In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 14 juni 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen, omdat de gronden voor de maatregel feitelijk juist zijn. Eiser betwist de zware en lichte gronden, maar de rechtbank oordeelt dat de zware gronden 3b en 3c de maatregel kunnen dragen. Eiser heeft zich niet gehouden aan de meldplicht en heeft geen aanvraag in Duitsland gedaan, wat zijn situatie verergert.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat er wel degelijk zicht op uitzetting naar Marokko bestaat, ondanks het feit dat er nog geen laissez-passer is afgegeven. De staatssecretaris heeft voldoende inspanningen geleverd om de uitzetting te realiseren, en de rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting is. Eiser's argument dat er een lichter middel had moeten worden toegepast, wordt verworpen, omdat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de inbewaringstelling noodzakelijk is. Tot slot is er geen aanleiding voor een verzwaarde belangenafweging, aangezien de bewaring nog niet langer dan zes maanden duurt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.