ECLI:NL:RBDHA:2023:12433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 22/3355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding Wajong afgewezen wegens ontbreken onrechtmatig besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker die een Wajong-uitkering ontvangt. De verzoeker had het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om schadevergoeding naar aanleiding van een besluit van 2 mei 2022, waarin zijn verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat tegen het schadebesluit geen beroep openstaat en dat het verzoeker niet is gelukt om een onrechtmatig besluit aan te wijzen dat schade heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft het beroepschrift van verzoeker opgevat als een verzoek om schadevergoeding, maar heeft geconcludeerd dat er geen onrechtmatig besluit is dat aan het verzoek ten grondslag ligt. Dit is gebaseerd op het feit dat verzoeker geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen eerdere besluiten die mogelijk schadeveroorzakend zouden zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die het niet aanwenden van rechtsmiddelen zouden rechtvaardigen. Daarom is het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3355 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

gemachtigde: mr. M. de Boorder,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
gemachtigde: M.A. Brouwer.

Procesverloop

Bij brief met bijlagen van 11 februari 2022 heeft verzoeker het Uwv verzocht om schadevergoeding.
Bij besluit van 2 mei 2022 (het schadebesluit) heeft het Uwv dit verzoek afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het besluit van 2 mei 2022 beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en aanvullende verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2023. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Voor verzoeker is ook verschenen zijn mentor, [naam]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid
1. De rechtbank toetst ambtshalve de ontvankelijkheid. Tegen het schadebesluit staat geen beroep open. [1] Omdat uit het beroepschrift onmiskenbaar blijkt dat daarmee wordt beoogd de rechtbank te verzoeken het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van een (beweerdelijk) onrechtmatig besluit, vat de rechtbank het beroepschrift op als een daartoe strekkend verzoek. [2] Het Uwv heeft zich ter zitting aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Inleiding
2.1.
Verzoeker ontvangt een uitkering op grond van de Wajong [3] (de uitkering) die hem met ingang van 28 november 2012 is toegekend bij besluit van 11 juni 2013. Bij beslissing op bezwaar van 9 oktober 2013 (besluit 1) is de ingangsdatum van de uitkering vervroegd naar 3 augustus 2011. Bij besluit van 18 december 2019 (besluit 2) heeft het Uwv de uitkering met ingang van 18 juli 2018 verhoogd naar € 1.335,24 per maand. Bij besluit van 2 januari 2020 (besluit 3) heeft het Uwv verzoeker meegedeeld dat hij vanwege besluit 1 over de periode van 18 juli 2018 tot en met 31 december 2019 een nabetaling krijgt van € 1.220,43 bruto. Daarbij is verzoeker gewezen op de gevolgen die een nabetaling kan hebben voor (onder meer) toeslagen van de Belastingdienst. Bij besluit van 17 maart 2020 (besluit 4) heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker tegen de besluiten 1 en 2 gegrond verklaard en bepaald dat verzoeker vanaf 22 december 2013 recht heeft op verhoging van zijn uitkering. Dat heeft geleid tot een nabetaling van € 9.981,72 in 2020 (de nabetaling). Tegen besluit 3 is geen rechtsmiddel aangewend. Bij besluit van 13 oktober 2022 heeft het Uwv over de nabetaling een bedrag van € 1.398,00 aan wettelijke rente toegekend. [4]
2.2.
Bij brief van 1 november 2021 heeft verzoeker het Uwv gevraagd om schadevergoeding omdat hij, als gevolg van het bij de jaaropgaaf 2020 door het Uwv aan de Belastingdienst opgegeven loonbedrag van € 30.328,00, over het belastingjaar 2020 een bedrag van € 1.218,00 aan zorgtoeslag moest terugbetalen en een bedrag van € 563,00 voor premie volksverzekeringen. Aanvullend heeft verzoeker bij brief van 12 november 2021 verzocht om vergoeding van een bedrag € 395,00 aan te veel ontvangen huurtoeslag. Bij brief van 11 februari 2022 heeft verzoeker via zijn gemachtigde nogmaals verzocht om een schadevergoeding van de hiervoor bedoelde posten en een bedrag van € 1.875,52, wat 30% is van het schadebedrag dat verzoeker heeft moeten betalen omdat hij door zijn ziektekostenverzekeraar als wanbetaler was aangemerkt. Het totaalbedrag aan verzochte schadevergoeding komt hiermee op € 4.051,52.
Geschil
3. In de procedure bij de rechtbank voert verzoeker dezelfde schadeposten aan als in zijn verzoek aan het Uwv.
Beoordeling
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een regeling voor een zelfstandige verzoekschriftprocedure bij de bestuursrechter voor schadeverzoeken wegens onrechtmatige besluiten en daarmee samenhangende voorbereidingshandelingen. In artikel 8:88 van de Awb is (voor zover hier van belang) bepaald dat het moet gaan om schade als gevolg van een onrechtmatig besluit of onrechtmatige voorbereidingshandelingen daarvan.
Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit en voorts dat alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. [5] Indien een besluit niet is vernietigd, dient in beginsel van de rechtmatigheid daarvan te worden uitgegaan. [6]
Verder volgt uit vaste jurisprudentie dat gestelde belastingschade moet worden onderbouwd met een concrete, uitgewerkte opgave van die schade, wat voor veroordeling van vergoeding van belastingschade een voorwaarde is. [7] Het moeten terugbetalen van toeslagen maakt op zichzelf niet dat sprake is van schade als gevolg van herziening van een uitkering. [8] Verder geldt dat, om voor schadevergoeding in aanmerking te komen, eerst de Belastingdienst moet worden benaderd om de omvang van de schade te verminderen of tot een minimum terug te brengen. [9]
4.2.
Ter beoordeling staat eerst of er een onrechtmatig besluit is aan te wijzen waaruit voor verzoeker schade is ontstaan. Vooropstaat dat verzoeker tegen besluit 4 – waaruit de nabetaling voortvloeit die volgens verzoeker schadeveroorzakend is – geen rechtsmiddel heeft aangewend. Daarom moet in beginsel van de rechtmatigheid van dat besluit worden uitgegaan. Dat geldt ook voor besluit 1. Dat leidt alleen dan uitzondering, wanneer het Uwv de onrechtmatigheid van het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit zou hebben erkend dan wel wanneer sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden, waarbij te denken valt aan de situatie dat het verzoeker niet kan worden tegengeworpen dat hij tegen dat besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend. [10] Nu het Uwv de onrechtmatigheid van voormelde besluiten niet heeft erkend, ligt uitsluitend ter beantwoording de vraag voor of sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij ‘met de kennis van nu’ beroep zou hebben ingesteld tegen besluit 1, wat naar het oordeel van de rechtbank niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld.
Conclusie
5. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat aan het verzoek om schadevergoeding geen onrechtmatig besluit ten grondslag ligt waarmee de volgens artikel 8:88 van de Awb vereiste schadeoorzaak ontbreekt. Het verzoek om schadevergoeding komt reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Als bedoeld in artikel 8:90, eerste lid van de Awb in samenhang met artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
3.Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
4.Bij het besluit van 17 maart 2020 heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 18 december 2019 gegrond verklaard, als gevolg waarvan het Uwv aan verzoeker een (hogere) nabetaling aan verzoeker heeft moeten doen. Op grond van artikel 4:102 van de Awb is het Uwv in zo’n geval wettelijke rente verschuldigd.
5.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 14 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:310.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO6051 en rechtsoverweging (rov.) 6.5 van de uitspraak van de CRvB van 18 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:437.
7.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 11 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU4266..
8.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 7 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1117, rov. 4.2.
9.Zoals volgt uit de uitspraak van de CRvB van 11 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU4266.
10.Zie de uitspraak van de CRvB van 6 april 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:ZB8772 en van 28 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1229.