ECLI:NL:RBDHA:2023:15667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.28729
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 15 mei 2023 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was bevonden en dat de huidige beoordeling zich richt op de rechtmatigheid sinds het sluiten van het vorige onderzoek. Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is, aangezien er sinds 2017 geen succesvolle pogingen zijn gedaan om hem te verwijderen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is en dat verweerder voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een verzoek om een laissez-passer is ingediend en dat er regelmatig contact is geweest met eiser over zijn vertrek.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28729

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Verweerder heeft op 15 mei 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 12 oktober 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 26 mei 2023 [1] volgt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 15 mei 2023) de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is. Verweerder probeert eiser als sinds 2017 te verwijderen en heeft daarbij geen enkel succes geboekt. Er zijn sinds het opleggen van de maatregel geen ontwikkelingen die maken dat de uitzetting op redelijke termijn voorzienbaar is.
5. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is. In zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting in het geval van Marokko. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022. [2] De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit het voortgangsrapport blijkt immers dat er op 1 december 2022 een verzoek om een laissez-passer (LP) aan de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko is gezonden. In april 2023 is eiser in persoon gepresenteerd. Verweerder heeft sindsdien in ieder geval zes keer schriftelijk gerappelleerd, op 17 mei, 8 juni, 29 juni, 21 juli, 8 augustus, en 21 september 2023. De sinds het indienen van de LP-aanvraag verstreken tijd leidt zonder nadere aanknopingspunten niet op voorhand tot twijfel over de vraag of de Marokkaanse autoriteiten voor eiser een LP zullen afgeven of dat er nog een presentatie zal plaatsvinden. Daarnaast zijn met eiser maandelijks vertrekgesprekken gevoerd waarin eiser consequent heeft verklaard niet te willen meewerken aan zijn vertrek.
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij ook los van wat eiser aanvoert geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. [3]
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr.S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaak NL23.14524, gepubliceerd op 1 juni 2023: ECLI:NL:RBDHA:2023:7791.
2.ECLI:NL:RVS:2022:3269. Ook in een aantal latere uitspraken van 24 november 2022, 2 februari en 2 mei 2023 (onder andere ECLI:NL:RVS:2022:3447, ECLI:NL:RVS:2023:438 en ECLI:NL:RVS:2023:1681) zet de Afdeling deze lijn ten aanzien van (zicht op uitzetting naar) Marokko voort.
3.De rechtbank is tot deze ambtshalve toetsing verplicht op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.