that the Respondent has expropriated the Claimants’ investment insofar as the Respondent’s decision to annul the Devas Agreement was in part motivated by considerations other than the protection of the Respondent’s essential security interests;
v)
By majority, that the protection of essential security interests accounts for 60% of the Respondent’s decision to annul the Devas Agreement, and that the compensation owed by the Respondent to the Claimants for the expropriation of their investment shall therefore be limited to 40% of the value of that investment;
vi)
Unanimously, that the Respondent has breached its obligation to accord fair and equitable treatment to the Claimants between July 2, 2010 and February 17, 2011;
vii)
Unanimously, that the Claimants’ other claims shall be dismissed;
viii)
Unanimously, that any decision regarding the quantification of compensation or damages, as well as any decision regarding the allocation of the costs of arbitration, shall be reserved for a later stage of the proceedings.
De Arbitrale Procedure is daarna ten aanzien van de omvang van de schade voortgezet.
2.9.
Op 28 juli 2016 is het Award on Merits gedeponeerd bij de rechtbank Den Haag. Deze rechtbank heeft India’s vordering tot vernietiging van het Arbitrale Deelvonnis afgewezen bij vonnis van 14 november 2018. [1] Het Gerechtshof Den Haag heeft dit vonnis bekrachtigd bij arrest van 16 februari 2021. [2] De Hoge Raad heeft het tegen dit arrest namens India ingediende cassatieberoep verworpen bij arrest van 3 februari 2023. [3]
2.10.
In het eerder genoemde arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 februari 2021 is onder meer het volgende overwogen:
“5.34 Als eerste vernietigingsgrond in dit verband heeft de Republiek India, onder verwijzing naar de Strafklacht, gesteld dat het Devas Contract tot stand is gekomen onder invloed van strafbare feiten, met als gevolg dat geen geldige ‘investering’ heeft plaatsgevonden en het scheidsgerecht niet bevoegd was om over de vorderingen van Devas c.s. te oordelen (artikel 1065, eerste lid onder a Rv). Volgens de Republiek India had de rechtbank niet aan de feiten vermeld in de Strafklacht voorbij mogen gaan op grond van de overweging dat zij nog niet tot een (onherroepelijke) strafrechtelijke veroordeling hebben geleid.
5.35
Het hof stelt voorop dat de beide onderdelen van de Strafklacht (de charge sheet en de supplementary charge sheet) naar Indiaas recht nog geen officiële tenlastelegging inhouden. De charge sheets worden bij de rechter ingediend en eerst wanneer de rechter vaststelt dat de daarin opgenomen klachten prima facie gegrond zijn, kunnen de klachten in een officiële tenlastelegging worden opgenomen. De charge sheets zijn geruime tijd geleden bij de Indiase rechter ingediend (de charge sheet dateert van 11 augustus 2016 en de supplementary charge sheet van 8 januari 2019). De advocaten van Devas c.s. hebben tijdens de pleidooien in hoger beroep gesteld dat de rechter het verzoek om de zaak in behandeling te nemen, inmiddels heeft afgewezen. Devas c.s. heeft echter geen kopie overgelegd van de beslissing of een ander stuk waaruit blijkt dat de rechter aldus heeft beslist. De advocaat van de Republiek India heeft desgevraagd niet kunnen bevestigen dat een beslissing op de Strafklacht is genomen.
5.36
Ook als de Strafklacht nog aanhangig is, kan op grond daarvan niet aangenomen worden dat het Devas Contract onder invloed van strafbare feiten tot stand is gekomen. Het kan in het midden blijven of daar een (onherroepelijke) rechterlijke uitspraak voor nodig is, zoals de rechtbank heeft aangenomen. Zolang de Indiase rechter geen toestemming heeft verleend om de in de Strafklacht vermelde klachten op te nemen in een officiële tenlastelegging, kan er zelfs niet van worden uitgegaan dat deze klachten prima facie gegrond zijn. Afgezien van haar beroep op de Strafklacht heeft de Republiek India slechts zeer globaal vermeld waaruit de gestelde strafbare feiten bestaan (memorie van grieven, 505). Daarmee heeft de Republiek India haar stelling dat het Devas Contract onder invloed van strafbare feiten tot stand is gekomen, onvoldoende onderbouwd.
[…]
5.39
Ten slotte stelt de Republiek India dat het scheidsgerecht de strafrechtelijke gedragingen van Devas Multimedia heeft “geheeld” in het Arbitraal Deelvonnis, door in weerwil van deze gedragingen het Devas Contract als een geldig en bindend contract aan te merken. Daarom is het Arbitraal Deelvonnis in strijd met de openbare orde en goede zeden en vernietigbaar op grond van artikel 1065, eerste lid onder e Rv, aldus de Republiek India. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat het beroep op deze vernietigingsgrond faalt omdat niet in rechte vast is komen te staan dat bij de totstandkoming van het Devas Contract sprake is geweest van strafbaar handelen (overweging 4.74 van het rechtbankvonnis).
5.4
Het verzoek van de Republiek India om aanhouding van deze procedure in afwachting van de uitkomst van de strafrechtelijke procedures in India wijst het hof af. In de memorie van grieven heeft de Republiek India in het vooruitzicht gesteld dat eind 2019 een strafrechtelijke procedure zou aanvangen tegen de in de Strafklacht genoemde personen. Er is echter nog steeds geen strafrechtelijke procedure aanhangig in India. De desbetreffende personen zijn nog niet eens officieel in staat van beschuldiging gesteld, en het is op zijn minst onzeker of dat nog zal gebeuren (vgl. hierboven onder 5.35). Evenals de rechtbank is het hof daarom van oordeel dat de goede procesorde zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet.
5.41
Het voorgaande betekent dat [de] grieven […] worden verworpen”.
2.11.
Op 13 oktober 2020 heeft het scheidsgerecht eindvonnis (hierna: Award on Quantum) gewezen, waarbij het de waarde van Devas Multimedia op 17 februari 2011 heeft bepaald op USD 740 miljoen, en de Republiek India heeft veroordeeld schadevergoeding te betalen aan ieder van de Devas Aandeelhouders gelijk aan 40% van USD 740 miljoen vermenigvuldigd met het percentage van het belang van ieder van de Devas Aandeelhouders in Devas Multimedia. De Award on Quantum is op 5 november 2020 gedeponeerd bij deze rechtbank.
2.12.
Op 11 augustus 2016 had het Indiase
Central Bureau of Investigation(hierna: CBI) een zogenaamde
charge sheetingediend bij de rechter, met het oog op de opening van een strafrechtelijke procedure tegen voormalige Indiase ambtenaren die het Devas Contract hebben goedgekeurd alsmede tegen Devas Multimedia en enkele van haar voormalige en huidige bestuurders. Op 8 januari 2019 is een
supplementary charge sheetingediend.
2.13.
Op grond van de
charge sheeten de
supplementary charge sheetheeft Antrix op
18 januari 2021, met autorisatie van het Indiase Ministry of Corporate Affairs, het Indiase National Company Law Tribunal (hierna: NCLT) verzocht “
to wind up” Devas Multimedia. Op 19 januari 2021 heeft het NCLT dit verzoek tot liquidatie van Devas Multimedia toegewezen en een zogenoemde Provisional Liquidator aangesteld. Na bezwaar van de zijde van DEMPL heeft het NCLT op 25 mei 2021 een
final ordergegeven waarin de liquidatie van Devas Multimedia is bevestigd. Namens Devas Multimedia en DEMPL is hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het Indiase National Company Law Appellate Tribunal on Appeals (hierna: NCLAT) heeft dat hoger beroep verworpen bij beslissing van
8 september 2021.
2.14.
De Devas Aandeelhouders en de gewezen bestuurder van Devas Multimedia hebben laatstgenoemde beslissing aangevochten bij het Supreme Court of India. Het Supreme Court of India heeft bij arrest van 17 januari 2022 (hierna: het arrest van het Supreme Court) alle beroepsgronden van de Devas Aandeelhouders en de gewezen bestuurder ongegrond verklaard. Het Indiase Supreme Court heeft onder meer overwogen:
“[T]he object for which FIPB approvals were taken . . . demonstrated that the affairs of the company were conducted in a fraudulent manner. This is fortified by the fact that a total amount of Rs. 579 crores was brought in, but almost 85% of the said amount was siphoned out of India, partly towards establishment of a subsidiary in the US, partly towards business support services and partly towards litigations expenses.
[…]
That the officials of the Department of Space and Antrix were in collusion and that it was a case of fence eating the crop (and also allowing others to eat the crop), by joining hands with third parties, is borne out by the fact that the Note of the 104th Space Commission did not contain a reference to the Agreement. The Cabinet Note dated 17.11.2005 prepared after ten months of signing of the Agreement, did not make a mention about Devas or the Agreement, but proceeded on the basis as though ISRO received several Expressions of Interest. These materials show the complicity of the officials to allow Devas to have unjust enrichment.
[…]
[E]very one of the investors procured shares of the company in liquidation and each shareholder had a representative in the board of directors. Since the board controlled the company, the directors were guilty of the conduct of the affairs of the company in a fraudulent manner. Since each shareholder had a representative in the board, the shareholders had to take the blame for the misdeeds of the directors. Therefore, the shareholders, who now want to reap the fruits of a tree, fraudulently planted and unlawfully nurtured, cannot feign ignorance and escape the allegations of fraud”.
2.15.
Op 14 april 2022 heeft India naar aanleiding van het arrest van het Supreme Court een procedure op grond van artikel 1068 Rv (oud) aanhangig gemaakt ter herziening van de Award on Merits en de Award on Quantum (hierna: de herroepingsprocedure).

3.Het geschil

3.1.
India vordert dat de rechtbank de Award on Quantum zal vernietigen en Devas c.s. zal veroordelen in de kosten van deze procedure. India beroept zich daarbij op de vernietigingsgronden opgenomen in artikel 1065, eerste lid sub c, Rv (het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden), artikel 1065, eerste lid sub d, Rv (het arbitraal vonnis is niet met redenen omkleed) en artikel 1065, eerste lid sub e, Rv (het arbitraal vonnis of de wijze waarop het tot stand is gekomen, is in strijd met de openbare orde).
3.2.
In een in de loop van de procedure opgeworpen incident vordert India voorts de Devas Aandeelhouders te veroordelen om aan India (op grond van artikel 843a Rv) afschrift te verstrekken van een groot aantal bescheiden onder oplegging van een dwangsom, in het kader van de stelling van India dat de Devas Aandeelhouders bedrog, fraude en corruptie hebben gepleegd (vgl. onderdeel V.A onder de letters (k) t/m (v) van de akte van India van 1 juni 2022).
3.3.
In de loop van de procedure hebben de Devas Aandeelhouders zoals eerder benoemd een incident op grond van de artikelen 225 en 227 Rv opgeworpen, stellende dat op grond van een cessie van hun vorderingen op India aan de Devas Cessionarissen, laatstgenoemden hun rechtsbetrekking met India hebben overgenomen. Nu India de geldigheid van de cessie betwist met een beroep op bedrog, fraude en corruptie aan de zijde van de Devas Aandeelhouders en deze incidentele kwestie aldus in nauwe samenhang was komen te staan met de voornaamste vernietigingsgrond die India aanvoert, heeft de rechtbank bepaald dat niet op voorhand, althans niet vóór de mondelinge behandeling, over de beoogde partijwissel zou worden beslist.
3.4.
India heeft in verband met de gestelde cessie in incident gevorderd dat de Devas Aandeelhouders op grond van artikel 843a Rv onder oplegging van een dwangsom, aan India afschrift dienen te verstrekken van een groot aantal bescheiden (vgl. onderdeel V.A onder de letters (a) t/m (j) van de akte van India van 1 juni 2022). Ten slotte heeft India in beide incidenten een verklaring voor recht gevorderd luidende dat het arrest van de Indiase Supreme Court in Nederland dient te worden erkend.
3.5.
Ook ten aanzien van de beide exhibitie-incidenten op grond van artikel 843a Rv heeft de rechtbank besloten dat daarop niet op voorhand, althans niet vóór de mondelinge behandeling, zou worden beslist.
3.6.
Devas c.s. bestrijden de vorderingen van India, zowel die in de hoofdzaak als die in de exhibitie-incidenten.
3.7.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden
ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid rechtbank

4.1.
Aangezien de arbitrageprocedure vóór 1 januari 2015 is gestart, zijn de bepalingen van het Vierde boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing zoals deze golden tot 1 januari 2015.
4.2.
De plaats van arbitrage is Den Haag, zodat de rechtbank op grond van artikel 1064 Rv (oud) bevoegd is van de vordering van de Republiek India kennis te nemen. Op grond van artikel 1073, eerste lid, Rv zijn de bepalingen van Titel 1 van het Vierde boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op de vordering tot vernietiging van toepassing.
Toetsingskader
4.3.
Op grond van artikel 1065, eerste lid, Rv kan vernietiging van een arbitraal vonnis onder meer plaatsvinden op een van de navolgende gronden:
a. (…)
b. (…)
c. het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden;
d. het vonnis is (…) niet met redenen omkleed;
e. het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, is in strijd met
de openbare orde of de goede zeden.
4.4.
Bij de toepassing van artikel 1065 Rv geldt als uitgangspunt dat de overheidsrechter zijn bevoegdheid tot vernietiging van een arbitraal vonnis met terughoudendheid moet hanteren. De vereiste terughoudendheid hangt onder meer hiermee samen dat een procedure op de voet van artikel 1065 Rv niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep, vanwege het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging.
4.4.1.
Bij de beoordeling van de vraag of het scheidsgerecht de grenzen van zijn opdracht heeft overschreden (art. 1065, eerste lid aanhef en onder c, Rv), moet mede worden betrokken of het geschil is beslecht in overeenstemming met de procedureregels die in het gegeven geval van toepassing zijn. De rechter moet daarbij terughoudendheid betrachten. Is sprake van strijd met de beginselen van een goede procesorde, dan zal het arbitrale vonnis blootstaan aan vernietiging op grond van strijd met de openbare orde. Indien de schending van de opdracht niet ernstig is, leidt dit niet tot vernietiging van het arbitrale vonnis. De rechter komt daarbij beoordelingsvrijheid toe.
4.4.2.
Op grond van artikel 1057, vierde lid onder e, Rv dient het scheidsgerecht de gronden van zijn beslissing te vermelden. Als een motivering ontbreekt, kan een arbitraal vonnis worden vernietigd op grond van artikel 1065, eerste lid onder d, Rv. Met het ontbreken van een motivering wordt op één lijn gesteld het geval dat weliswaar een motivering gegeven is, maar daarin enige steekhoudende verklaring voor de beslissing niet valt te onderkennen.
4.4.3.
Naar vaste rechtspraak is vernietiging van een arbitraal vonnis op grond van strijd met de openbare orde (art. 1065, eerste lid onder e, Rv) slechts mogelijk indien de inhoud of uitvoering van het vonnis strijd oplevert met dwingend recht van een zo fundamenteel karakter dat de naleving ervan niet door beperkingen van procesrechtelijke aard mag worden verhinderd. Bij de beoordeling van deze vernietigingsvordering dient de rechter eveneens terughoudendheid te betrachten.
Erkenning arrest van het Indiase Supreme Court?
4.5.
India betoogt met een beroep op artikel 431, tweede lid, Rv (nieuw) dat het arrest van het Indiase Supreme Court van 17 januari 2022 dient te worden erkend. Dit zou dan volgens India tot gevolg hebben dat de in dat arrest vastgestelde fraude door de Devas Aandeelhouders ten tijde van de totstandkoming en uitvoering van het Devas Contract in deze vernietigingsprocedure als vaststaand gegeven dient te worden aangenomen en tot vernietiging van de Award on Quatum dient te leiden op grond van artikel 1065, eerste lid onder e, Rv. Devas c.s. bestrijdt op verscheidene gronden dat dit arrest kan worden erkend.
4.6.
De rechtbank hanteert bij de beoordeling van het beroep op erkenning de hieronder weergegeven vereisten uit het Gazprombank-arrest van de Hoge Raad van
26 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2838). De rechtbank doet dat naar analogie, nu het in de onderhavige zaak niet de erkenning van een ten laste van Devas c.s. veroordelend vonnis betreft dat, na erkenning van het gezag daarvan, in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd. Het betreft immers een beslissing in een procedure betreffende de liquidatie van Devas Multimedia waarin geen te executeren vorderingen ten opzichte van de Devas Aandeelhouders aan de orde zijn geweest.
4.6.1.
Op grond van artikel 431, eerste lid, Rv kunnen beslissingen die zijn gegeven door de rechter van een vreemde staat binnen Nederland niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij deze tenuitvoerlegging haar grondslag vindt in een verdrag of een wettelijke bepaling, een en ander als bedoeld in art. 985 dan wel art. 993, eerste en tweede lid, Rv. Op grond van artikel 431, tweede lid, Rv kan het geding dat ten overstaan van de buitenlandse rechter heeft plaatsgevonden en tot diens beslissing heeft geleid, opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. Een dergelijke procedure op de voet van artikel 431, tweede lid, Rv mondt uit in een uitspraak van de Nederlandse rechter.
4.6.2.
Indien op de voet van artikel 431, tweede lid, Rv het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter aanhangig wordt gemaakt, dient deze te beoordelen of en in hoeverre hij, gelet op de omstandigheden van het hem voorgelegde geval, aan een beslissing van de buitenlandse rechter gezag toekent.
4.6.3.
In een geding op de voet van artikel 431, tweede lid, Rv dient bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
4.7.
Devas c.s. betogen dat niet aan de onder 4.6.3 opgenomen (cumulatieve) vereisten voor erkenning is voldaan. Volgens Devas c.s. is het Indiase Supreme Court in zaken waarin belangen van India op het spel staan – en dus ook in de liquidatieprocedure die volgens hen immers gericht is op het frustreren van de executie van de arbitrale vonnissen – niet onafhankelijk. Erkenning zou dan ook in strijd zijn met de Nederlandse openbare orde (vereiste (iii)). Ook zou volgens Devas c.s., in de liquidatieprocedure noch voor Devas Multimedia, noch voor de Devas Aandeelhouders een adequate mogelijkheid tot het voeren van verweer geboden zijn. Volgens Devas c.s. is dientengevolge eveneens sprake van strijd met het vereiste onder (ii). Ten slotte betogen Devas c.s. dat het arrest van de Indiase Supreme Court niet kan worden erkend omdat het onverenigbaar is met (de beslissing over de vermeende fraude in) het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 februari 2021 dat zowel kracht als gezag van gewijsde heeft, zodat niet aan het vereiste onder (v) is voldaan.
4.8.
India bestrijdt met klem en onder het overleggen van deskundigenrapportage dat het Indiase Supreme Court (in de liquidatieprocedure) niet onafhankelijk is (geweest). Ook bestrijdt zij dat de liquidatieprocedure is gevoerd in strijd met de eisen van een behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging.
Ten slotte meent India dat van onverenigbaarheid met het arrest van 16 februari 2021 van het Gerechtshof Den Haag geen sprake is, omdat de fraude in de Eerste Arbitrageprocedure niet in detail is onderzocht en het arrest van het Indiase Supreme Court gebaseerd is op nieuw materiaal dat niet bekend was bij het Gerechtshof Den Haag.
4.9.
Met Devas c.s. is de rechtbank van oordeel dat de onder 2.10 weergegeven beslissing van het Gerechthof Den Haag in de weg staat aan erkenning van het arrest van het Indiase Supreme Court van 17 januari 2022. Evident is namelijk dat India met het beroep op erkenning een rechtsgevolg tracht te doen intreden
– vernietiging van arbitrale beslissingen op grond van fraude in de uitvoering van het Devas Contract – dat haar in het arrest van 16 februari 2021 door het Gerechtshof Den Haag is ontzegd met het oordeel dat India haar stellingen betreffende de fraude onvoldoende heeft onderbouwd. Bij de beoordeling van de vraag naar de erkenning is, anders dan India lijkt te menen, geen plaats voor toetsing van de (veronderstelde) mate van indringendheid waarmee de verschillende rechterlijke colleges hebben getoetst en vergelijking van de inhoud van de dossiers van beide procedures. In dit verband is ook nog van belang dat hieronder zal blijken dat de fraudebeschuldigingen die door het Indiase Supreme Court en het Gerechtshof Den Haag zijn beoordeeld nagenoeg identiek zijn.
De rechtbank grondt haar oordeel dat het arrest van het Indiase Supreme Court niet kan worden erkend dus op onverenigbaarheid met bedoeld arrest van het Gerechtshof Den Haag en uitdrukkelijk
nietop het namens Devas c.s. betoogde gebrek aan onafhankelijkheid van het Indiase Supreme Court en evenmin op een gebrekkige procedure in India. De door partijen over laatstgenoemde twee kwesties ingenomen stellingen behoeven geen beoordeling.
Gezag van gewijsde arrest van het Gerechtshof Den Haag
4.10.
Uit artikel 236 Rv volgt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een onherroepelijk geworden vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht (gezag van gewijsde) hebben.
Devas c.s. beroepen zich op de bindende kracht van het onder 2.10 weergegeven oordeel van het Gerechtshof Den Haag van 16 februari 2022, waaronder het oordeel dat India de fraudebeschuldigingen onvoldoende heeft onderbouwd.
Dit oordeel staat volgens Devas c.s. eraan in de weg dat de (door hen met klem betwiste) fraudeaantijgingen opnieuw in de onderhavige vernietigingsprocedure aan de orde kunnen worden gesteld. India bestrijdt dat sprake is van gezag van gewijsde.
4.11.
Niet in geschil is dat het arrest van het Gerechtshof Den Haag onherroepelijk is geworden (kracht van gewijsde heeft) en daarmee ook de in dat arrest opgenomen beslissingen. Daarbij is van belang dat onder beslissingen ook dragende overwegingen moeten worden begrepen, zolang zij maar ten grondslag liggen aan de eindbeslissing en dus niet slechts ten overvloede zijn gegeven. Het oordeel dat India de fraudeaantijgingen in de onder 2.9 bedoelde procedure (hierna: Eerste Vernietigingsprocedure) onvoldoende concreet heeft onderbouwd ligt ten grondslag aan de afwijzing van de vordering van India tot vernietiging van de Award on Merits. Ook het oordeel dat op grond van de
charge sheeten de
supplementary charge sheetniet zonder meer kan worden aangenomen dat het Devas Contract onder invloed van strafbare feiten tot stand is gekomen ligt aan bedoeld oordeel ten grondslag.
4.12.
Volgens vaste rechtspraak is de beslissing dat stellingen onvoldoende zijn onderbouwd een beslissing die gezag van gewijsde heeft:
“Indien een vordering met kracht van gewijsde is afgewezen, en de afwijzing erop is gebaseerd dat de voor de vordering aangevoerde grondslag niet is komen vast te staan of dat deze grondslag de vordering niet kan dragen, kan tot uitgangspunt dienen dat de beslissingen aangaande het ontbreken of niet toereikend zijn van deze grondslag, in een ander geding tussen dezelfde partijen gezag van gewijsde hebben. Dit betekent onder meer dat bij een beroep op gezag van gewijsde, feiten en bewijsmiddelen die in de eerdere procedure niet ter staving van de gestelde grondslag zijn aangevoerd, in een ander geding niet alsnog in het kader van dezelfde grondslag aan de vordering ten grondslag kunnen worden gelegd.”
(vgl. Hoge Raad 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2099, 3.1.4).
Ratio hiervan is, dat moet worden voorkomen dat een partij hetzelfde geschil meermalen aan de rechter kan voorleggen en het vormt een stimulans voor een partij om stellingen (direct) zo goed mogelijk te onderbouwen, omdat een herkansing niet aan de orde kan zijn.
4.13.
Partijen twisten over het antwoord op de vraag of de onder 4.11 bedoelde beslissingen van het Gerechtshof Den Haag zien op de rechtsbetrekking in het onderhavige geschil.
In het zojuist genoemde arrest van de Hoge Raad zijn ter beslechting hiervan de volgende uitgangspunten geformuleerd:
“Het gezag van gewijsde kan worden ingeroepen als in een geding tussen dezelfde partijen eenzelfde geschilpunt wordt voorgelegd als in een eerder geding, en de in het dictum van de eerdere uitspraak gegeven beslissing (mede) berust op een beslissing over dat geschilpunt, ongeacht of wat gevorderd wordt hetzelfde is. Heeft het andere geding (mede) betrekking op andere geschilpunten dan die waarover in het eerdere geding is beslist, dan strekt het gezag van gewijsde van de beslissing in het eerdere geding zich niet uit tot die andere geschilpunten.
Het antwoord op de vraag of in het eerdere geding sprake is geweest van beslissingen aangaande een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft als in het andere geding, is afhankelijk van de grondslag van de vordering of het verweer, het processuele debat en de gegeven beslissingen. Dat vergt uitleg van de in de eerdere procedure gedane uitspraak, mede in het licht van de gedingstukken waarop die uitspraak berust […]
Het gezag van gewijsde kan […] niet eraan in de weg staan dat in een ander geding dezelfde of een soortgelijke vordering wordt ingesteld op basis van een andere grondslag, waarover de rechter zich nog niet heeft uitgelaten […]”
De rechtbank dient dan ook te onderzoeken of in de onderhavige procedure een geschilpunt in beeld komt waarover in de Eerste Vernietigingsprocedure nog niet is beslist. Dat dient zij te doen aan de hand van uitleg van de in de eerdere procedure gedane uitspraak, mede in het licht van de gedingstukken waarop die uitspraak berust. De rechtbank zal dan ook eerst de fraudebeschuldigingen uit de Eerste Vernietigingsprocedure vergelijken met die uit de onderhavige procedure.
4.14.
India heeft in deze vernietigingsprocedure betreffende de Award on Quantum op grond van het arrest van het Indiase Supreme Court de volgende (door Devas c.s. uitdrukkelijk betwiste) fraudebeschuldigingen aan (de Aandeelhouders van) Devas Multimedia gericht:
(1) Devas Multimedia heeft nooit de intentie gehad om het hybride
satellite-terrestrial communications systemte ontwerpen en inwerking te stellen,
meer in het bijzonder de Digital Video Broadcasting - Satellite-Handheld Technology (DVB-SH).
Zij had de technologie niet tot haar beschikking en beschikte niet over de technische bekwaamheid. Verzwegen is dat in 2009 al duidelijk was dat de DVB-SH technologie commercieel niet levensvatbaar was gebleken;
(2) Devas Multimedia is ondanks haar toezegging op dat punt nooit rechthebbende geweest op de intellectuele eigendom benodigd voor het ontwerp en de productie van de ontvangers van de satellietsignalen bestemd voor het
afnemen van de Devas Diensten, de Digital Multimedia Receivers
(DMRs) en de Commercial Information Devices (CIDs);
(3) Devas Multimedia heeft, ondanks haar belofte aan de FIPB dat alle
buitenlandse investeringen gebruikt zouden worden om de benodigde technologieën “
indigenously in India” te ontwikkelen en te vervaardigen, alle investeringen uit India weggesluisd en via Devas Multimedia America Inc. (hierna: Devas Multimedia VS) in de zakken van de Devas Aandeelhouders doen belanden met behulp van fictieve consultancyovereenkomsten en
promissory notes;
(4) Het Devas Contract is tot stand gekomen doordat Devas Multimedia fraude pleegde: Zo is bij het leasen van de ruimtesegmentcapaciteit aan Devas Multimedia het SATCOM-beleid omzeild doordat goedkeuringen van de Space Commission en het Indiase Regeringskabinet ontbraken. Verder heeft een Indiase regeringsfunctionaris passages bewust weggelaten uit notulen van een TAG-vergadering en is de zogenoemde Kibe Note opzettelijk weggelaten uit een notitie aan de CCS waardoor laatstgenoemde instantie niet op de hoogte raakte van de fraude. Deze manipulaties kunnen niet anders dan met behulp van medewerking van ambtenaren zijn uitgevoerd, die door de bestuurders van de Devas Aandeelhouders tot misbruik van hun ambt zijn aangezet.
4.15.
Vaststaat dat het Gerechtshof Den Haag bij haar beslissing acht heeft geslagen op zowel de
charge sheet(productie 64 India) als de
supplementary charge sheet(productie 65 India). Ook had het Gerechtshof de beschikking over de strafklachten die het Directorate of Enforcement onder de Prevention of Money Laundering Act 2002 (PMLA) en onder de Foreign Exchange Management Act 1999 (FEMA) had uitgevaardigd. Op grond van onder meer deze stukken heeft India in de Eerste Vernietigingsprocedure de volgende fraudebeschuldigingen voorgelegd:
a) Het ontwijken van beoordeling van het gebruik van S-band door het Indian Satellite Coordination Committee;
b) Het ontwijken van het vergunningenregime, op grond waarvan een aanbieder van diensten gebruik makende van ruimtespectrum verplicht was om dienst- verleningsvergunningen te verkrijgen van het Department of
Telecommunications en/of het Ministry of Information & Broadcasting, voorafgaande aan de verkrijging van het Department of Space van spectrum capaciteit op een Indiase satelliet;
c) Het sluiten van een contract met Devas Multimedia, een nieuwe onderneming zonder enige
track record, die niet beschikte over enig kapitaal van betekenis of intellectuele eigendomsrechten betreffende de benodigde zend- en ontvangstapparatuur;
d) Het verborgen houden van het bestaan van het Devas Contract in relatie tot de
verkrijging van goedkeuring voor de bouw en lancering van GSAT-6 voor Indiase regeringsfunctionarissen, onder wie functionarissen van de Space Commission en het Union Cabinet;
e) Het geven van valse verklaringen over Devas' Foreign Direct Investment (FDI) aan het Foreign Investment Promotions Board, waaronder de verklaring dat technologie en gerelateerde componenten in India (
indigenous) zouden worden ontwikkeld, terwijl dienaangaande contracten zijn gesloten met buitenlandse bedrijven;
f) Het door Devas Multimedia aan de Devas Aandeelhouders betalen van excessieve rente of gegarandeerd dividend op financiële instrumenten die Devas Multimedia aan deze aandeelhouders had verstrekt.
4.16.
Vergelijking tussen de onder 4.14 en 4.15 opgenomen fraudebeschuldigingen leidt de rechtbank tot het oordeel dat de beschuldigingen in de Eerste Vernietigings-procedure nagenoeg gelijkluidend zijn aan de beschuldigingen in de onderhavige vernietigingsprocedure (en in het arrest van het Indiase Supreme Court).
De in 4.14 onder (1) weergegeven beschuldigingen komen in 4.15 terug onder (b) en (c).
De onder (2) weergegeven beschuldigingen zijn gelijkluidend aan die onder (c).
De onder (3) weergegeven beschuldigingen komen terug onder (e) en (f), waarbij bedacht moet worden dat geldstromen naar de VS via Devas Multimedia VS al onder meer werden geïdentificeerd in de
charge sheet(productie 64 India onder 16 (128-129)) en in de
supplementary charge sheet(productie 65 India onder 6.20).
De onder (4) weergegeven beschuldigingen komen terug onder (a), (b), (c) en (d),
waarbij bedacht moet worden dat de beschuldiging betreffende de notulen van de TAG-bijeenkomst reeds in de
charge sheetuit 2016 was verwoord (productie 64 India onder 16 (108-110)) en die ten aanzien van de Kibe Note in de Memorie van Grieven (productie 44 Devas c.s., 5.38-5.39) in de procedure die heeft geleid tot het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 februari 2021.
4.17.
Dat de aantijgingen in de Eerste Vernietigingsprocedure gericht waren op de vernietiging van de Award on Merits en niet, zoals in deze procedure, op vernietiging van het Award on Quantum zoals India in dit verband betoogt, kan niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een andere grondslag. Het gaat bij de vergelijking immers om de vaststelling of sprake is van een nieuw geschilpunt “ongeacht of wat gevorderd wordt hetzelfde is”.
4.18.
Verder betoogt India in dit verband dat ten tijde van de Eerste Vernietigings-procedure het bewijs van fraude, corruptie en bedrog van de zijde van Devas en de Devas Aandeelhouders nog niet beschikbaar was, en dat ook geen onherroepelijk arrest van het Indiase Supreme Court. Devas c.s. brengen daar kort gezegd tegen in dat het Indiase Supreme Court op grond van niet of nauwelijks meer materiaal heeft geoordeeld dan het Gerechtshof Den Haag en dat eerstgenoemd arrest geen zelfstandige betekenis heeft, omdat er geen eigen onderzoek van het Indiase Supreme Court aan ten grondslag ligt en het een
prima facie-oordeel betreft (een oordeel “op het eerste gezicht”/voorlopig oordeel).
India brengt in dit verband naar voren dat zij zich beroept op een aantal stukken dat pas na het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 februari 2021 in haar bezit kwam en waarover het Indiase Supreme Court wel beschikte (met uitzondering van de stukken onder d. en f.), maar het Gerechtshof Den Haag dus niet:
a) Een getuigenverklaring van de heer [Naam 1] , voormalig directeur van Devas Multimedia, van 7 april 2021 (productie 81 India) waarin [Naam 1] volgens India bevestigt dat het Devas Multimedia al in 2009 duidelijk was dat de DVB-SH technologie commercieel niet levensvatbaar was gebleken: “
In fact, the DVB-SH transmission system was proposed to be used by Solaris Satellite which however failed in 2009. DVB-SH has, therefore, not picked up commercially after this failure […] It is relevant to note that technologies and world standards keep changing. It is like 2G, 3G, 4G and 5G. It is not that one company has some exclusive rights to these. These are further developments using worldwide standard. In fact, in the Devas application dated 20.07.2010 for WPC license DVB-SH technology was not mentioned as even though this technology may be used for some experiments but had not been successful commercially and, therefore, there were other technologies known to the world which could be used more successfully”;
b) Een aantal octrooiaanvragen van Devas Multimedia voor de DMR- en CID- ontvangers waaruit volgens India kan worden afgeleid dat Devas Multimedia ten tijde van het sluiten van het Devas Contract het intellectuele eigendom nog niet had verkregen:
(i) Octrooiaanvraag Reg.nr., IN/PA-324 voor Method and Apparatus for uninterrupted multicasting multimedia content using satellite network van
27 augustus 2010;
(ii) Complete octrooispecificatie voor MSS return link with BSS forward link to enable twoway satellite communications van 20 september 2010;
(iii) Status van Octrooiaanvraag nr. 2745/CHE/2010 Pairing MSS Return Link with BSS Forward Link to Enable Two Way satellite Communications van 20 september 2010;
iv) Voorlopige specificatie voor Method and System for coordinated use of TDD and FDD modes to share bandwidth between satellite and Atc service elements offering a broadcast packet stream van 28 september 2010 en
(v) Octrooiaanvraag voor method and system to aggregate and optimise IP traffic across multiple carriers over satellite and terrestrial links simultaneously van 20 oktober 2010;
c) Overeenkomsten tussen Devas Multimedia VS enerzijds en de Amerikaanse bedrijven Elektrobit, Alcatel en Quantum Spa anderzijds (prods 71-73 India) ter ontwikkeling van ontvangers en onderdelen daarvan die pas op 29 maart 2021 in de liquidatieprocedure zijn overgelegd en die volgens India strijdig zijn met de belofte aan de FIPB luidende dat “
technologies for providing the
services are developed indigenously in India”;
d) De in deze procedure door Devas c.s. bij akte van 28 september 2022 in het geding gebrachte jaarstukken van Devas Multimedia VS, die volgens India aantonen dat Devas Multimedia gelden overhevelde naar Devas Multimedia VS en dat laatstgenoemde vennootschap vervolgens daarmee de kas van de Devas Aandeelhouders spekte;
e) Het tweede Official Liquidator’s Second Report van 27 februari 2021 (Productie 77 India, 14 (c)) waarin de Liquidator op basis van een analyse van jaarrekeningen van Devas Multimedia VS over de jaren 2017 tot en met 2020 het volgende concludeert: “
It had been further noticed that [Devas Multimedia VS] has paid consultancy fee to several investors of the parent i.e., [Devas Multimedia]. However, both [Devas Multimedia] and [Devas Multimedia VS] have not been conducting any business. Also it is pertinent to note that [Devas Multimedia VS] has issued promissory notes to [Devas Multimedia] investors/shareholders bearing various conditions which range from payment of 100%-300% of the principal other than the interest […] Therefore, amounts taken out of the country from [Devas Multimedia] in guise of [Devas Multimedia VS] service charges, legal payments etc. have already reached the hands of the shareholders/investors of [Devas Multimedia] in one or other way and also by entering into agreements with [Devas Multimedia VS] the shareholders/investors have assured themselves of huge pay out on receipt of arbitration awards”;
f) Een op 5 februari 2022 gepubliceerd interview met de heer [Naam 2] , voormalig Additional Secretary General van het Department of Space waarin [Naam 2] over de Kibe Note het volgende verklaart:

Q: What happened to that note? Was it shared with the [Government]?
A: No, very unfortunately Secretary, Department of Space did not share this note with the [Government]. The Cabinet note he submitted in February 2011 was devoid of this fact and it just suggested that the Agreement be
terminated on grounds of force majeure”.
4.19.
Met Devas c.s. is de rechtbank van oordeel dat de onder 4.18 aangehaalde stukken slechts kunnen worden beschouwd als nadere onderbouwing van de reeds door het Gerechtshof Den Haag als onvoldoende onderbouwde stellingen verworpen fraudebeschuldigingen. Met de nieuwe stukken is dan ook geen nieuwe grondslag gegeven. Volgens de hierboven aangehaalde rechtspraak (zie 4.12 en 4.13) kunnen feiten en bewijsmiddelen die in de eerdere procedure niet ter staving van de gestelde grondslag zijn aangevoerd, in een ander geding immers niet alsnog in het kader van dezelfde grondslag aan de vordering ten grondslag worden gelegd.
4.20.
De nieuwe stukken zijn voorts niet van dien aard dat zij een wezenlijk ander licht werpen op de kwestie zoals deze reeds uit de
charge sheet, de
supplementary charge sheeten de strafklachten onder de PMLA en de FEMA viel af te leiden. Verder is noch gesteld noch gebleken dat het arrest van het Indiase Supreme Court op meer (mogelijk relevants) gebaseerd is dan de zojuist genoemde stukken waarover het Gerechtshof Den Haag al beschikte aangevuld met (een aantal van de) zojuist aangehaalde nieuwe stukken. Aan de beslissingen in het arrest van het Indiase Supreme Court komt geen zelfstandige betekenis toe, omdat het Supreme Court geen eigen feitenonderzoek heeft uitgevoerd (vgl. overweging 12.7 uit het arrest van het Indiase Supreme Court: “
When two forums namely NCLT and NCLAT have recorded concurrent findings on facts, it is not open to this Court to reappreciate evidence”), alsmede omdat het arrest geen strafrechtelijke veroordelende beslissing bevat. Het Indiase Supreme Court overweegt zelf ook onder 13.3 van haar arrest: “
The standard of proof required in a criminal case is different from the standard of proof required in the proceedings before NCLT”. Ten slotte is niet gesteld en ook niet gebleken dat in India inmiddels sprake is van een officiële tenlastelegging als bedoeld in overweging 5.35 van het arrest van het Gerechtshof Den Haag. Al met al volgen ook uit de nieuwe stukken en het arrest van het Indiase Supreme Court geen sterke aanwijzingen voor corruptie.
Tussenconclusie
4.21.
De tussenconclusie luidt dan ook dat de fraudebeschuldigingen van India afstuiten op het gezag van gewijsde van de beslissingen daarover in het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 februari 2021. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank in deze procedure niet tot uitgangpunt kan nemen, dat sprake is van fraude ten tijde van de totstandkoming en uitvoering van het Devas Contract (die vernietiging van de Award on Quantum op grond van artikel 1065, eerste lid onder e, Rv rechtvaardigt). Dientengevolge kan geen sprake zijn van een gerechtvaardigd belang van India bij exhibitie van de onder 3.2. bedoelde stukken. De daarop gerichte, incidentele exhibitievordering zal dan ook worden afgewezen.
Verder kan in het midden blijven of, zoals Devas c.s. stellen, het pas bij nadere akte aanvoeren van deze fraudebeschuldigingen in deze procedure strijdig is met de goede procesorde, of op deze beschuldigingen al in de arbitrageprocedure een beroep had kunnen en moeten zijn gedaan, alsmede of het toelaatbaar is dat India deze beschuldigingen tegelijkertijd zowel in deze vernietigingsprocedure als in de herroepingsprocedure naar voren brengt.
Beroep India op procedureel bedrog Devas Aandeelhouders tijdens Arbitrage
4.22.
India heeft in deze vernietigingsprocedure verder een - nog niet eerder beoordeeld - beroep gedaan op procedureel bedrog tijdens de Arbitrageprocedure door de Devas Aandeelhouders.
4.22.1.
Ten eerste hebben de Devas Aandeelhouders volgens India de
Procedural Ordernr. 2 van 31 januari 2014 geschonden door, anders dan in die
orderopgedragen, geen stukken over hun intellectueel eigendom ten aanzien van DMR’s en CID’s te overleggen, terwijl nu is gebleken dat zij in het bezit waren van de in 4.18 onder b weergegeven stukken die ter zake relevant zijn. Ook zijn de in 4.18 onder c genoemde stukken later opgedoken. Met Devas c.s. is de rechtbank echter van oordeel dat India niet (voldoende) heeft bestreden dat de Devas Aandeelhouders tijdens de Arbitrage nooit hebben verklaard rechthebbende te (hebben moeten) zijn op het bedoelde intellectuele eigendom, India tijdens de Arbitrage nooit in twijfel heeft getrokken dat de DMR’s en CID’s wel werden ontwikkeld en dat India in de arbitrage nooit heeft verzocht om octrooi
aanvragen. De stelling van India dat in dit verband sprake is van procedureel bedrog dat vernietiging als bedoeld in artikel 1065, eerste lid onder e, Rv rechtvaardigt, mist dus feitelijke grondslag.
4.22.2.
Ten tweede betoogt India dat de Arbiters inzage hadden verzocht in “
all documents showing Devas [Mulitimedia]’ expenditures prior to 25 February 2011, including […] all documents reflecting any payments by Devas [Multimedia] to any of [de Devas Aandeelhouders]”. Nadat de Devas Aandeelhouders te kennen hadden gegeven dat “
no [such] payments have been made”, is dat verzoek afgewezen, terwijl volgens India nu duidelijk is geworden dat Devas Multimedia wel (indirecte) betalingen aan de Devas Aandeelhouders hebben verricht (vgl. 4.18 onder d. en e.).
Met Devas c.s. is de rechtbank van oordeel dat ook dit verwijt van procedureel bedrog feitelijke grondslag ontbeert. Nog ervan afgezien dat onbetwist is dat Devas Multimedia geen betalingen heeft gedaan aan de Devas Aandeelhouders en het antwoord dat “
no such payments have been made” dus strikt genomen juist is, heeft India niet (voldoende) concreet toegelicht welk nadeel voor India in de Arbitrage is ontstaan doordat de Devas Aandeelhouders ter beantwoording van deze vraag niet hebben gewezen op betalingen van Devas Multimedia aan Devas Delaware, welke laatstgenoemde vennootschap vervolgens betalingen verrichte aan de Devas Aandeelhouders. Deze vraag werd gesteld in het kader van de waardering van Devas Multimedia en was daarmee van belang voor de hoogte van de door India te betalen schadevergoeding. Devas c.s. wijst erop dat de eventuele bekendheid met de – zo benadrukt zij – legitieme betalingen juist tot een lagere waardering van Devas Multimedia en dus tot een lagere schadevergoeding zouden hebben kunnen leiden. Tot slot is nog van belang dat het overgrote deel van de door India naar voren gebrachte betalingen, zoals hieronder zal blijken, dateert van ná 25 februari 2011, de datum van de (formele) beëindiging van het Devas Contract. Deze betalingen kunnen niet van invloed zijn op de hoogte van de schadevergoeding.
Ten overvloede over de indirecte betalingen aan de Devas Aandeelhouders
4.23.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog als volgt. Vanwege het hierboven behandeld, geslaagd beroep op het gezag van gewijsde van het arrest van het Haags Gerechtshof is de rechtbank in deze procedure niet of nauwelijks aan de eigen beoordeling van de gestelde fraude kunnen toekomen. Om uit te sluiten dat en de indruk weg te nemen dat een werkelijke fraude in dit vonnis zonder gevolg blijft vanwege toepassing van procesrechtelijke leerstukken als het gezag van gewijsde, geeft de rechtbank ten overvloede nog aandacht aan het (gestelde) fraude-aspect dat volgens India eerst in het kader van deze procedure duidelijk(er) aan het licht is gekomen. Dit ziet namelijk vooral op de gestelde heimelijke indirecte betalingen aan de Devas Aandeelhouders. De rechtbank voelt zich daartoe mede geroepen vanwege de omstandigheid dat in het kader van de (gestelde) strijd met de openbare orde fundamenteel dwingend recht geschonden kan zijn,
waarvan de naleving niet door beperkingen van procesrechtelijke aard mag worden verhinderd.
4.24.
De rechtbank stelt daarbij eerst een aantal onomstreden omstandigheden voorop. In de eerste plaats zijn er nooit geldbedragen door India aan Devas Multimedia (en gelieerde vennootschappen) verstrekt. Er is dus hoe dan ook nooit geld afkomstig van India zelf aan de Devas Aandeelhouders doorgesluisd. Verder geldt dat Devas Multimedia investeringskapitaal heeft ontvangen van de Devas Aandeelhouders zelf en in grotere mate van haar andere aandeelhoudster Deutsche Telekom Asia Pte Ltd. (een 100%-dochter van Deutsche Telekom AG). Deutsche Telekom Asia - tegen welke vennootschap en haar bestuurders India nooit fraudeverdenkingen heeft ingebracht - heeft zich echter nooit achter de beschuldigingen van India aan het adres van de Devas Aandeelhouders geschaard, terwijl het door India gestelde wegsluizen van fondsen toch vooral ten laste zou moeten zijn gekomen van Deutsche Telekom Asia. Er dus vanuit gaande dat dat laatste niet aan de hand is, zou het voor de Devas Aandeelhouders wel een heel omslachtige vorm van fraude zijn geweest die er dan op neer zou komen dat zij het geld dat zij eerst zelf naar India hadden gebracht vervolgens in hun eigen zak hebben gestoken. Verder is niet in geschil dat Zwitserse, Duitse, Canadese en Singaporese overheidsrechters de stellingen van India over fraude betreffende deze investering niet hebben gevolgd.
4.25.
Belangrijker nog is, dat (indirecte) betalingen aan de Devas Aandeelhouders die vanaf 25 februari 2011 zijn gedaan hoe dan ook het verwijt van fraude en bedrog niet kunnen dragen. Op die datum heeft India immers zelf formeel het Devas Contract beëinigd en daarmee de stekker uit de investering getrokken. Op grond van door Devas c.s. in het geding gebrachte jaarstukken heeft India (in haar productie 153) overzichten gemaakt met bedragen die optellen tot USD 56.149.582 (“totaal weggesluisd naar Devas [Multimedia VS]” en USD 37.493.993 (“totaal weggesluisd naar Devas Aandeelhouders”).
Nadere bestudering van de onderliggende stukken leert dat van genoemd bedrag van USD 56.149.582 een bedrag van in totaal USD 31.112.986 uit jaarstukken van na (februari) 2011 komt. Van genoemd bedrag van USD 37.493.993 komt maar liefst een bedrag van in totaal USD 37.087.704 uit jaarstukken van na (februari) 2011. Deze gegevens moeten worden bezien tegen de achtergrond dat onvoldoende bestreden is dat Devas Multimedia VS een dochteronderneming was van Devas Multimedia welke dochteronderneming meer vertrouwen genoot dan haar moeder bij internationaal opererende contractspartijen zoals Alcatel-Lucent en Quantum SPA en met dergelijke contractspartijen ook daadwerkelijk in zee is gegaan en (ook na februari 2011) aanmerkelijke betalingen aan deze bedrijven heeft verricht.
De door India genoemde bedragen zijn voorts ook nodig gebleken om onder meer de kosten van de arbitrale procedures te dragen die Devas c.s. begroot op in totaal USD 43 miljoen. De ter zitting namens India gedane suggestie dat het geld al vóór 2011 naar Devas Multimedia VS is gegaan, daar met het oog op latere, oneigenlijke verstrekking aan de Devas Aandeelhouders tijdelijk is gestald en dat die oneigenlijke verstrekking ook na die datum werkelijk is geschied, mist verder voldoende feitelijke grondslag.
4.26.
Ook op grond van de hierboven bedoelde overzichten heeft India naar het oordeel van de rechtbank dus niet aangetoond dat sprake is van sterke aanwijzingen voor corruptie. Hetgeen India ter zake naar voren gebracht heeft haalt ook de voor exhibitie van nadere stukken geldende toetssteen van de voldoende aannemelijkheid (van fraude) niet.
Dat het contracteren met internationaal opererende contractspartijen (in het belang van de investering) voorts in strijd zou zijn met de belofte aan de FIPB dat alle
buitenlandse investeringen gebruikt zouden worden om de benodigde technologieën “
indigenously in India” te ontwikkelen, kan ten slotte bezwaarlijk worden gezien als (een sterke aanwijzing voor) fraude (die vernietiging op grond van artikel 1065, eerste lid onder e., Rv rechtvaardigt).
De overige, in de dagvaarding opgevoerde vernietigingsgronden
4.27.
In de dagvaarding heeft India, voordat in een later stadium in de procedure en na een advocatenwissel de fraudegrond werd opgevoerd, twee (overige) vernietigingsgronden opgeworpen. Voor zover India deze vernietigingsgronden heeft willen handhaven – in India’s twee latere akten van 84, respectievelijk 164 pagina’s alsmede in het namens India gehouden, twee uur durend pleidooi is niet meer aan deze vernietigingsgronden gerefereerd – overweegt de rechtbank het volgende.
4.28.
Volgens India zouden de Arbiters in de eerste plaats ten onrechte niet hebben beoordeeld of Devas Multimedia zogenoemde
satellite-only-diensten had kunnen aanbieden zonder een vergunning van de Wireless Planning and Coordination Wing (WPC) van het Indiase Department of Telecommunication. De Arbiters zouden in de Award on Quantum ten onrechte zijn teruggevallen op een onvoldoende gemotiveerd
obiter-dictumoordeel uit hun Award on Merits luidende dat uit het aangevoerde bewijs volgt dit het geval zou zijn geweest. India verbindt daaraan de conclusie dat de Arbiters zich niet aan hun opdracht hebben gehouden, het oordeel in het Award on Quantum niet gemotiveerd is en dit oordeel tot stand is gekomen zonder hoor en wederhoor.
4.29.
Met Devas c.s. is de rechtbank van oordeel dat het Gerechtshof Den Haag in het arrest van 16 februari 2021 reeds (met kracht van gewijsde) heeft beslist dat bedoeld oordeel van de Arbiters in het Arbitraal Deelvonnis voldoende gemotiveerd is. Deze beslissing heeft dan ook eveneens in dit geding te gelden.
Het Hof overwoog:
“5.16 Het scheidsgerecht zou ook onvoldoende aandacht hebben besteed aan het verweer van de Republiek India dat Devas Multimedia zonder WPC-vergunning geen satellite-only diensten zou hebben kunnen uitrollen. Volgens de Republiek India heeft het scheidsgerecht dit verweer verworpen zonder enige motivering. Dat is niet juist. Het scheidsgerecht heeft overwogen: “[o]n the basis of the evidence received by the Tribunal, it is satisfied that, even without a WPC license, Devas could have rolled out satellite-only services” (punt 209 van het Arbitraal Deelvonnis). Het bewijs dat in de arbitrale procedure is ingebracht, is door het scheidsgerecht genoemd in punt 181 van het Arbitraal Deelvonnis. Het scheidsgerecht heeft ook nota genomen van de stukken die partijen ten aanzien van deze kwestie na de zitting hebben overgelegd (zie punten 46 tot en met 54 van het Arbitraal Deelvonnis). Het scheidsgerecht heeft blijkens de aangehaalde overweging zijn beslissing mede op dit bewijsmateriaal gebaseerd. De waardering van het bewijsmateriaal door het scheidsgerecht onttrekt zich aan de toetsing door de rechter op grond van artikel 1065 Rv.”
4.30.
In de Quantum-fase resteerde in dit verband nog alleen de vraag in hoeverre het gebrek aan een WPC-vergunning invloed zou hebben op de waardering van de investering van Devas Multimedia. Door India is niet bestreden dat deze kwestie onderdeel van het partijdebat is geweest en dat de Arbiters deze schadekwestie
- ten aanzien waarvan zij een ruime discretionaire bevoegdheid hadden - in het Award on Quantum (in paragraaf 376) hebben beslecht. Van vernietiging vanwege het buiten de opdracht treden of schending van hoor en wederhoor kan dan ook geen sprake zijn.
4.31.
Verder zouden de Arbiters volgens India bij de berekening van de schadevergoeding ten onrechte gebruik hebben gemaakt van een door haarzelf gekozen methode (het zogenoemde Original Spectrum Scenario), terwijl partijen het eens waren over de geschiktheid van het zogenoemde Reduced Spectrum Scenario. Volgens India hebben de Arbiters hiermee hun opdracht geschonden en is het Award on Quantum ter zake onvoldoende met redenen omkleed. Met Devas c.s. is de rechtbank echter van oordeel dat de zojuist genoemde ruime discretionaire bevoegdheid op het gebied van (de wijze van) schadebegroting van arbiters in de weg staat aan het oordeel dat de Arbiters hun opdracht hebben geschonden.
De motivering ten aanzien van (de keuze voor) het Original Spectrum Scenario in (paragrafen 352 en 353 van) het Award on Quantum staat niet ter inhoudelijke beoordeling van de rechtbank, maar in ieder geval kan niet worden gezegd dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de beslissing niet valt te onderkennen. Ook deze door India opgeworpen vernietigingsgrond schiet dus tekort.
Conclusie vernietigingsgronden
4.32.
Uit het voorgaande volgt dat geen van de namens India opgeworpen gronden tot vernietiging van de Award on Quantum kan leiden. De vordering tot vernietiging van de Award on Quantum zal dan ook worden afgewezen.
Geldige cessie? Rechtsgeldige schorsing en hervatting van het geding?
4.33.
De Devas Aandeelhouders hebben bij (betekende) akte van 22 maart 2022 het geding doen schorsen met een beroep op een drietal op 24 december 2021 gedateerde cessieakten waarbij de door het Scheidsgerecht toegewezen vorderingen van de Devas Aandeelhouders op India onder bijzondere titel zijn overgedragen aan de Devas Cessionarissen (hierna: de Cessieakten). In genoemde akte van 22 maart 2022 is eveneens verklaard dat het geding wordt hervat. Devas c.s. betoogt dat hierdoor de Devas Cessionarissen (die aandeelhouders zijn van de Devas Aandeelhouders) als partijen in de plaats zijn getreden van de Devas Aandeelhouders. India heeft de rechtsgeldigheid van de cessies betwist.
De rechtbank zal hieronder die geldigheid beoordelen.
4.34.
Artikel 10:135, tweede lid aanhef en onder a, van het (Nederlandse) Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat het goederenrechtelijk regime met betrekking tot overdracht van vorderingen op naam, zoals een cessies, wordt beheerst door het recht dat op de tot overdracht verplichtende overeenkomst toepasselijk is. Nu de Devas Aandeelhouders en de Devas Cessionarissen in de Cessieakten een rechtskeuze voor Engels recht zijn overeengekomen, dient de geldigheid van de cessies naar Engels recht te worden beoordeeld. Partijen verschillen daarover overigens ook niet van opvatting.
4.35.
In de Cessieakten verbinden de Devas Cessionarissen zich ertoe redelijke inspanningen te verrichten om de tenuitvoerlegging van de Award on Quantum af te dwingen. Als tegenprestatie voor de Devas Cessionarissen is een
feevan één procent van het geïncasseerde overeengekomen, de overige 99% komt op grond van zogenoemde
promissory notesaan de Devas Aandeelhouders toe.
Deze
promissory notesbevatten eveneens een
Change of Control-bepaling, op grond waarvan de betalingsverplichtingen van de Devas Cessionarissen aan de Devas Aandeelhouders vervallen “
if, at any time, (i)[de betreffende Devas Cessionaris]
fails to own, directly or indirectly, 100% of all equity interests in[de betreffende Devas Aandeelhouder],
(ii)[de betreffende Devas Cessionaris]
fails to have the power and right, directly or indirectly, whether through voting or other shareholder arrangements or otherwise, to direct the management and policies of[de betreffende Devas Aandeelhouder]
or (iii) a receiver, liquidator, administrator, or other court or government appointed officer is appointed for[de betreffende Devas Aandeelhouder]
or for all or substantially all of its assets”.
Voordat de Cessieakten in dit geding werden gebracht op 22 maart 2022, waren deze ook al op 10 januari 2022 ingebracht in een procedure tussen Devas c.s. en India ten overstaan van de District Court of Columbia in de VS, nadat de advocaat van India in die procedure bij e-mail van 3 januari 2022 op de hoogte was gesteld van de cessies.
4.36.
Artikel 136 van de Engelse Law of Property Act 1925 voorziet erin dat rechten uit een overeenkomst op grond van een
assignment(cessie) kunnen worden overgedragen door een cedent aan een cessionaris. Het Engelse recht stelt de volgende eisen aan een geldige
(legal) assignment: (i) onvoorwaardelijkheid, (ii) niet uitsluitend de strekking hebben van
‘by way of charge’(pand),
(iii) bepaalbaarheid en niet slechts betrekking hebben op een deel van de vordering, (iv) schriftelijke vastlegging en (v) schriftelijke mededeling aan de schuldenaar.
4.37.
Tussen partijen is niet in geschil dat de cessies voldoen aan de hiervoor onder (i) tot en met (iv) genoemde vereisten. India betoogt dat niet voldaan is aan het vereiste (v), omdat niet (op de juiste wijze) mededeling van de cessies aan haar is gedaan. De rechtbank stelt echter op grond van de namens Devas c.s. aangehaalde, gezaghebbende Engelse jurisprudentie (waaronder de beslissing van de Court of Appeal in de zaak Ramsey vs Hartley and others) vast dat mededeling aan de advocaat van de schuldenaar volstaat. Deze mededeling is op 3 januari 2022 en op 10 januari 2022 aan de Amerikaanse advocaat van India gedaan en bij akte van 22 maart 2022 aan haar Nederlandse advocaat. De omstandigheid dat deze mededeling reeds begin januari 2022 aan (de advocaat van) India is gedaan, ontkracht overigens de stellingname van India dat sprake zou zijn van antedatering van de Cessieakten in reactie op de beslissing van het Indiase Supreme Court. Deze beslissing viel immers pas op 17 januari 2022.
Maintenance and champerty
4.38.
India betoogt verder dat het Engelse leerstuk van
maintenance and champertyaan de rechtsgeldigheid van de cessies in de weg staat. Een partij maakt zich schuldig aan
maintenanceals hij een procedure ondersteunt waarin hij geen gerechtvaardigd belang heeft. Van
champertyis sprake als een derde een procedure voert in ruil voor een aandeel in de opbrengst van die procedure. India betoogt dat de Devas Cessionarissen geen gerechtvaardigd belang hebben bij de cessies omdat hen als moedervennootschappen van de Devas Aandeelhouders de eventuele opbrengst van de arbitrage ook zonder cessies (indirect) toekomt. Bovendien gaat het volgens India niet aan dat de Devas Cessionarissen, die de professionele hulp hebben ingeroepen van de heer [Naam adviseur] - die door India wordt gekenschetst als een “aasgier-specialist” -, als derde de procedure van de Devas Aandeelhouders zouden mogen overnemen, terwijl de Devas Aandeelhouders uit de procedure zouden mogen verdwijnen en zich op die manier niet meer voor hun fraude zouden hoeven te verantwoorden. Devas c.s. heeft één en ander betwist.
4.39.
Met Devas c.s. is de rechtbank op grond van het namens hen in het geding gebrachte deskundigenbericht over Engels recht van [ partij-deskundige 1] (productie 53 Devas c.s.) van oordeel dat het leerstuk van
maintenance and champertygeen vereiste is waaraan een cessie naar Engels recht dient te voldoen, maar een procesrechtelijk leerstuk betreft dat bepaalde partijen uitsluit van de mogelijkheid procedures ten overstaan van de Engelse rechter te voeren. In de woorden van de Court of Appeal in de zaak Giles vs Thompson: “
It is designed to protect the integrity of the English judicial system”.In de uitspraak in de zaak Mansell vs
Robinson is door de rechter overwogen:
“I should add that the decision in [de zaak] Papera also confirms that the rules against champerty, so far as they survive, are primarily concerned with the protection of the integrity of the litigation process in this jurisdiction. An English court should not refuse to enforce provisions relating to foreign litigation if the terms in question would not be regarded as contrary to public policy in the forum in question, even if they would be objectionable if they related to proceedings here”.
Dat, zoals in het namens India in het geding gebrachte deskundigenbericht van [partij-deskundige 2] (productie 104 van India) wordt tegengeworpen, in de Cessieakten een forumkeuze is opgenomen die de Engelse rechter aanwijst in geval van geschil tussen de Devas Aandeelhouders en de Devas Cessionarissen over die akten, op grond waarvan de deskundige concludeert dat deze partijen kennelijk aanknoopten bij de Engelse rechtssfeer, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze eventuele omstandigheid leidt er immers niet toe dat bedoeld leerstuk een materieelrechtelijk vereiste is (geworden) voor een cessie naar Engels recht in een procedure voor de Nederlandse rechter gevoerd door partijen die niet gevestigd zijn in het Verenigd Koninkrijk.
4.40.
Nu de Nederlandse rechter op grond van artikel 10:3 BW zijn eigen procesrecht toepast en niet buitenlands procesrecht zoals het Engelse ten aanzien van
maintenance and champerty, behoeft de over dit leerstuk tussen partijen gevoerde discussie geen beoordeling, ook omdat cessies ter incasso niet in strijd worden geacht met de Nederlandse openbare orde en, zoals hieronder zal blijken, een gerechtvaardigd belang aan de Cessieakten ten grondslag ligt.
4.41.
India betoogt dat de Cessieakten als zogenoemde “
sham-agreements” moeten worden beschouwd en om die reden naar Engels recht niet rechtsgeldig zijn. Devas c.s. betwisten dit. Niet ter discussie tussen partijen staat, dat van een “
sham-agreement” naar Engels recht sprake is als het een transactie betreft “
which is not what it pretends to be”.
4.42.
De rechtbank stelt vast dat in de Cessieakten en de bijbehorende
promissory notesde afspraken tussen de Devas Aandeelhouders en de Devas Cessionarissen volledig worden weergegeven, dus ook de afspraken in geval van
change of control. Met Devas c.s. is de rechtbank dan ook van oordeel dat de Cessieakten (aan derden) niet een verkeerde indruk geven van de rechten en plichten van partijen en dat dus geen sprake is van
dishonesty.
4.43.
Devas c.s. hebben voorts toegelicht wat voor hen de beweegreden is geweest de Cessieakten te sluiten, namelijk voorkomen dat India langs oneigenlijke weg de vorderingen op grond van de Award on Quantum op zichzelf verkrijgt door middels oneigenlijke fraudebeschuldigingen de controle over de Devas Aandeelhouders over te nemen, althans te laten overnemen door de (haar welgezinde) autoriteiten in Mauritius. Uit het hierboven overwogene volgt dat de rechtbank bij de huidige stand van de procedure er niet van kan uitgaan dat de fraudebeschuldigingen hout snijden. Op grond van die beschuldigingen worden echter, zoals ook ten tijde van de mondelinge behandeling is gebleken, in Mauritius verregaande pogingen ondernomen de controle over de Devas Aandeelhouders over te nemen van de Devas Cessionarissen. In dit specifieke geval dient naar het oordeel van de rechtbank op grond hiervan ongeldigverklaring van de Cessieakten achterwege te blijven, ondanks dat de Cessieakten voorzien in de
Change of Control-bepaling die de volledige vordering op grond van de Award on Quantum om niet op de Devas Cessionarissen doet overgaan, hetgeen naar Engels recht in beginsel niet toegestaan is. Ten tijde van het sluiten van de Cessieakten bestond er immers zowel aan de zijde van de Devas Aandeelhouders als aan de zijde van de Devas Cessionarissen (als dochter- respectievelijk moedervennootschappen) een
sensible business explanationvoor het aangaan van de Cessieakten met laatstgenoemde bepaling, namelijk het voorkomen van de facto onteigening van de Arbitrale vorderingen.
Op grond van dezelfde omstandigheden ligt een gerechtvaardigd belang ten grondslag aan de Cessieakten en bestaat, anders dan India betoogt, geen aanleiding om de Cessieakten naar Mauritiaans openbare orde-recht, als daaraan al getoetst zou moeten worden, ongeldig te verklaren. Ook het beroep dat India in dit verband heeft gedaan op misbruik van bevoegdheid stuit hierop af.
4.44.
India wijst erop dat op 22 maart 2023, de dag waarop de schorsing en hervatting bij akte zijn aangezegd, geen rechtsgeldig ondertekende Cessieakten bestonden, zodat de partijwissel alleen al om die reden geen doorgang kan vinden. Devas c.s. betwist deze stellingname door erop te wijzen dat de vertegenwoordigingsbevoegdheids-gebreken bij latere bekrachtigingen, in ieder geval bij de uiteindelijke van 21 april 2023, met terugwerkende kracht zijn geheeld.
De rechtbank dient de vraag naar de bevoegdheid van organen en functionarissen van corporaties als de Devas Cessionarissen naar het op die corporaties toepasselijke recht te beoordelen (vgl. artikel 10:119, aanhef en onder c, BW).
Nu onbestreden is dat naar het recht van Delaware – het op de Devas Cessionarissen toepasselijke recht – gebreken in de vertegenwoordigings-bevoegdheid met terugwerkende kracht kunnen worden geheeld en dit uiteindelijk in het onderhavige geval ook is geschied, gaat de rechtbank aan de stellingname van India voorbij. Nu artikel 3:58 BW niet van toepassing is, is de omstandigheid dat India niet met deze bekrachtiging heeft ingestemd irrelevant.
4.45.
Als in het kader van dit schorsingsincident al een belangenafweging moet worden gemaakt, kan, anders dan India stelt, niet worden gezegd dat de belangen van India door de partijwissel onevenredig worden geschaad. Daarbij weegt mee dat in dit vonnis geen proceskostenveroordeling ten laste van Devas c.s. zal worden uitgesproken en er ook voor het overige niet is gebleken van enig verhaalsrisico aan de zijde van India: van een vordering van India op de Devas Aandeelhouders is geen sprake. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om te bevelen dat op grond van artikel 843a Rv nadere stukken in het geding hoeven te worden gebracht; dat de Devas Cessionarissen anders dan de Devas Aandeelhouders niet over bepaalde stukken zouden beschikken, legt dus geen gewicht in de schaal. Het betoog van India dat de Devas Cessionarissen de hulp van een aasgier-specialist zouden hebben ingeroepen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het betreft immers geen overdracht aan enig '
vulture fund’, maar aan de moedervennootschappen waar per saldo dezelfde personen aan het roer staan als bij de dochtervennootschappen.
4.46.
Slotsom van dit onderdeel is dat de rechtbank van oordeel is dat de schorsingsgrond op goede gronden is opgeworpen en dat de Devas Cessionarissen als partijen in de plaats treden van de Devas Aandeelhouders.
4.47.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat India geen rechtmatig belang (meer) heeft bij de haar op grond van artikel 843a Rv gevraagde stukken met betrekking tot de cessie (vgl. 3.4 hierboven). De stukken die nodig waren om de vertegenwoordigingsbevoegdheid te controleren zijn in de loop van het geding door Devas c.s. in voldoende mate in het geding gebracht en stukken betreffende de aanstelling van adviseur [Naam adviseur] en (vermeende) stukken betreffende mediastrategieën om India in diskrediet te brengen, zijn gezien het zojuist gegeven oordeel dat de vorderingen niet aan enig ‘
vulture fund’ zijn overgedragen, niet van belang.
Proceskosten
4.48.
India zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding aan de zijde van Devas c.s. gevallen. Deze kosten worden tot op heden begroot op in totaal € 17.828 (€ 667 aan griffierecht en € 16.988 aan salaris advocaat (4 punten tegen tarief VIII van € 4.247 per punt) en €
173,00aan gevorderde nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)).
4.49.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst af de vordering van India strekkende tot vernietiging van het Award on Quantum;
5.2.
wijst af de incidentele vorderingen van India strekkende tot exhibitie van stukken op grond van artikel 843a Rv;
5.3.
veroordeelt India in de kosten van deze procedure aan de zijde van Devas c.s. gevallen en tot op heden (inclusief incidenten) begroot op € 17.828;
5.4.
veroordeelt eisers voorwaardelijk – onder de voorwaarde dat zij niet tijdig aan de veroordeling onder 5.3 heeft voldaan en het vonnis daarna is betekend – tot betaling van nog eens € 90,-- aan nakosten, te vermeerderen met de kosten van betekening;
5.5.
veroordeelt eisers tot voldoening van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten, te rekenen vanaf 14 dagen na aanschrijving tot aan de dag van algehele betaling;
5.6.
verklaart de onder 5.3 tot en met 5.5 opgenomen kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass, mr. I.A.M. Kroft en mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023.