ECLI:NL:RBDHA:2023:13570

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
NL23.23737
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring niet schriftelijk en in een begrijpelijke taal aan eiser was medegedeeld, wat een gebrek opleverde. Echter, op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank besloten dit gebrek te passeren, omdat eiser beroep had ingesteld en gebruik had gemaakt van gratis rechtsbijstand, waardoor hij niet benadeeld was.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en het feit dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had. Eiser had eerder een terugkeerbesluit ontvangen en had niet voldaan aan de vertrekplicht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat een minder dwingende maatregel niet doeltreffend zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar heeft wel een proceskostenvergoeding toegekend aan eiser, die door de staatssecretaris moet worden betaald aan de rechtsbijstandsverlener.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23737

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

Geboren op [geboortedatum],
Van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Op de rechtbank in Groningen is eveneens een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is in het kader van de openbare orde, omdat er een risico bestaat dat betrokkene zich aan het toezicht zal onttrekken en betrokkene de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
2. Eiser heeft betreffende de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling gesteld dat de ophouding op verkeerde grondslag is geschied en dat daaruit volgt dat de maatregel onrechtmatig is.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 50, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000, de juiste grondslag was voor de ophouding van eiser. Ten tijde van de ophouding had eiser immers geen identiteitsdocumenten aan de hand waarvan zijn identiteit kon worden vastgesteld. Deze waren ook niet voorhanden toen eiser strafrechtelijk werd aangehouden.
Grondslag
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu eiser op 6 april 2018 een terugkeerbesluit heeft ontvangen. Daarnaast is op 19 augustus 2023 aan eiser een inreisverbod van 2 jaar opgelegd. Eiser geniet derhalve geen rechtmatig verblijf.
Artikel 5.3 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000)
4. Volgens eiser is de maatregel niet ex. artikel 5.3 van het Vb 2000 schriftelijk en in een taal die eiser begrijpt aan eiser uitgereikt.
4.1.
Betreffende de uitreiking van de maatregel oordeelt de rechtbank dat inderdaad niet is voldaan aan de eisen genoemd in artikel 5.3 van het Vb 2000. Alhoewel uit het dossier blijkt dat aan eiser is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep in kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand, is dit niet schriftelijk en in een taal die hij verstaat gebeurd. Er is hiermee sprake van het gebrek. De rechtbank ziet echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht aanleiding om het gebrek te passeren nu eiser beroep heeft ingediend en daarbij ook daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van gratis rechtsbijstand. Dit betekent dat eiser ondanks het gebrek niet is verstoken van zijn recht op gratis rechtsbijstand. Eiser is derhalve niet benadeeld. De rechtbank ziet in voorgaande wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Gronden
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 4c, en 4d, in samenhang gezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor verweerders standpunt dat er een risico op onttrekking bestaat.
5.1.
Immers, eiser heeft verklaard zonder identiteitsdocument de Europese Unie te zijn in gereisd (3a) en heeft geen mededeling gedaan van zijn onrechtmatige verblijf (3b). Ook heeft eiser reeds op 6 april 2018 een inreisverbod ontvangen en verklaard hier geen gehoor aan te hebben gegeven (3c).
5.2.
Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a, 3b en 3c mag volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. Verweerder heeft deze gronden in de maatregel derhalve voldoende gemotiveerd door de feitelijke juistheid ervan toe te lichten.
5.3.
Betreffende de lichte gronden stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft nu eiser niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) (4c). Bij gebrek aan een BRP-registratie is het aan de vreemdeling om aan te tonen dat hij over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt en niet aan verweerder om het tegendeel te bewijzen. [1] De enkele stelling dat eiser bij zijn zus verblijft is daartoe onvoldoende. [2] De rechtbank volgt eiser niet in het standpunt dat hij wel degelijk traceerbaar is omdat hij in 2018 ook is aangehouden en toen hetzelfde adres heeft opgegeven. Ook is duidelijk dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan nu hij te kennen heeft gegeven geen geld te hebben (4d). Verweerder heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd; in samenhang met de andere gronden kunnen deze gronden de maatregel dan ook dragen.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank acht daarbij relevant dat eiser eerder een terugkeerbesluit heeft ontvangen, op dat moment in het bezit was van een paspoort, en desalniettemin niet is teruggekeerd naar Marokko.
5.1.
De rechtbank stelt daarbij vast eiser verweerder de medische omstandigheden voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is verdisconteerd dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij en dat eiser in bewaring toegang heeft tot gespecialiseerde zorg.
5.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674). Ten aanzien van het familieleven met eisers zus en andere familieleden stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat dit op meerdere manier ingevuld kan worden.
Voortvarendheid
6. Verweerder heeft op dag 6 van de bewaring een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat diezelfde dag een lp-aanvraag gereed is gemaakt. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2) De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken. De rechtbank volgt dus ook niet de stelling van eiser dat er, gelet op het voorhanden zijn van (kopie) documenten sneller gehandeld had moeten worden. Dat op dag 6 een LP aanvraag is ingevuld en deze op 28 augustus 2023 aan de Marokkaanse autoriteiten is gezonden is voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
7. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Namelijk, de autoriteiten van Marokko werken mee aan het verstrekken van reisdocumenten en ook vinden er nationaliteitsbevestigingen plaats. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 juni 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:8706).
7.1.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen, zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210). De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent.
7.2.
Nu de Marokkaanse autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten, is er geen grond voor het oordeel dat zij, indien de vreemdeling zijn medewerking verleent, geen lp op zijn naam willen verstrekken.
Conclusie
8. Concluderend ziet de rechtbank ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Hetgeen namens eiseres verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Gelet op het geconstateerde in 4.1. bestaat er aanleiding om aan eiser een proceskostenvergoeding toe te kennen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRVS, 7 december 2004, 200407830/1
2.Zie bijvoorbeeld: ABRVS, 29 december 2008, 200808712/1, ECLI:NL:RVS:2008:BG9512, JV 2009/97, m nt Boeles en ABRVS, 31 maart 2006, 200601636/1