ECLI:NL:RBDHA:2023:12708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 augustus 2023, wordt de rechtmatigheid van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, die op 23 januari 2023 in bewaring is gesteld, heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend, waarna de maatregel van bewaring op 14 juni 2023 opnieuw is opgelegd. De rechtbank heeft eerder op 21 juli 2023 een uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel tot dat moment. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een voortgangsrapportage overgelegd, waar eiser op heeft gereageerd. Tijdens de zitting op 15 augustus 2023 waren zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat de staatssecretaris tijdig een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt. Eiser heeft aangevoerd dat deze afweging te laat is gemaakt, maar de rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op 20 juli 2023 de belangenafweging heeft uitgevoerd, wat tijdig was. Eiser heeft geen persoonlijke belangen aangedragen die de voortzetting van de maatregel zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank oordeelt verder dat er zicht op uitzetting naar Marokko is, ondanks de vertraging in de afgifte van een laissez-passer. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22311

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 22 augustus 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.R. den Toonder),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het voortduren van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 14 juni 2023 en duurt nog voort.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 21 juli 2023. [1]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overlegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser is op 23 januari 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Deze maatregel is opgeheven met ingang van 3 april 2023 omdat eiser een opvolgende asielaanvraag had ingediend. Aansluitend is een nieuwe maatregel van bewaring opgelegd, ditmaal op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000. Na afwijzing van de opvolgende asielaanvraag is deze maatregel opgeheven op 14 juni 2023. Per die datum is een nieuwe maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Het voortduren van deze laatste maatregel ligt ter toetsing voor.
3. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring
rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet
onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit
oordeel heeft.
Toetsingskader
5. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
6. Uit de uitspraak van 21 juli 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 18 juli 2023) rechtmatig is.
Heeft de verzwaarde belangenafweging tijdig plaatsgevonden?
7. Eiser voert aan dat de verzwaarde belangenafweging te laat is gemaakt. Eiser zat op 22 juli 2023 zes maanden in bewaring, zodat de verzwaarde belangenafweging op dat moment moet zijn gemaakt. Uit de M120 (de voortgangsrapportage) blijkt dat dit pas op 3 augustus 2023 is gebeurd. Hierdoor is hij in zijn belangen geschaad waardoor de inbewaringstelling vanaf het moment van verstrijken van de zesmaandentermijn onrechtmatig is. Voor zover uit de M120 volgt dat verzwaarde belangenafweging (ook) op 20 juli 2023 is gemaakt, is dit voor eiser niet kenbaar gebeurd. Tijdens het verstrekgesprek van 24 juli 2023 is hierover ook niet gesproken. Sterker, de staatssecretaris heeft tijdens dit vertrekgesprek verklaard dat de duur van de detentie wellicht zal worden verlengd nu hij niet meewerkt aan zijn terugkeer. Uit deze verklaring concludeert eiser dat er nog geen belangenafweging was gemaakt ten tijde van het vertrekgesprek. Ook is tijdens dit vertrekgesprek niet gevraagd naar de persoonlijke belangen van eiser, zodat alle relevante omstandigheden in de belangenafweging konden worden betrokken. Eiser stelt verder dat bij de belangenafweging rekening gehouden dient te worden met de gehele periode van de inbewaringstelling en dat deze in het voordeel van eiser moet uitvallen.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris niet gehouden was om een verlengingsbesluit te nemen. Er is sprake van een inbewaringstelling op verschillende grondslagen, zodat van een voortzetting van een maatregel geen sprake is geweest. De huidige maatregel is op 14 juni 2023 opgelegd, zodat de zesmaandentermijn ten aanzien van die maatregel nog niet is overschreden. Uit paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt echter dat er een belangenafweging moet worden gemaakt wanneer de totale duur van de maatregel van bewaring, al dan niet samen met een strafrechtelijke detentie, aaneengesloten zes maanden heeft geduurd. Deze belangenafweging moet volgens paragraaf A5/6.8 van de Vc 2000 kenbaar worden gemaakt in het model M120 na zes maanden inbewaringstelling. Ook uit de uitspraak van 31 januari 2019 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] (Afdeling) volgt dat de staatssecretaris gehouden is een verzwaarde belangenafweging te maken op de datum van het verstrijken van de zesmaandentermijn, waarbij de gehele periode van inbewaringstelling wordt betrokken, ook als de vreemdeling op verschillende grondslagen in bewaring is gesteld. Verder oordeelt de Afdeling dat die belangenafweging in verband met kenbaarheid en toetsbaarheid uit het dossier moet blijken. [4] Indien dit ten onrechte achterwege wordt gelaten wordt de vreemdeling in zijn belangen geschaad. Dit heeft tot gevolg dat de inbewaringstelling vanaf het moment van het verstrijken van de zesmaandentermijn onrechtmatig is.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat op 22 juli 2023 de totale duur van de inbewaringstelling zes maanden besloeg. Dit betekent dat de staatssecretaris op of kort voor die datum een verzwaarde belangenafweging heeft moeten maken. Uit het oogpunt van zowel kenbaarheid als toetsbaarheid dient het dossier stukken te bevatten die uitdrukkelijk blijk geven van het verrichten van deze verzwaarde belangenafweging. Daaraan is in dit geval aan voldaan. Uit het model M120 volgt namelijk dat de verzwaarde afweging op 20 juli 2023 – dus tijdig – is gemaakt. De staatssecretaris heeft zich toen op het standpunt gesteld dat de maatregel voort moet duren, omdat eiser geen enkele medewerking heeft verleend aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit danwel zijn terugkeer. Verder heeft eiser zelf geen enkele actie ondernomen om aan documenten te komen en heeft hij meermaals verklaard niet te zullen meewerken aan zijn terugkeer. Daarom is de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitgevallen. Eiser heeft de inhoud van de verzwaarde belangenafweging niet betwist. Verder blijkt uit de voortgangsrapportage dat de staatssecretaris na het vertrekgesprek van 26 juni 2023 en 24 juli 2023 heeft geconcludeerd dat eiser geen belangen heeft aangedragen waarom de maatregel van bewaring niet langer voort zou kunnen duren. Eiser heeft ook in dit beroep geen persoonlijke belangen naar voren gebracht.
7.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris uitgelegd dat de datum van 3 augustus 2023 die in de M120 wordt genoemd als datum van de verzwaarde belangenafweging, een gevolg is van de een koppeling met de datum van de opmaak van de M120. Dit geeft niet de werkelijke datum aan van de belangenafweging. Die datum is, zoals uit de M120 blijkt, gelegen op 20 juli 2023. De rechtbank heeft geen reden hier aan te twijfelen. Dat tijdens het vertrekgesprek op 24 juli 2023 niet expliciet is gewezen op de gemaakt afweging, doet daaraan niet af. Zoals door de gemachtigde van de staatssecretaris ter zitting is uiteengezet, is de mededeling tijdens het vertrekgesprek dat de duur van de bewaring kan worden verlengd als eiser zijn medewerking blijft weigeren meer in algemene zin bedoeld. Het betoog van eiser slaagt niet.
Had de staatssecretaris een lichter middel moeten opleggen?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten opleggen na het verstrijken van de zesmaandentermijn. Na zes maanden inbewaringstelling is er nog geen laissez-passer afgegeven of een presentatie in persoon gepland. Eiser heeft zelf ook aangegeven mee te willen werken aan een meldplicht.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op het in de uitspraak van 21 juli 2023 [5] vastgestelde risico op onttrekking aan toezicht, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. In voornoemde uitspraak is ook door de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris zijn beslissing om niet te volstaan met een lichter middel in de maatregel afdoende heeft gemotiveerd.
Ontbreekt er zicht op uitzetting?
9. Eiser voert aan dat er in zijn individuele geval geen zicht op uitzetting is binnen een redelijk termijn. De afspraken die de staatssecretaris heeft gemaakt met de Marokkaanse autoriteiten met betrekking tot de presentaties in persoon hebben niet geleid tot enig resultaat voor eiser. Eiser stelt verder dat hij medewerking heeft verleend bij het vaststellen van zijn nationaliteit en identiteit. Zo is bijvoorbeeld zijn telefoon uitgelezen voor het verkrijgen van kopieën van identiteitsdocumenten. Desondanks heeft dit niet geleid tot de afgifte van een laissez-passer.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [6] Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dat inmiddels niet meer zo is. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat te verwachten valt dat een laissez-passer wordt afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten. De Marokkaanse autoriteiten hebben namelijk toegezegd niet in alle laissez-passer aanvragen meer een presentatie in persoon te vereisen. De aanvraag dateert van 27 januari 2023. Deze aanvraag loopt nog steeds en er wordt regelmatig gerappelleerd. Dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd is onvoldoende voor de conclusie dat zij helemaal geen laissez-passer zullen verstrekken en dat dus het zicht op uitzetting ontbreekt.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
10. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het voortduren van de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 21 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10800.
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.ABRvS 31 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:292.
4.ABRvS 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1336.
5.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 21 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10800.
6.ABRvS 16 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1968 en ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.