Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De tenlastelegging
- dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF
- dat tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie
4.Vaststaande feiten en context van de strafzaak
ex nunc-toets genoemd. De strafrechter zal hier een indringende belangenafweging moeten maken waarin hij alle relevante omstandigheden van het geval betrekt. Gedacht kan worden aan de ernst van de strafbare feiten die aan de ongewenstverklaring ten grondslag liggen (zeer ernstige feiten kunnen gedrag lang ‘actueel’ maken), het tijdsverloop tussen de ongewenstverklaring en de pleegdatum, wat de betrokkene in die tussenliggende periode aan nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd en hoe de betrokkene zelf tegen zijn criminele verleden aankijkt. Pas als de strafrechter van oordeel is dat de strafzaak de evidentietoets en de
ex nunc-toets doorstaat, kan hij tot een bewezenverklaring komen van het bestanddeel ‘op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard’.
ex nunc-toets ook in het geval van een derdelander geldt. Het gerechtshof Amsterdam heeft die vraag op 10 november 2022 [5] ontkennend beantwoord. Hieraan heeft dit gerechtshof ten grondslag gelegd dat alleen EU-onderdanen aanspraak maken op het fundamentele recht van vrij verkeer en verblijf. Een ongewenstverklaring houdt een beperking van dit fundamentele recht in en een hierop gestoelde strafrechtelijke interventie kan (en zal) een dergelijke beperking meebrengen.
ex nunc-toets. De rechtbank legt dit hierna uit. Zij komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde en legt de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op.
5.De bewijsbeslissing
ex nunc-toets. Hij maakt immers geen aanspraak op het gegarandeerde verblijfsrecht dat uit de Verblijfsrichtlijn voortvloeit. Die richtlijn en de Terugkeerrichtlijn zijn wezenlijk anders van aard. De eerste verleent iedere EU-onderdaan een fundamenteel en persoonlijk recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten. De Terugkeerrichtlijn is tot stand gekomen om in het kader van een gedegen migratiebeleid een doeltreffend terugkeerbeleid te kunnen voeren. Er is geen juridische basis op grond waarvan illegale derdelanders op eenzelfde manier worden beoordeeld als EU-onderdanen. Als de rechtbank wel van oordeel is dat de
ex nunc-toets ook voor derdelanders zoals de verdachte geldt, dan was de verdachte ook op de ten laste gelegde pleegdatum nog altijd een actuele bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.
ex nunc-toets, net als bij EU-onderdanen. In de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) valt te lezen dat derdelanders op veel punten aan EU-onderdanen worden gelijkgesteld. Zo wordt het begrip ‘openbare orde’ voor beide categorieën vreemdelingen op dezelfde manier uitgelegd. Verder kan een verzoek tot gezinshereniging worden gedaan wanneer sprake is van een zwaar inreisverbod. De verdachte was op de ten laste gelegde pleegdatum geen actuele bedreiging meer.
Nobody’s perfect. Als ik geen verblijfsdocument heb en geen inkomen, dan is het heel makkelijk dat ik de kant van drugs verkopen op kan glijden.
Ordre des barreaux [11] rechtvaardigt een verschil in strafrechtsbescherming in elk geval niet. Dit arrest is immers gewezen in de specifieke context van de verwijderingsprocedure en de daarbinnen geldende (maximale) duur voor vreemdelingenbewaring. Volgens het Hof van Justitie bevinden EU-onderdanen zich wat de duur van de verwijderingsprocedure betreft niet in een situatie die vergelijkbaar is met die van derdelanders tegen wie op grond van de Terugkeerrichtlijn een terugkeerprocedure loopt. Tegen deze achtergrond moet de opmerking van het Hof van Justitie over verschillen in doel, status en rechten worden begrepen.
- of het zware inreisverbod ten tijde van de uitvaardiging daarvan evident in strijd was met artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn (evidentietoets); en
- of het gedrag van de derdelander op de ten laste gelegde pleegdatum in de artikel 197 Sr-zaak nog altijd een actuele bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde (
ex nunc-toets doorstaat, kan hij tot een bewezenverklaring komen van het bestanddeel ‘een inreisverbod met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000’.
nobody’s perfect’) en heeft hij zijn spijt betuigd vanwege de gevolgen voor hemzelf en zijn gezin. Hiermee bagatelliseert de verdachte zijn daden en lijkt hij ook nu nog de verwerpelijkheid ervan en de ellende die hij daarmee aan anderen heeft berokkend, niet volledig in te zien. Ook heeft de verdachte gezegd dat hij heel makkelijk weer af kan glijden naar drugs(handel) als hij geen verblijfsdocument en geen inkomen heeft. Risico op herhaling ligt dus op de loer. Ten slotte zijn er geen objectieve gegevens overgelegd waaruit positieve gedragsverandering valt af te leiden. Dit alles maakt dat het gedrag van de verdachte op de ten laste gelegde pleegdatum nog altijd een actuele bedreiging vormde voor een fundamenteel belang van de samenleving. De rechtbank verwerpt het verweer.
6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
7.De strafbaarheid van de verdachte
8.De strafoplegging
9.Het toepasselijke wetsartikel
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) MAANDEN;