ECLI:NL:RVS:2008:BG9512

Raad van State

Datum uitspraak
29 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808712/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en toepassing van de Schengengrenscode bij binnengrensoverschrijding

In deze zaak gaat het om de vreemdeling die op 11 november 2008 in vreemdelingenbewaring is gesteld na een staandehouding tijdens een MTV-controle in een internationale trein van Parijs naar Amsterdam. De vreemdeling had de grens tussen België en Nederland overschreden, wat volgens de Schengengrenscode een binnengrens is. De staatssecretaris van Justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die de vreemdeling in het gelijk stelde en de maatregel van bewaring ophefte. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling op grond van artikel 5, vierde lid, van de Schengengrenscode in de gelegenheid had moeten worden gesteld om zelfstandig Nederland te verlaten, omdat hij in het bezit was van een Italiaanse verblijfsvergunning. De staatssecretaris betoogde echter dat de rechtbank ten onrechte artikel 5 op de vreemdeling van toepassing achtte, aangezien hij niet voldeed aan de voorwaarden voor binnenkomst en geen geldig reisdocument had. De Raad van State oordeelde dat de vreemdeling niet kon terugvallen op artikel 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, omdat hij bij zijn staandehouding niet in het bezit was van een geldig reisdocument. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De staatssecretaris had terecht de maatregel van bewaring opgelegd, omdat de vreemdeling niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikte en er een vermoeden bestond dat hij zich aan zijn uitzetting zou onttrekken.

Uitspraak

200808712/1.
Datum uitspraak: 29 december 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 25 november 2008 in zaak nr. 08/40413 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 december 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de vreemdeling op grond van het bepaalde in artikel 5, vierde lid, onder a, van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (hierna: de Schengengrenscode) in de gelegenheid had moeten stellen om zelfstandig Nederland te verlaten, nu vaststaat dat de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning voor Italië en gesteld noch gebleken is dat er sprake is van een vermelding van zijn naam op een nationale signaleringslijst van een lidstaat van de Europese Unie (hierna: de EU) waarvan hij de buitengrenzen moet overschrijden om Italië te kunnen bereiken.
Daartoe betoogt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat artikel 5 van de Schengengrenscode, gelet op artikel 2 van de Schengengrenscode en in aanmerking genomen dat artikel 5 is opgenomen in Hoofdstuk 1 'Overschrijden van de buitengrenzen en toegangsvoorwaarden' van Titel II 'Buitengrenzen', met name ziet op overschrijding van een buitengrens van een andere lidstaat van de EU dan die waar de toelating van de vreemdeling is gewaarborgd. Nu de vreemdeling vanuit Italië naar Nederland reisde en is staande gehouden bij een controle in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (hierna: MTV) aan de gemeenschappelijke grens tussen België en Nederland, heeft de rechtbank artikel 5 van de Schengengrenscode ten onrechte op hem van toepassing geacht. De vreemdeling beschikte niet over een geldig reisdocument, zodat hij evenmin rechten aan artikel 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (hierna: de SUO) kon ontlenen, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ingevolge artikel 2, aanhef en eerste lid, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode wordt in de Schengengrenscode onder "binnengrenzen" verstaan: de gemeenschappelijke landgrenzen, daaronder begrepen rivier- en meergrenzen, van de lidstaten.
Ingevolge artikel 2, aanhef en tweede lid, wordt in de Schengengrenscode onder "buitengrenzen" verstaan: de landgrenzen, met inbegrip van de rivier- en meergrenzen, de zeegrenzen, alsmede de lucht , rivier-, zee- en meerhavens van de lidstaten, voor zover zij geen binnengrenzen zijn.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, voor zover thans van belang, gelden voor onderdanen van derde landen de volgende toegangsvoorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden:
a. in het bezit zijn van één of meer geldige reisdocumenten of documenten die recht geven op grensoverschrijding;
c. het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven;
e. niet worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name niet om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staan in de nationale databanken van de lidstaten.
Ingevolge artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, wordt, in afwijking van het eerste lid, onderdanen van derde landen die niet aan alle in het eerste lid bedoelde voorwaarden voor binnenkomst voldoen, maar houder zijn van een door een lidstaat afgegeven verblijfstitel of terugkeervisum, dan wel, indien dit vereist is, van deze beide documenten, toegang met het oog op doorreis tot het grondgebied van de overige lidstaten verleend, zodat zij het grondgebied van de lidstaat kunnen bereiken die hun de verblijfstitel of het terugkeervisum heeft verstrekt, tenzij zij op de nationale signaleringslijst staan van de lidstaat waarvan zij de buitengrenzen willen overschrijden, met vermelding van de te nemen maatregelen die de binnenkomst of doorreis verhinderen.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de SUO mogen vreemdelingen die houder zijn van een geldige, door één der Overeenkomstsluitende Partijen afgegeven verblijfstitel, zich gedurende een periode van ten hoogste drie maanden op grond van deze titel en van een geldig reisdocument vrij verplaatsen op het grondgebied van de overige Overeenkomstsluitende Partijen, voor zover zij voldoen aan de in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, c en e, bedoelde voorwaarden voor binnenkomst, en niet gesignaleerd staan op de nationale signaleringslijst van de betrokken Overeenkomstsluitende Partij.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Schengengrenscode worden de artikelen 2 tot en met 8 van de SUO ingetrokken.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, moeten verwijzingen naar de ingetrokken artikelen worden beschouwd als verwijzingen naar de Schengengrenscode.
2.1.2. Uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 11 november 2008 volgt dat de vreemdeling op die dag is staande gehouden in het kader van het MTV in de internationale trein van Parijs naar Amsterdam, op het traject van Antwerpen naar Rotterdam. Tussen Antwerpen en Rotterdam doet deze trein geen andere stations aan. Bij zijn staandehouding toonde de vreemdeling desgevraagd een Italiaanse identiteitskaart, geldig tot 6 juli 2018. Op de achterzijde daarvan stond vermeld dat deze niet geldig is in het buitenland. Voorts toonde de vreemdeling een 'Permesso di Soggiorno per Stranieri', geldig tot 10 december 2009, en een treinkaartje voor het traject Parijs Noord-Amsterdam Centraal Station. Tijdens zijn ophouding heeft de vreemdeling onder meer verklaard dat hij de Dominicaanse nationaliteit heeft, zijn Dominicaanse paspoort heeft verloren en daarvan aangifte heeft gedaan, met de trein naar Nederland is gekomen om zijn moeder te bezoeken en tien dagen in Nederland wil blijven.
2.1.3. Artikel 5 van de Schengengrenscode is opgenomen in Hoofdstuk I, getiteld 'Overschrijden van de buitengrenzen en toegangsvoorwaarden', van Titel II, die betrekking heeft op 'Buitengrenzen'. Uit het systeem van de Schengengrenscode volgt derhalve dat deze bepaling zelfstandig alleen van toepassing is bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten. De vreemdeling is staande gehouden tijdens een MTV-controle in een internationale trein, nadat hij de grens tussen België en Nederland had overschreden. Deze grens is, gelet op de in artikel 2, aanhef en eerste lid, van de Schengengrenscode gegeven definitie, een binnengrens. Nu uit de verklaringen van de vreemdeling kan worden afgeleid dat hij, anders dan artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode vereist, niet na overschrijding van een buitengrens van een van de lidstaten op doorreis was naar Italië, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat artikel 5, vierde lid, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode op hem van toepassing was.
2.1.4. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2008 in zaak nr. 200707416/1 (www.raadvanstate.nl) volgt dat artikel 5 van de Schengengrenscode bij het overschrijden van een binnengrens wel een rol kan spelen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van de SUO, voor zover in het kader van die bepaling beoordeeld dient te worden of voldaan is aan de in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, c en e, van de Schengengrenscode genoemde criteria.
De staatssecretaris klaagt terecht dat de vreemdeling geen geslaagd beroep kan doen op artikel 21, eerste lid, van de SUO, reeds omdat hij bij zijn staandehouding niet in het bezit was van een geldig reisdocument. De door hem overgelegde Italiaanse identiteitskaart kan niet als zodanig worden aangemerkt, reeds omdat daarop staat vermeld dat deze niet geldig is in het buitenland.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 11 november 2008 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.3. De vreemdeling heeft aangevoerd dat bij zijn staandehouding geen, naar objectieve maatstaven gemeten, redelijk vermoeden van illegaal verblijf als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bestond, omdat hij een Italiaanse verblijfsvergunning en een bewijs van aangifte van verlies van zijn paspoort heeft getoond.
2.3.1. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 kan een ambtenaar belast met de grensbewaking, of een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
2.3.2. De vreemdeling is in het kader van een MTV controle in de internationale trein van Parijs naar Amsterdam, op het traject van Antwerpen naar Rotterdam, staande gehouden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 november 2003 in zaak nr. 200306705/1, JV 2004/43), volgt uit de bewoordingen van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 dat voor een staandehouding ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding een redelijk vermoeden van illegaal verblijf niet is vereist.
De beroepsgrond faalt.
2.4. Voorts heeft de vreemdeling aangevoerd dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen, omdat hij beschikte over voldoende middelen van bestaan en een vaste verblijfplaats had. Hij droeg een bedrag van € 200,00, een bankpas en een creditcard bij zich en zou in Nederland bij zijn moeder verblijven. Voorts heeft hij rechtmatig verblijf in Italië en de staatssecretaris had derhalve met de toepassing van een lichter middel dienen te volstaan, aldus de vreemdeling.
2.4.1. De vreemdeling heeft niet door middel van een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie of anderszins aangetoond dat hij in Nederland over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt. De niet gestaafde stelling dat hij in Nederland bij zijn moeder zou verblijven, is daartoe onvoldoende.
Het betoog van de vreemdeling dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt, laat, wat daar ook van zij, onverlet dat aan zijn inbewaringstelling terecht ten grondslag is gelegd dat hij niet beschikt over een vaste woon- en verblijfplaats en een identiteitsdocument in de zin van artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Reeds deze gronden hebben de staatssecretaris tot het oordeel kunnen leiden dat de openbare orde de inbewaringstelling van de vreemdeling vordert wegens het vermoeden dat deze zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Dat hij rechtmatig verblijf in Italië heeft, kan daaraan op zichzelf niet afdoen. Nu de vreemdeling bij zijn gehoren voorts geen bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die de maatregel onevenredig maken, bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet met de toepassing van een lichter middel kon worden volstaan.
Ook deze beroepsgronden falen.
2.5. De Afdeling zal het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 11 november 2008 ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 25 november 2008 in zaak nr. 08/40413;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2008
347-551.
Verzonden: 29 december 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak