ECLI:NL:RBDHA:2023:7791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14524
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring met verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd aan eiser, een Marokkaanse nationaliteit houder. De maatregel was gebaseerd op het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn uitzetting zou bemoeilijken. Eiser had eerder een visum en was eerder als ongewenst vreemdeling verklaard, wat de zware gronden voor de maatregel versterkte. Eiser betwistte de zware grond dat hij zich aan het toezicht had onttrokken, maar de rechtbank oordeelde dat deze grond feitelijk juist was. Eiser stelde dat hij inmiddels afgekickt was van zijn drugsverslaving en dat er een lichter middel, zoals een meldplicht, toegepast kon worden. De rechtbank oordeelde echter dat het risico op onttrekking aan het toezicht te groot was en dat er geen aanleiding was om de maatregel van bewaring te herzien. Eiser had sinds 2016 geen rechtmatig verblijf meer in Nederland en had niet voldaan aan zijn vertrekplicht. De rechtbank concludeerde dat er zicht op uitzetting was, ondanks het feit dat eiser eerder niet was uitgezet. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14524

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring staat dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware grond 3b. Hem kan niet worden tegengeworpen dat hij in 2017 één keer met onbekende bestemming is vertrokken. Hij was destijds drugsverslaafd en is inmiddels afgekickt. Verder heeft hij zich altijd aan het toezicht gehouden.
4. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware grond 3b volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. [4] Niet in geschil is dat eiser zich op enig moment niet aan zijn meldplicht gehouden. Dit maakt de zware grond 3b feitelijk juist. Dat de onttrekking aan het toezicht enige tijd geleden heeft plaatsgevonden maakt dit niet anders. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3c en 3h ook terecht aan eiser worden tegengeworpen. Bij beschikking van 28 juli 2016 is tegen eiser een zwaar inreisverbod uitgevaardigd, maar hij heeft geen gevolg gegeven aan zijn vertrekplicht. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft op grond hiervan terecht een risico aangenomen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
5. Eiser is van mening dat een lichter middel toegepast kan worden. Toen hij zich niet aan de meldplicht heeft gehouden, was hij nog drugsverslaafd. Inmiddels is hij afgekickt en daardoor is hij een ander persoon. Ook heeft hij veel familie in Nederland waar hij contact mee heeft.
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel, zoals een meldplicht, doeltreffend is om dit risico te ondervangen. Daarbij is van belang dat eiser sinds 2016 geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland en niet is vertrokken. Een eerdere meldplicht heeft niet geleid tot uitzetting van eiser. Eiser heeft ook meermaals verklaard niet terug te willen naar Marokko. Bij het opleggen van een meldplicht is het risico op onttrekking te groot. Dat eiser nu niet meer drugsverslaafd is, neemt dat risico niet weg.
Zicht op uitzetting
7. Eiser wijst erop dat hij al vier maal eerder in bewaring heeft gezeten. Op die momenten was er volgens de Afdeling [5] zicht op uitzetting naar Marokko. Desondanks is het in het verleden nooit tot een uitzetting gekomen en nu zit hij weer in bewaring. Eiser vraagt zich af welke concrete aanknopingspunten er zijn om aan te nemen dat hij nu wel uitgezet zal worden, nu het feitencomplex niet verschilt ten opzichte van de eerdere inbewaringstellingen. Eiser wijst daarbij op een Afdelingsuitspraak van 20 februari 2004 [6] , waaruit volgt dat naast een algemeen zicht op uitzetting, ook sprake moet zijn van een individueel zicht op uitzetting.
8. De rechtbank is van oordeel dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het geval van Marokko. [7] Het enkele feit dat eiser niet eerder is uitgezet maakt niet dat op voorhand zicht op uitzetting ontbreekt, gelet op de gewijzigde houding van de Marokkaanse autoriteiten in de loop van 2022. Verder is van belang dat eiser zijn vertrek bemoeilijkt. Hij heeft sinds 2016 de gelegenheid om een paspoort te regelen en zelfstandig te vertrekken. Eiser weigert dit te doen en werkt voortdurend tegen. Inmiddels heeft een presentatie plaatsgevonden en ligt er een kopie van een verlopen paspoort. Verweerder gaat er daarom terecht van uit dat er een LP [8] voor eiser zal worden afgegeven en daarom kan ook niet gesteld worden dat er geen individueel zicht op uitzetting is.
Ambtshalve toets [9]
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Zie hiervoor Afdelingsuitspraken van 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) en 16 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:129).
8.Laissez-passer.
9.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.