Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.CC/DEVAS (MAURITIUS) LTDte Port Louis, Mauritius,
DEVAS EMPLOYEES MAURITIUS PRIVATE LTDte Port Louis, Mauritius,
TELCOM DEVAS MAURITIUS LIMITEDte Port Louis, Mauritius,
1.De procedure
- de dagvaarding van 27 oktober 2016 met de producties 1 tot en met 109;
- de conclusie van antwoord met de producties G-1 tot en met G-55;
- het tussenvonnis van 11 oktober 2017 waarin een comparitie na antwoord bevolen is;
- de akte van de zijde van India met de producties 110 tot en met 122;
- de akte van de zijde van Devas c.s. met de producties 56A, 56B en 56C;
- de akte van de zijde van India met de productie 123;
- het proces-verbaal van de op 30 maart 2018 gehouden comparitie van partijen.
2.De feiten
(…)
- op 1 juli 2013 heeft Devas c.s. een statement of claim ingediend;
- op 2 december 2013 heeft India een statement of defence (hierna: de Statement of Defence) ingediend;
- op 18 maart 2014 heeft Devas c.s. een statement of Reply on Jurisdiction and Liability ingediend;
- op 1 juli 2014 heeft India een rejoinder (hierna: de Rejoinder) ingediend;
- van 1 tot en met 5 september 2014 heeft in het Vredespaleis in Den Haag de hearing (hierna: de Hearing) plaatsgevonden; en
- na de Hearing heeft India nog een aantal nieuwe documenten in het geding gebracht, waarover partijen vervolgens een schriftelijk debat gevoerd hebben.
chargesheetingediend tot het aanvangen van een strafrechtelijke procedure tegen voormalige Indiase ambtenaren die het Devas Contract hebben goedgekeurd alsmede tegen Devas en enkele van haar voormalige en huidige bestuurders (hierna: de Strafklacht).
3.Het geschil
pre-investmentdat niet door het Verdrag beschermd wordt; (ii) de beslissing om het Devas Contract te beëindigen is gedaan omwille van
essential security interests, waarvan een schadevergoeding uitgesloten is; en
4.De beoordeling
Inleiding
NJ2004, 384 en HR 9 januari 2004,
NJ2005, 190).
Pre-investment
pre-investmenten geen kwalificerende investering zijn, zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 sub a van het Verdrag. Een
pre-investmentvalt buiten de reikwijdte van het Verdrag en kan geen bescherming genieten van het Verdrag inclusief de daarin opgenomen arbitrage-regeling. India stelt dat relevant voor het ‘pre-investment vraagstuk’ niet zijn de investeringen die Devas c.s. stelden te hebben en waarop het Scheidsgerecht zich richtte, maar in plaats daarvan, of Devas een verworven recht had – dat door overheidshandelen was aangetast – om de Devas diensten uit te rollen.
“investment” means every kind of asset established or acquired under the relevant laws and regulations of the Contracting Parties [Mauritius en India,
rb.] in whose territory the investment is made, and in particular, though not exclusively, includes:
movable and immovable property as well as other rights in rem such as mortgages, liens or pledges;
shares, debentures and any other form of participation in a company;
claims to money, or to any performance under contract of an economic value;
intellectual property rights, goodwill, technical processes, know-how, copyrights, trade-marks, trade-names and patents in accordance with the relevant laws of the respective Contracting Parties;
business concessions conferred by law or under contract, including any concession to search for, extract or exploit natural resources;”
pre-investments) en geen investeringen die door het Verdrag beschermd worden. Verder heeft India aangevoerd dat het Scheidsgerecht niet is ingegaan op de omstandigheid dat de aandelen van Devas c.s. in Devas niet zijn onteigend en dat ook de gedeeltelijk indirecte eigendom van de activa van Devas door het overheidshandelen van India niet getroffen is.
pre-investmentals volgt beoordeeld:
197. The Respondent [India
, rb.] does not dispute that the Claimants [Devas c.s.,
rb] are “investors” as defined under Article 1(1) (b) of the Treaty (….)
satellite-only-diensten) aan te bieden. Het Scheidsgerecht heeft aan de
satellite-only-diensten de volgende overwegingen gewijd:
180. In this regard, the Respondent rejects the Claimants’ argument that, had the satellites been launched, and assuming that the Devas Agreement had not been annulled, terrestrial operators would not have been able to use the S-band frequencies that Devas would have been using for this space-to-earth transmission because of interference. (…)
pre-investmentheeft India de volgende vernietigingsgronden aan haar vordering ten grondslag gelegd: (i) er ontbreekt een geldige arbitrageovereenkomst omdat
pre-investmentsbuiten de bescherming van het Verdrag vallen; (ii) het Scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden; (iii) het Arbitrale Deelvonnis is niet gemotiveerd; en (iv) het Arbitrale Deelvonnis houdt een schending van de openbare orde in. De rechtbank zal hierna de aangevoerde vernietigingsgronden beoordelen.
mensenrecht en dat om die reden in onderhavige zaak het ontbreken van een geldige arbitrage-overeenkomst terughoudend getoetst moet worden. Het fundamentele karakter van het recht op toegang tot de overheidsrechter heeft niet slechts betrekking op private (rechts)personen. De vraag of een geldige arbitrageovereenkomst gesloten is, raakt in een geval als het onderhavige ook de soevereiniteit van India en zijn rechtspraak. Op grond van een verdrag kan een staat een deel van zijn soevereiniteit prijsgeven, maar de vraag of dat in het concrete geval ook heeft plaatsgevonden is dusdanig fundamenteel dat deze vraag niet exclusief door arbiters beantwoord dient te worden. In ieder geval dient een dergelijke vraag ook door de rechter beoordeeld te kunnen worden. Dit fundamentele recht brengt voorts mee dat een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis vermeld in artikel 1065 lid 1 sub a Rv door de rechter niet terughoudend getoetst dient te worden (vgl. HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2837 en gerechtshof Den Haag 18 juli 2017 onder 5.2, ECLI:NL:GHDHA:2017: 2009).
pre-investment-vraagstuk verdeeld over de vraag of het Scheidsgerecht het begrip
investmentin artikel 1 lid 1 onder a van het Verdrag op juiste wijze heeft uitgelegd en bij de uitleg de juiste omstandigheden en factoren betrokken heeft. Als gezegd (4.3.) gaat het India hierbij primair om de vraag of Devas een verworven recht had – dat door overheidshandelen was aangetast – om de Devas diensten uit te rollen. In de randnummers 25 en 26 van haar pleitaantekeningen heeft India aangevoerd dat het ‘prima en logisch’ is dat het Scheidsgerecht bij de uitleg gekeken heeft naar de inhoud van artikel 1 lid 1 onder a van het Verdrag. In de visie van India heeft het Scheidsgerecht de Verdragstekst echter op een te mechanische wijze toegepast hetgeen heeft geleid tot een uitleg die heeft geresulteerd in een uitkomst die
manifestly absurd or unreasonableis. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een
investmenthad het Scheidsgerecht niet alleen naar definitie van ‘
investment’in het Verdrag moeten kijken, maar ook of deze definitie valt binnen de objectieve definitie van ‘
investment’, aldus India. Devas c.s. heeft daarentegen – samengevat – aangevoerd dat de definitie van ‘
investment’ in het Verdrag zeer breed is en dat de inhoud van de artikelen in het Verdrag waarin
investment(artikel 1 lid 1 sub a) en de arbitrage-procedure (artikel 8) geregeld zijn, helder zijn.
Een verdrag moet te goeder trouw worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het Verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het Verdrag.
Er kan een beroep worden gedaan op aanvullende middelen van uitlegging en in het bijzonder op de voorbereidende werkzaamheden en de omstandigheden waaronder het verdrag is gesloten, om de betekenis die voortvloeit uit de toepassing van artikel 31 te bevestigen of de betekenis te bepalen indien de uitlegging, geschied overeenkomstig artikel 31:
a) de betekenis dubbelzinnig of duister laat; of
investmentin het Verdrag zeer breed is en dat vele vormen van investeringen onder de reikwijdte van het Verdrag vallen. Op grond van het Devas Contract heeft Antrix respectievelijk ISRO zich verbonden om, tegen betaling door Devas, satellieten te bouwen, en heeft Devas onvoorwaardelijke en exclusieve rechten verkregen op een deel van de S-band voor een periode van twaalf jaren. De rechtbank is met Devas c.s. van oordeel dat het recht op een deel van het spectrum reeds een significante waarde vertegenwoordigt, en derhalve als een
assetmoet worden aangemerkt. Bovendien staat onweersproken vast dat Devas een betaling van USD 13 miljoen gedaan heeft en dat Devas toestemming heeft gekregen van India’s Foreign Investment Promotion Board voor de betreffende investeringen, waarmee de investering van Devas erkend is door de Indiase autoriteiten.
(…) that the promotion and protection of such investments will lend greater stimulation to the development of business initiatives and will increase prosperity in the territories of both Contracting Parties (…)’. Het is juist dat bij de uitleg de in de preambule verwoorde doelstelling betrokken moet worden. Echter, indien de termen in het Verdrag worden uitgelegd in de context van de doelstelling, dan leidt die uitleg niet tot de conclusie dat investeringen van Devas c.s. buiten de reikwijdte van een kwalificerende
investmentvallen. Deze hadden immers het oogmerk om voor een langere periode, i.c. een periode van twaalf jaar met de mogelijkheid van verlenging, bij te dragen aan de economische welvaart in India, i.c. het aanbieden van telecommunicatiediensten in India. Een redelijke uitleg van deze preambule verzet zich tegen de benadering van India dat pas sprake kan zijn van een kwalificerende
investmentvanaf het moment dat deze daadwerkelijk bijdraagt aan de economie van India.
investmentop basis van de regels verwoord in artikel 31 lid 1 van het Weens Verdragenverdrag, anders dan India meent, dan ook niet tot een duidelijk ongerijmd of onredelijk resultaat, zodat de rechtbank niet toekomt aan een uitleg van het Verdrag op basis van aanvullende uitlegregels. De buiten het Verdrag gelegen bronnen die India heeft aangevoerd in het kader van de uitleg, zullen verder buiten beschouwing blijven. Nu een redelijke uitleg van artikel 1 lid 1 sub van het Verdrag meebrengt dat het recht op het gebruik van een deel van de S-band moet worden aangemerkt als een kwalificerende investering die binnen de reikwijdte van het Verdrag valt, is de vraag of Devas
satellite-only-diensten had kunnen aanbieden voor de verdere beoordeling niet meer relevant. Mogelijkerwijs is de omstandigheid dat Devas geen beschikking heeft over een WPC-vergunning wel van invloed op de waarde van de investeringen, zoals in het Arbitrale Deelvonnis ook is geoordeeld, maar de beantwoording van die vraag dient aan de orde te komen in de voortzetting van de Arbitrale Procedure en valt buiten het bereik van deze vernietigingsprocedure. Het is onduidelijk of India - in het kader van haar beroep op het ontbreken van een arbitrageovereenkomst - wil betogen dat de participatie of investering van Devas c.s. niet kwalificeert als een investering onder het Verdrag. Wat daarvan zij: met de brede definitie van ‘investment’ in het Verdrag vallen vele vormen van investeringen onder haar reikwijdte, waaronder ‘
shares, debentures and any other form of participation in a company’ (zie 4.4.). Devas c.s. zijn (indirect) aandeelhouders in Devas die investeringen in Devas hebben gepleegd. Zoals ook het Scheidsgerecht heeft overwogen (Arbitraal Vonnis 200 en 208) zijn dit omstandigheden die bijdragen aan de conclusie dat Devas c.s. kwalificerende investeringen onder het Verdrag heeft gedaan. India heeft ook in deze procedure niet weersproken dat Devas c.s. significante investeringen in Devas heeft gepleegd.
NJ2004, 384).
pre-investment-vraagstuk: (i) niet het aandelenbelang van Devas c.s. in Devas of de activa van Devas, maar het beweerde recht om verder te gaan met de Devas Diensten is voor de beoordeling van belang; (ii) de activiteiten van Devas en Devas c.s. zijn
pre-investmentsof ontwikkelingsactiviteiten, welk standpunt ook gesteund wordt door verschillende autoriteiten; en (iii) Devas kon geen satellietdiensten aanbieden zonder WPC-vergunning.
pre-investment-verweer van India. Het Scheidsgerecht heeft in zijn beoordeling in het bijzonder betrokken het aandelenbelang van Devas c.s. en de rechten van Devas. Op een scheidsgerecht rust geen verplichting om in een arbitraal vonnis de precedenten en rechtspraak die in het kader van een essentieel verweer worden aangevoerd inhoudelijk te bespreken. De enkele omstandigheid dat het Scheidsgerecht een dergelijke bespreking in dit geval heeft nagelaten, kan dat niet als een schending van de opdracht worden beschouwd. Ten aanzien van het gestelde onder (iii) overweegt de rechtbank dat het Scheidsgerecht onder randnummer 209 van het Arbitraal Vonnis (zie r.o. 4.7) is ingegaan op de stellingen van India over de
satellite-onlydiensten. Onder randnummer 180 en 181 van het Arbitraal Vonnis (zie r.o. 4.7) heeft het Scheidsgerecht de onderbouwing van het verweer van India weergegeven. Uit het Arbitraal Vonnis volgt dat het Scheidsgerecht betreffende stellingen van India in zijn beoordeling betrokken heeft, maar uiteindelijk niet doorslaggevend heeft geacht.
NJ2005, 190). Met het ontbreken van een motivering moet op één lijn worden gesteld het geval dat weliswaar een motivering gegeven is, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet valt te onderkennen. Dit criterium moet door de rechter met terughoudendheid worden toegepast, in die zin dat hij slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen.
pre-investment-vraagstuk en heeft een vijftal motiveringsgebreken opgevoerd. Het Scheidsgerecht heeft niet gemotiveerd: (i) waarom het aandelenbelang van Devas c.s. in Devas en hun indirecte eigendom in Devas beschermde investeringen waren, terwijl deze aandelen niet zijn afgenomen; (ii) waarom het Devas Contract een investering van waarde was; (iii) hoe de significante investeringen in Devas de aard van de investering kunnen veranderen; (iv) waarom het ontbreken van een WPC-vergunning alleen van belang is voor de waarde van de investering en niet voor de bevoegdheid van het Scheidsgerecht; en (v) waarom, zoals door India aangevoerd, zonder WPC-vergunning
satellite-onlydiensten aangeboden kunnen worden.
pre-investment-vraagstuk, het aandelenbelang en de investeringen van Devas c.s. in Devas, de WPC-vergunning en de
satellite-only-diensten. Op deze onderdelen is het Arbitraal Vonnis derhalve met redenen omkleed en kan op die grond geen vernietiging van het Arbitraal Deelvonnis plaatsvinden. Van een motiveringsgebrek kan ook sprake zijn indien een scheidsgerecht verzuimd heeft in te gaan op essentiële stellingen van partijen. De motiveringsplicht gaat echter niet zo ver dat een scheidsgerecht in een arbitraal vonnis op alle stellingen van partijen inhoudelijk dient te responderen. Onder 4.20 – 4.22 heeft de rechtbank reeds overwogen dat het Scheidsgerecht in het Arbitraal Vonnis ingegaan is op – door India als zodanig aangemerkte – essentiële verweren. India heeft echter nagelaten om te onderbouwen waarom de door haar opgevoerde motiveringsgebreken – in aanvulling op de verweren die onder 4.20 – 4.22 beoordeeld zijn – moeten worden aangemerkt als essentiële verweren of waarom deze als sprekende gevallen moeten worden aangemerkt. India heeft haar vordering op dit onderdeel onvoldoende onderbouwd en derhalve kan wegens een gebrekkige motivering geen vernietiging plaatsvinden.
het pre-investment-vraagstuk niet het aandelenbelang van Devas c.s. in Devas is, maar het beweerde recht om verder te gaan met de Devas Diensten; (ii) diverse gezaghebbende uitspraken over het
pre-investment-verweer waarop India een beroep gedaan heeft ten overstaan van het Scheidsgerecht; en (iii) de diverse bewijsstukken die India aan het Scheidsgerecht heeft overgelegd waaruit blijkt dat Devas geen enkele
satellite-only-dienst kan aanbieden zonder WPC-Vergunning.
geleasetnodig heeft voor, hoofdzakelijk, militair gebruik. Dat is de reden dat het CCS heeft besloten om commercieel gebruik van de S-band te weigeren en het ruimtesegment te reserveren voor de Indiase staat ‘
having regard to the needs of the country’s strategic requirements’. India heeft haar behoeften uitvoerig naar voren gebracht in de Arbitrale Procedure. De strategische behoeften betroffen voor het overgrote deel die van de krijgsmacht, maar ook andere veiligheidsdiensten, zoals de grenspolitie, hadden behoefte aan gebruik van de S-Band. Al deze behoeften zijn aan te merken als
essential security interestsdie niet kunnen co-existeren met het Devas Contract.
essential security interestshet navolgende bepaald:
(t)he provisions of this Agreement [=Verdrag
, rb.] shall not in any way limit the right of either Contracting Party [=i.c. India
, rb.] to apply prohibitions or restrictions of any kind or take any other action which is directed to the protection of its essential security interests (…)’.
essential security interest, zodat artikel 11 lid 3 van het Verdrag in de weg staat aan een toekenning van een schadevergoeding.
essential security interestsopgenomen:
370. Although the requests of the military for part of the S-band spectrum are large, the Tribunal notes that no specific allocation has been made by the Respondent [India,
rb.], and that the Tribunal cannot assume that such request will be approved in full by the Respondent. All around the world governments are faced every year with very large demands for funds for various projects from their military establishment and, just as regularly, governments grant only a percentage of such requests.
.], the remaining 40% being allocated for public interest purposes and being subject to the expropriation conditions under Article 6 of the Treaty. It will be up to the Tribunal, in the next phase of this arbitral process (damages), to establish the compensation due to the Claimants in that respect.
By majority, that the Tribunal lacks jurisdiction over the Claimants’ claims insofar
essential security interestsde bevoegdheid van het Scheidsgerecht aantast om te beslissen over het geschil tussen partijen. India had deze bevoegdheidsexceptie vóór alle weren in de Arbitrale Procedure en uiterlijk in de Statement of Defence moeten opvoeren. Nu India dat heeft nagelaten, kan zij op grond van artikel 1052 Rv jo 1065 lid 2 Rv in onderhavige procedure de vernietiging wegens het ontbreken van bevoegdheid niet meer inroepen. De rechtbank dient volgens Devas c.s. in onderhavige vernietigingsprocedure voorbij te gaan aan de stellingen van India dienaangaande. India heeft tijdens de comparitie hiertegen ingebracht dat haar beroep op
essential security interestsin de Arbitrale Procedure weldegelijk gepresenteerd is als een bevoegdheidsverweer.
essential security interestsheeft opgevat als een bevoegdheidsverweer. Onder randnummer 169 van het Arbitraal Deelvonnis heeft het Scheidsgerecht overwogen:
Secondly, the Respondent [India,
Rb.] submits that the Tribunal lacks jurisdiction over the claims in this case by operation of the “essential security interests” (“ESI”) provision of the Treaty. The Claimants reject all of these objections and submit that the Tribunal has jurisdiction over its claims.’ Ook in zijn beslissing onder (c) oordeelt het Scheidsgerecht dat: ‘
the Tribunal lacks jurisdiction over the Claimants’ claims insofar as the Respondent’s decision to annul the Devas Agreement was in part directed to the protection of the Respondent’s essential security interests.’
essential security interestsals een bevoegdheidsverweer heeft opgevat, de bevoegdheid onderwerp van partijdebat geweest is en als zodanig is beoordeeld door het Scheidsgerecht, kan verder in het midden blijven of en op welk moment India in de Arbitrale Procedure expliciet een beroep gedaan heeft op de onbevoegdheid van het Scheidsgerecht wegens
essential security interests.
essential security interests. Verder is tussen partijen
in confessodat indien
essential security interestsaan de orde zijn, India niet gehouden is financiële compensatie aan te bieden in het geval van een onteigening van een investering. In onderhavige vernietigingsprocedure bestaat tussen partijen wel een geschil of artikel 11 lid 3 van het Verdrag ook niet tevens als een bevoegdheidsdrempelclausule moet worden aangemerkt. India stelt zich op het standpunt dat dit het geval is en dat het Scheidsgerecht zich vanwege
essential security interestsvolledig onbevoegd had moeten verklaren. Devas c.s. verzet zich tegen deze uitleg.
(…) een verdrag (…) te goeder trouw [moet] worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het Verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het verdrag.’
essential security interestsen de bevoegdheid van arbiters. In de tekst van het Verdrag kunnen derhalve geen aanknopingspunten gevonden worden voor het standpunt van India dat de
essential security interestsbetrokken moeten worden bij het bepalen van de bevoegdheid van het scheidsgerecht.
“any disputebetween an investor of one Contracting Party[i.c. Devas c.s.,
rb.]
and another Contracting Party[i.c. India,
rb.]
in relation to an investment” onderwerp van arbitrage kan zijn. Dat de arbitrageclausule niet restrictief moet worden uitgelegd, volgt ook uit de doelstelling van het Verdrag. In de preambule bij het Verdrag hebben de verdragsluitende partijen: ‘
to create favourable conditions for greater flow of investors of either Contracting Party [India en Mauritius,
rb.] in the territory of the other Contracting Party’als doelstelling van het Verdrag geformuleerd. Daarbij is door de verdragspartijen onderkend dat ‘
promotion and protection of such investment will lend greater stimulation of the development of business initiatives (…)’. Het doel van het Verdrag is dan ook het scheppen van gunstige voorwaarden voor investeerders, waaronder de bescherming van deze investeringen in een arbitrale procedure. Deze doelstelling en de onder het Verdrag geboden bescherming, zijn niet goed te verenigen met de interpretatie van India dat bepaalde geschilpunten – i.c.
essential security interests –buiten het bereik van de beoordeling door een scheidsgerecht dienen te vallen, zonder dat het Verdrag daarvoor expliciet aanknopingspunten bevat.
essential security interests. Geen van deze bronnen biedt echter bevestiging voor India’s stelling dat een scheidsgerecht onbevoegd is op het moment dat
essential security interestsin het geding zijn.
essential security interests. De rechtbank is van oordeel dat het DT-Vonnis geen ondersteuning biedt voor de stellingen van India. Het gegeven dat het DT-scheidsgerecht zichzelf volledig bevoegd verklaard heeft om te oordelen over het geschil tussen DT en India, en de tekst van de arbitrageclausule en de
essential security issuesin het toepasselijk bilaterale investeringsverdrag gelijkluidend zijn aan die in het Verdrag, is een belangrijke contra-indicatie dat aan het DT-Vonnis argumenten ontleend kunnen worden ter onderbouwing van het standpunt van India. Met Devas c.s. is de rechtbank van oordeel dat aan de omstandigheid dat het DT-Scheidsgerecht
essential security issuesbeoordeeld zijn onder de kop
preliminary objections(DT-Vonnis, hoofdstuk V) niet zonder meer maakt dat deze issues de bevoegdheid van het scheidsgerecht betreffen, nu ook andere zaken dan bevoegdheidskwesties als
preliminary objectionsaangemerkt kunnen worden. In het DT-Vonnis zijn
essential security issuesniet (expliciet) gekwalificeerd als een bevoegdheidskwestie of
treshold issue, in tegenstelling tot het
pre-investment-verweer, welk verweer India ook in de arbitrage met DT heeft gevoerd.
essential security issuesniet leiden tot een beperking van de bevoegdheid van het Scheidsgerecht om kennis te nemen van het geschil tussen partijen. Nu de partiële onbevoegdverklaring, waaraan India argumenten ontleent dat het Scheidsgerecht
essential security issuesbetrokken heeft bij de vaststelling van de eigen bevoegdheid (
jurisdiction), geen onderwerp is van onderhavige vernietigingsprocedure, laat de rechtbank hetgeen het Scheidsgerecht heeft aangevoerd ter motivering van deze beslissing tot partiële onbevoegdverklaring verder buiten de beoordeling. Reeds op grond van het voorgaande kan de gevorderde vernietiging niet slagen zodat de rechtbank niet toekomt aan hetgeen partijen verder hebben aangevoerd over de maatstaf waaraan
essential security issuesmoeten worden getoetst, of een partiële (on)bevoegdheidsverklaring mogelijk is en in welke mate de feiten in onderhavig dossier steun bieden voor de gemaakt keuze voor de 60/40-verdeling.
alleruimte op de S-Band te reserveren gericht was op de bescherming van
essential security interests.Geen van de partijen heeft zich in de Arbitrale Procedure echter op het standpunt gesteld dat het besluit van de CCS gedeeltelijk gericht was op de bescherming van
essential security interests.In plaats van partijen te vragen om nadere informatie te verstrekken, heeft het Scheidsgerecht ervoor gekozen om ‘
in all reasonableness’ voor de 60/40-verdeling te kiezen. Voor een dergelijke beslissing is rechtens noch feitelijk een basis. Het Scheidsgerecht is met de beslissing om zichzelf partieel bevoegd te verklaren buiten de rechtsstrijd van partijen getreden en heeft zich om die reden niet aan zijn opdracht gehouden, aldus India
essential security interestseen dichotoom karakter hebben, in die zin dat deze aanwezig zijn of niet. De conclusie die India daaraan in onderhavige zaak verbindt, te weten dat het Scheidsgerecht zich niet aan de opdracht gehouden heeft door zichzelf gedeeltelijk (on)bevoegd te verklaren, neemt de rechtbank niet over. India miskent dat het in beginsel weldegelijk mogelijk is om de frequentie op te splitsen en vervolgens voor verschillende – commerciële en publieke – doeleinden te gebruiken. Deze mogelijkheid volgt reeds uit het Devas Contract waarin partijen indertijd overeengekomen zijn om negentig procent van de frequentie te gebruiken voor civiele/commerciële doeleinden en de overige tien procent voor militair gebruik. De beslissing van het Scheidsgerecht is dan ook geen proportionele toepassing van de “
essential security interests-bepaling”, maar een volledige toepassing van die bepaling op een deel van de in het geding zijnde frequentie. Het Scheidsgerecht is derhalve binnen de grenzen van de rechtsstrijd gebleven. De vraag of het dossier voldoende aanknopingspunten bevat voor de 60/40-verdeling betreft de inhoud van de beslissing van het Scheidsgerecht en valt buiten de reikwijdte van de beperkte beoordeling in het kader van deze vernietigingsprocedure.
essential security interests. Gesteld noch gebleken is dat het Scheidsgerecht bij die beslissing feiten, die niet door partijen zijn aangevoerd, aan die conclusie ten grondslag gelegd heeft. Juist de toevoeging dat het Scheidsgerecht ‘
in all reasonableness’ een verdeling heeft gemaakt, duidt erop dat het Scheidsgerecht op basis van de door partijen gepresenteerde feiten naar redelijkheid een verdeling heeft gemaakt. De door het Scheidsgerecht gemaakt verdeling, en de vraag of een andere verdeling (beter) verdedigbaar zou zijn, valt buiten de toetsing die de rechtbank in het kader van de gevorderde vernietiging moet uitvoeren.
essential security interestsniet aan de opdracht gehouden heeft.
essential security interests-bepaling van toepassing is, andere behoeften van openbaar belang betrof. In het besluit van CCS is geen precieze verdeling gemaakt tussen enerzijds de (para)militaire behoeften, welk nadeel niet financieel gecompenseerd hoeft te worden, en de andere behoeften van nationaal belang, waarvoor wel een compensatie geboden moet worden. Het Scheidsgerecht heeft onder randnummer 370 van het Arbitraal Deelvonnis overwogen dat de Indiase overheid niet de volledige behoefte aan S-band zal honoreren omdat “
all around the world governments are faced every year with very large demands for funds for various projects from their military establishment and, just as regularly, governments grant only a percentage of such requests”. Het Scheidsgerecht heeft vervolgens onder randnummer 373 van het Arbitraal Deelvonnis geconcludeerd dat “
a reasonable allocation of spectrum directed to the protection of [India
]’s security interests would not exceed 60 % of the S-Band spectrum allocation to [Devas c.s.
], the remaining 40% being allocated for other public interest purposes and being subject to the expropriation conditions under Article 6 of the Treaty.” Deze motivering is, in de visie van India, dusdanig gebrekkig dat vernietiging moet volgen.
essential security interestsen
other public interestbedacht heeft bij het opstellen van het Arbitraal Deelvonnis, zonder dat partijen een dergelijke verdeling ooit bepleit hadden en zonder dat partijen de gelegenheid hebben gehad zich uit te laten over een dergelijke verdeling. Dit oordeel was dan ook een verrassingsbeslissing, die geen partijen heeft kunnen voorzien of waarvan verwacht kon worden dat de partijen dit punt hadden geadresseerd in hun pleidooi of ander (proces)stukken.
essential security interests, maar dat slechts een deel van de S-Band benodigd is voor (para)militaire doeleinden, welke doeleinden zijn aan te merken als
essential security interests,en dat het Scheidsgerecht voor dat deel van de vordering onbevoegd is
.In de Arbitrale Procedure heeft India bepleit dat de volledig in geschil zijnde S-band benodigd zijn voor (para)militaire doeleinden, terwijl Devas c.s. het tegenovergestelde standpunt heeft ingenomen. Het Scheidsgerecht heeft onder randnummers 370 – 373 van het Arbitraal Deelvonnis (zie r.o. 4.32), mede onder verwijzing naar hetgeen Devas c.s. heeft aangevoerd, een deel van het bevoegdheidsverweer van India gehonoreerd. Het staat een Scheidsgerecht vrij om minder toe te wijzen dan gevorderd, te meer nu in de motivering van die beslissing de standpunten van partijen betrokken worden. Dat geen van de partijen de door het Scheidsgerecht gekozen 60/40-verdeling heeft bepleit roept geen verplichting voor het Scheidsgerecht in het leven om partijen over deze voorgenomen beslissing te horen. Hetzelfde geldt voor het geval, zoals India heeft aangevoerd, indien een internationaal arbitraal college zich - in dit verband nog nooit eerder in een dergelijke situatie - gedeeltelijk (on)bevoegd verklaard heeft.
Strafklacht
track recorden enig kapitaal van betekenis; en (iv) het verborgen houden van het bestaan van het Devas Contract in relatie tot de verkrijging van goedkeuring voor de bouw en lancering van GSAT-6 voor Indiase regeringsfunctionarissen. Ook het
Directorate of Enforcementvan
India’s Ministry of Financeheeft een afzonderlijke klacht ingediend. Devas c.s. hebben de inhoud van de Strafklacht weersproken, in essentie betogend dat het een gefabriceerde aanklacht betreft met het oogmerk om de arbitrale vonnissen te ondermijnen en Devas c.s. te intimideren.
ab initionietig zijn. Als de Strafklacht in rechte wordt bevestigd dan staat daarmee de “besmetting” van het Devas Contract vast, waardoor het Devas Contract nietig is en de juridische grondslag aan de “investment” ontvalt. Om beide redenen is het Scheidsgerecht niet bevoegd om het geschil tussen Devas c.s. en India te beoordelen en het Arbitraal Deelvonnis dient derhalve vernietigd te worden wegens het ontbreken van bevoegdheid, aldus India.
ab initionietig Devas Contract en dat India onvoldoende onderbouwing gegeven heeft aan haar stelling dat (bestuurders en functionarissen van) Devas c.s zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan het plegen van strafbare feiten die leiden tot een nietigheid van het Devas Contract. Dit betekent dat er thans sprake is van een kwalificerende investering die bescherming geniet van het Verdrag, inclusief de daarin opgenomen arbitrageregeling. Dit maakt dat er een geldige arbitrage-overeenkomst is en het Scheidsgerecht bevoegd is kennis te nemen van het geschil tussen Devas c.s. en India. Nu de vordering reeds op deze grond strandt, behoeven de overige stellingen die partijen in het kader van deze vernietigingsgrond hebben aangevoerd geen bespreking.
valid contractis het oordeel van het Scheidsgerecht in strijd met de openbare orde en die Arbitraal Deelvonnis om die reden vernietigd te worden.