ECLI:NL:RVS:2008:BG9512
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- T.M.A. Claessens
- C.H.M. van Altena
- Rechtspraak.nl
Vreemdelingenbewaring en toepassing van de Schengengrenscode bij binnengrensoverschrijding
In deze zaak gaat het om de vreemdeling die op 11 november 2008 in vreemdelingenbewaring is gesteld na een staandehouding tijdens een MTV-controle in een internationale trein van Parijs naar Amsterdam. De vreemdeling had de grens tussen België en Nederland overschreden, wat volgens de Schengengrenscode een binnengrens is. De staatssecretaris van Justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die de vreemdeling in het gelijk stelde en de maatregel van bewaring ophefte. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling op grond van artikel 5, vierde lid, van de Schengengrenscode in de gelegenheid had moeten worden gesteld om zelfstandig Nederland te verlaten, omdat hij in het bezit was van een Italiaanse verblijfsvergunning. De staatssecretaris betoogde echter dat de rechtbank ten onrechte artikel 5 op de vreemdeling van toepassing achtte, aangezien hij niet voldeed aan de voorwaarden voor binnenkomst en geen geldig reisdocument had. De Raad van State oordeelde dat de vreemdeling niet kon terugvallen op artikel 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, omdat hij bij zijn staandehouding niet in het bezit was van een geldig reisdocument. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De staatssecretaris had terecht de maatregel van bewaring opgelegd, omdat de vreemdeling niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikte en er een vermoeden bestond dat hij zich aan zijn uitzetting zou onttrekken.