ECLI:NL:RBDHA:2023:15547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.22844
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Frankrijk onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 9 augustus 2023 buiten behandeling gesteld, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 9 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een gebrek in de procedure, ondanks de discussie over het gebruik van een registertolk tijdens het aanmeldgehoor. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij de tolk goed kon verstaan en zijn antwoorden correct waren.

De rechtbank gaat verder in op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Eiser stelt dat hij onder erbarmelijke omstandigheden in Frankrijk zal verkeren en dat hij niet de nodige zorg en opvang zal ontvangen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in Frankrijk sprake is van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem die zijn rechten onder het EVRM zouden schenden. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet verplicht is om aanvullende garanties te vragen aan Frankrijk, omdat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling heeft gesteld en dat de overdracht aan Frankrijk kan plaatsvinden. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22844

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Tevens is een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Is er tijdens het aanmeldgehoor ten onrechte geen gebruik gemaakt van een registertolk?
5. Eiser voert allereerst aan dat het niet verifieerbaar is of inderdaad geen registertolk beschikbaar was tijdens het aanmeldgehoor en de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat niet tijdig een registertolk beschikbaar was. Consequentie is dat het aanmeldgehoor niet op de juiste wijze is afgenomen. Ook indien de door de staatssecretaris in beroep overhandigde bijlage klopt en achteraf blijkt dat tijdens het aanmeldgehoor toch gebruik is gemaakt van een registertolk, is er volgens eiser sprake van een gebrek omdat de staatssecretaris tot aan de beroepsprocedure onjuiste informatie heeft verschaft.
5.1.
De staatssecretaris voert aan dat uit ambtshalve ingewonnen informatie van de tolkencoördinator is gebleken dat er tijdens het aanmeldgehoor toch gebruik is gemaakt van een registertolk Pidgin Engels niveau 2. De informatie zoals deze staat vermeld in het verslag van het aanmeldgehoor is dan ook onjuist. Ter onderbouwing hiervan heeft de staatssecretaris een screenshot overgelegd. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat er sprake is van een gebrek, verzoekt de staatssecretaris de rechtbank dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:72 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nu eiser niet in zijn belangen is geschaad. Uit het verslag van het aanmeldgehoor blijkt immers dat eiser de tolk goed heeft begrepen.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een gebrek nu uit het verslag van het aanmeldgehoor blijkt dat er tijdens het aanmeldgehoor gebruik is gemaakt van een niet-registertolk, de staatssecretaris dit in het bestreden besluit ook heeft gemotiveerd en vervolgens pas in beroep stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat tijdens het aanmeldgehoor toch wel gebruik is gemaakt van een registertolk. De rechtbank is echter niet gebleken dat eiser door de onduidelijkheid over of er wel of geen gebruik is gemaakt van een registertolk tijdens het aanmeldgehoor is benadeeld. Daarbij is van belang dat eiser in de taal van zijn voorkeur is gehoord en dat uit het verslag van het aanmeldgehoor niet blijkt dat hij antwoorden heeft gegeven die niet juist zijn. Ook heeft eiser tijdens het gehoor aangegeven dat hij de tolk goed kon verstaan en heeft eiser de mogelijkheid gehad om correcties en aanvullingen in te dienen. Hiervan is door eiser ook gebruik gemaakt. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan er ten aanzien van Frankrijk worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en had de staatssecretaris zonder aanvullende garanties tot overdracht mogen besluiten?
6. Eiser voert aan er ten aanzien van Frankrijk niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt zich op het standpunt dat in zijn geval de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zoals beschreven in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019 [2] wordt gehaald. Eiser voert hiertoe aan dat hij in Frankrijk onder erbarmelijke omstandigheden op straat kwam te verkeren en dat hij vanuit zijn positie niet over de financiële middelen beschikte om te voorzien in zijn eerste levensbehoeften, zijn medische behandeling en zijn juridische procedures. Eiser meent verder dat hij gezien zijn medische omstandigheden moet worden aangemerkt als uitermate kwetsbaar. Ondanks deze kwetsbaarheid, hebben de Franse autoriteiten zijn opvang en voorzieningen volledig beëindigd. Eiser verwijst naar een uitspraak van het Verwaltungsgericht Hannover van 25 juli 2023 (zaaknummer 15 A 3773/23) en pagina 61 van het AIDA rapport van 11 mei 2023, update 2022. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat in het claimakkoord enkel wordt aangegeven dat eiser wordt teruggenomen maar dat geen enkele garantie wordt gegeven dat zijn verzoek om internationale bescherming in behandeling wordt genomen. Eiser meent dat de staatssecretaris gelet op zijn kwetsbaarheid en gelet op de problemen rondom de opvang en voorzieningen in Frankrijk die ook Dublinterugkeerders raken, niet zonder aanvullende garanties tot overdracht had mogen besluiten.
6.1.
Uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling van 16 juni 2021, 9 maart 2022, 24 juli 2023 en 2 augustus 2023 [3] . Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo).
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat er aanleiding bestaat voor het oordeel dat er in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht geen opvang zal krijgen en dat hij niet (opnieuw) zal worden toegelaten tot de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Uit het aangehaalde AIDA-rapport kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang van asielzoekers in Frankrijk, maar niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn, dat in tegenstelling tot de eerder genoemde uitspraken van de Afdeling, eiser bij overdracht aan Frankrijk op voorhand een reëel risico op een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest zal lopen. Ook de verwijzing naar de uitspraak van het Verwaltungsgericht Hannover leidt niet tot een ander oordeel. De uitspraken van een buitenlandse administratieve rechtbank, kunnen een indicatie geven dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De staatssecretaris heeft echter een eigen beoordelingsbevoegdheid en is niet gehouden om deze uitspraken te volgen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de situatie van eiser afwijkt van de situatie als beschreven in die uitspraak, nu dat een alleenstaande vrouw met een minderjarig kind betrof. De Franse autoriteiten hebben bovendien middels het claimakkoord gegarandeerd dat zij het verzoek om internationale bescherming van eiser conform de verdragen en Europese richtlijnen die ook gelden ten aanzien van de asielprocedure in Frankrijk, (verder) zullen behandelen. Als eiser in Frankrijk wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvangvoorzieningen, of anderszins, ligt het op zijn weg hierover bij de Franse autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat klagen bij de Franse autoriteiten niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6.3.
In het Tarakhel-arrest [4] heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), overwogen dat de verzoekende lidstaat voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aanvullende garanties moet vragen aan de ontvangende lidstaat, indien de vreemdeling aantoont dat hij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015 [5] volgt dat het Tarakhel-arrest ook van toepassing kan zijn op andere bijzonder kwetsbare personen indien aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de vreemdelingen ook van belang kunnen zijn. Voorts ligt de bewijslast dat er sprake is van de betreffende bijzondere kwetsbaarheid bij de vreemdeling [6] .
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet met documenten aannemelijk gemaakt dat hij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt. Het feit dat eiser medische behoeften heeft betekent niet automatisch dat hij is aan te merken als een bijzonder kwetsbaar persoon. Daarnaast is door eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zonder garanties in Frankrijk geen zorg- en opvangvoorzieningen zal ontvangen. Verder blijkt ook uit eisers persoonlijke relaas niet dat hij in Frankrijk geen medische hulp krijgt. Eiser heeft immers ter zitting verklaard dat hem in Frankrijk een tweede operatie is aangeboden en dat hij er voor heeft gekozen hier geen gebruik van te maken uit angst om daarna te worden uitgezet naar Nigeria. Concluderend is eiser niet aan te merken als bijzonder kwetsbaar zoals uiteengezet in het Tarakhel-arrest. De staatssecretaris heeft daarom terecht overwogen dat er geen redenen zijn om voor eiser individuele garanties aan Frankrijk te vragen. Indien er sprake is van bijzondere medische behoeften of behandeling kan Frankrijk hierover met toestemming van eiser worden geïnformeerd op grond van artikel 31 en 32 van de Dublinverordening.
Is er in het geval van eiser sprake van een situatie zoals bedoeld in het arrest C.K. vs. Slovenië?
7. Eiser verder aan dat er in zijn geval sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest C.K. vs. Slovenië [7] . De staatssecretaris gaat ten onrechte voorbij aan de hevige pijnklachten van eiser welke in relatie staan met de afgebroken medische behandeling in Frankrijk. Eiser stelt dat de staatssecretaris gezien zijn medische omstandigheden medisch advies had moeten inwinnen bij de Bureau Medische Advisering (BMA) en dat het onzeker is of eiser na overdracht naar Frankrijk de benodigde medische hulp zal verkrijgen. Eiser meent verder dat de staatssecretaris ten onrechte de overgelegde Franstalige medische stukken niet heeft betrokken bij de besluitvorming.
7.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 21 december 2018 [8] en 3 november 2017 [9] , volgt uit het arrest C.K., dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een vreemdeling met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf bezien een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand kan inhouden. De vreemdeling moet in dat verband objectieve gegevens overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, bijvoorbeeld door aan te tonen met stukken van zijn behandelaren dat er een reëel of hoog risico op suïcide bestaat als gevolg van zijn overdracht. Vervolgens moet de staatssecretaris bij het nemen van het overdrachtsbesluit beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. Met het uitvoeren van de door het BMA vastgestelde reisvereisten kan de staatssecretaris de gerezen twijfel over een schending van artikel 3 van het EVRM vanwege de overdracht wegnemen [10] .
7.2.
In de werkinstructie 2021/3 (WI 2021/3) staat in paragraaf 5 wanneer de staatssecretaris advies moet vragen aan het BMA. Een BMA-advies moet gevraagd worden wanneer er sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening en eiser aantoont dat hij onder actieve medische behandeling staat van een behandelaar/specialist. En als uit objectieve medische gegevens blijkt dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Een dergelijke situatie blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de door eiser overgelegde medische stukken. De staatssecretaris was daarom niet gehouden om een BMA-advies op te vragen.
7.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris de door eiser overgelegde medische stukken voldoende bij zijn beoordeling heeft betrokken. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat eiser een Frans medisch dossier met röntgenfoto’s en het Nederlands patiëntdossier van het GZA heeft overgelegd en dat deze bij de beoordeling zijn betrokken. Eiser wijst verder op een ander Franstalig medisch document. De rechtbank is van oordeel dat hieruit geen andere informatie blijkt dan uit de stukken die in ieder geval door de staatssecretaris bij de beoordeling van zijn medische situatie zijn betrokken. Hiertoe acht de rechtbank ook van belang dat uit het patiëntdossier blijkt dat tijdens het consult van 8 mei 2023 de Franstalige papieren zijn bekeken door de betreffende arts.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
8. Eiser voert tot slot aan dat al zijn gronden in onderlinge samenhang bezien in ieder geval bijzondere omstandigheden opleveren welke tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening nopen.
8.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is nader uitgewerkt wanneer de staatssecretaris van deze bevoegdheid gebruikmaakt.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het door eiser aangevoerde redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Zoals hiervoor is geoordeeld, mag de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. De staatssecretaris heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gestelde dat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat zijn overdracht aan Frankrijk van een onevenredige hardheid zou getuigen of sprake is van een bijzonder samenstel van factoren dat maakt dat de behandeling van het verzoek om internationale bescherming in Nederland in de rede ligt.

Conclusie en gevolgen

9. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Eiser zal worden overgedragen aan Frankrijk. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ECLI:EU:C:2019:218.
4.Arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
7.ECLI:EU:C:2017:127.