Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de toepassing van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht en de terugkeerrichtlijn, met name de vraag wanneer de vijfjaarstermijn voor een ongewenstverklaring begint. De verdachte, geboren in 1967, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Hof. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel van de verdachte niet tot cassatie kon leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat het middel geen rechtsvragen opwierp die relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en verwees naar een eerder arrest waarin werd vastgesteld dat de termijn voor een ongewenstverklaring begint op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten, en niet op het moment van de ongewenstverklaring zelf.
De uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken Filev en Osmani werd ook aangehaald, waarin werd verduidelijkt dat een ongewenstverklaring die vóór de inwerkingtreding van de terugkeerrichtlijn is opgelegd, moet worden gelijkgesteld aan een inreisverbod, mits de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. De Hoge Raad concludeerde dat de ongewenstverklaring vanaf de datum van inwerkingtreding van de richtlijn gebonden is aan de maximale duur van vijf jaar, zoals bepaald in artikel 11, tweede lid, van de richtlijn.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de terugkeerrichtlijn en de duur van ongewenstverklaringen in het strafrecht.