In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring niet schriftelijk en in een begrijpelijke taal aan eiser was medegedeeld, wat een gebrek opleverde. Echter, op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank besloten dit gebrek te passeren, omdat eiser beroep had ingesteld en gebruik had gemaakt van gratis rechtsbijstand, waardoor hij niet benadeeld was.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en het feit dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had. Eiser had eerder een terugkeerbesluit ontvangen en had niet voldaan aan de vertrekplicht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat een minder dwingende maatregel niet doeltreffend zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar heeft wel een proceskostenvergoeding toegekend aan eiser, die door de staatssecretaris moet worden betaald aan de rechtsbijstandsverlener.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.